In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat zij van mening was dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn aanzienlijke problemen in de communicatie tussen hen, wat de ontwikkeling van [minderjarige] negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Janse, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling eerder was verlengd tot 18 oktober 2024, maar dat de situatie van [minderjarige] niet verbeterde. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig is, omdat [minderjarige] herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact met zijn vader te willen. De kinderrechter heeft de argumenten van de Raad en de GI (Gecertificeerde Instelling) overwogen, maar kwam tot de conclusie dat een gedwongen kader niet de oplossing biedt voor de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige].
De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en benadrukt dat hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft het belang van [minderjarige] vooropgesteld en aangegeven dat het beëindigen van de ondertoezichtstelling ruimte kan bieden voor [minderjarige] om zijn trauma's te verwerken en mogelijk in de toekomst op eigen initiatief contact met zijn vader te zoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.