ECLI:NL:RBGEL:2024:7333

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/441069 / ZJ RK 24-656
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling wegens gebrek aan doelmatigheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat zij van mening was dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn aanzienlijke problemen in de communicatie tussen hen, wat de ontwikkeling van [minderjarige] negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Janse, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling eerder was verlengd tot 18 oktober 2024, maar dat de situatie van [minderjarige] niet verbeterde. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig is, omdat [minderjarige] herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact met zijn vader te willen. De kinderrechter heeft de argumenten van de Raad en de GI (Gecertificeerde Instelling) overwogen, maar kwam tot de conclusie dat een gedwongen kader niet de oplossing biedt voor de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige].

De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en benadrukt dat hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft het belang van [minderjarige] vooropgesteld en aangegeven dat het beëindigen van de ondertoezichtstelling ruimte kan bieden voor [minderjarige] om zijn trauma's te verwerken en mogelijk in de toekomst op eigen initiatief contact met zijn vader te zoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/441069 / ZJ RK 24-656
Datum uitspraak: 14 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Oost-Nederland, Arnhem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaar: mr. M. Janse te Apeldoorn,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord,
gevestigd te Zutphen,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 september 2024;
  • het e-mailbericht van [minderjarige] van 3 oktober 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de vader van 9 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- mr. Janse namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De advocaat van de moeder heeft meegedeeld dat de moeder vanwege een ongeluk van één van haar dochters, die daardoor in het ziekenhuis ligt, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een e-mail gestuurd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI heeft bij brief van 8 augustus 2024 een verzoek tot toetsing ingediend met het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te beëindigen. De Raad heeft na een gesprek bij de jeugdbeschermingstafel aan de GI bericht dat de Raad niet instemt met afsluiten van de ondertoezichtstelling. De GI heeft vervolgens een brief naar de Raad gezonden waarin zij hebben aangegeven dat zij bij het besluit blijven en geen verleningsverzoek zullen indienen bij de rechtbank.
3.3.
De Raad heeft daarop besloten om zelf een verzoek in te dienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling, voor de duur van een jaar. De Raad is van mening dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad is er niet voldoende gerust op dat de ouders – met behulp van hun netwerk – voldoende tegemoet komen aan wat [minderjarige] nodig heeft, omdat de ouders onvoldoende met elkaar communiceren en hieraan nog onvoldoende gewerkt is om in een vrijwillige kader te kunnen werken naar contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De identiteitsontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd door het zeer negatieve beeld dat hij van de vader heeft. Hiermee wijst hij een deel van zichzelf ook af. Om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] alsnog weg te kunnen nemen, dienen de ouders zeer goed samen te werken. Op dit moment kunnen zij dat nog onvoldoende en is hun visie op wat er moet gebeuren nog te verschillend. Een jeugdbeschermer is nodig om hierin stelling te kunnen nemen en de ouders te sturen. Tevens is [minderjarige] nu op een leeftijd dat hij nog enigszins te sturen is. Naarmate hij ouder wordt, zal dit steeds moeilijker worden. De Raad realiseert zich dat [minderjarige] niet gedwongen kan worden in het contact met zijn vader, maar ziet nog wel mogelijkheden om het negatieve beeld van de vader te neutraliseren, ondanks dat er al veel is gedaan in de afgelopen acht jaren dat er een ondertoezichtstelling was. De Raad hoopt dat er contactherstel kan plaatsvinden wanneer het beeld van [minderjarige] over vader geneutraliseerd is. De Raad vindt dat de tijd dringt om de ontwikkelingsbedreiging te kunnen wegnemen. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een vrijwillig kader hierbij voldoende is.
3.4.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend toegelicht dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit en volledig de kant van zijn moeder heeft gekozen. De regie tot het wel of geen contact willen met de vader ligt bij [minderjarige] zelf, terwijl dat eigenlijk moet liggen bij de moeder en de GI. Het beeld van de vader als vaderfiguur moet genormaliseerd worden. [minderjarige] groeit op met het idee dat zijn vader een enge man is, en dat is niet goed voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De casus overdragen aan het vrijwillige kader is wat de Raad betreft nu nog niet aan de orde.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het uiteindelijke doel is dat er toegewerkt wordt naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , maar zolang [minderjarige] daar nog geen ruimte voor voelt, kan dat nog niet aan de orde zijn. Door daar nu vol op in te zetten, wordt voorbij gegaan aan het gevoel van [minderjarige] . Deskundigen kunnen wel zeggen dat het er veilig uit ziet bij de vader en dat er sprake kan zijn van veilig contact, maar zo voelt dat niet voor [minderjarige] . Er is sprake van een trauma bij [minderjarige] en daar moet eerst aan gewerkt worden. In de afgelopen jaren is op meerdere manieren getracht om tot een (laagdrempelig) contact te komen, maar [minderjarige] blijft volhouden dat hij niet naar de vader wil. De moeder is wat dat betreft ook ten einde raad. Ze doet er alles aan om [minderjarige] te stimuleren en dat bevestigt de GI ook. Zo lang er een ondertoezichtstelling blijft met als doel ‘contactherstel’, gaat [minderjarige] als het ware op slot en is het hele onderwerp ‘vader’ niet bespreekbaar. Bij het wegvallen van de ondertoezichtstelling, ontstaat er rust en vanuit die rust kan [minderjarige] in de therapie werken aan zijn trauma. De halfbroer van [minderjarige] heeft wel positief met zijn vader en het zou mooi zijn als [minderjarige] , vanuit rust en zonder dwang, gaat zien dat het fijn en positief is om contact met je vader te hebben, zodat hij hopelijk vanuit die gedachten uiteindelijk ook open kan staan voor contact met zijn eigen vader.
4.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij [minderjarige] al geruime tijd niet meer gezien en/of gesproken heeft. Hij wil heel graag weer contact met [minderjarige] . De vader erkent dat hij in het verleden dingen heeft gedaan die niet goed waren, maar hij betwist dat [minderjarige] een aantal van die momenten (bewust) heeft meegemaakt. De vader wil graag dat er naar de feiten gekeken wordt. Wat hem betreft moet de ondertoezichtstelling wel verlengd worden. De vader heeft er geen vertrouwen in dat er contact tussen hem en [minderjarige] tot stand komt in het vrijwillige kader.
4.3.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangegeven. De GI is van mening dat er juist sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] als de ondertoezichtstelling wordt verlengd. [minderjarige] is in staat zijn eigen mening te vormen en hij blijft wel degelijk aangeven dat hij heeft meegemaakt dat er huiselijk geweld tussen zijn vader en zijn moeder heeft plaatsgevonden. Het kan zijn dat dat een kinderlijk trauma is. De druk van de ondertoezichtstelling in de afgelopen jaren heeft er voor gezorgd dat zowel de moeder als [minderjarige] zelf nooit goed aan hun trauma’s hebben kunnen werken. [minderjarige] kan daarover niet met zijn moeder praten en het staat een eventueel contact met de vader in de weg. Bij [minderjarige] heerst een gevoel van onveiligheid en hij heeft ook nooit gemerkt dat zijn vader aansluit bij de gevoelens en behoeftes die [minderjarige] heeft. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat hij nu de tijd en ruimte krijgt om zijn eigen tempo te bepalen en in alle rust zijn trauma’s te verwerken. De GI is ervan overtuigd dat, zodra dat is gebeurd, er bij [minderjarige] vanzelf wel nieuwsgierigheid naar de vader gaat ontstaan en dat [minderjarige] dan op eigen initiatief contact met zijn vader gaat leggen. De moeder heeft ook aangegeven dat zij [minderjarige] daarin zal ondersteunen. De GI heeft er voldoende vertrouwen in dat de moeder dat ook daadwerkelijk zal doen. Een ondertoezichtstelling waarin ‘contactherstel’ niet als expliciet ondertoezichtstellingsdoel wordt opgenomen, zal niet helpend zijn. Een ondertoezichtstelling is ook niet nodig voor de traumaverwerking en de hulpverlening die daarvoor noodzakelijk is, dat kan ook in het vrijwillige kader ingezet worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op basis van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de GI die het toezicht heeft. Indien de GI niet tot een verzoek tot verlenging overgaat, is de Raad bevoegd een verlengingsverzoek te doen.
5.2.
De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling af en legt hierna uit waarom.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer doelmatig is. In de afgelopen jaren is alles geprobeerd om [minderjarige] te bewegen tot (onbelast) contact met de vader. Het is ook een tijd gelukt om omgang tussen de vader en [minderjarige] op regelmatige basis te laten plaatsvinden, maar de voorgenomen uitbreiding van het contact bracht een ernstige kink in de kabel. [minderjarige] heeft zich daar nooit meer overheen kunnen zetten. Hij blijft structureel aangeven dat hij geen omgang of contact met de vader wil. Zolang er een ondertoezichtstelling loopt met ‘contactherstel’ als doel, lijkt alleen het tegenovergestelde te worden bereikt. [minderjarige] volhardt dan alleen maar meer in zijn stelling dat hij geen contact wil met zijn vader. De GI heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat een voortzetting van een verplicht kader naar alle waarschijnlijkheid geen verandering zal brengen, en mogelijk zelfs een averechts effect zal hebben. De GI zal geen zorg kunnen bieden of organiseren die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter daarom van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW.
5.4.
De kinderrechter snapt het verdriet en de frustratie van de vader. Contactherstel met zijn zoon lijkt door het einde van de ondertoezichtstelling nu uit het zicht te zijn. Echter, het belang van [minderjarige] en de mogelijkheid van contactherstel in de toekomst wegen op dit moment zwaarder. Door juist de ondertoezichtstelling niet te verlengen, zal er voor [minderjarige] rust kunnen ontstaan en vanuit die rust kan [minderjarige] werken aan zijn trauma’s. De kinderrechter volgt de redenatie van de GI dat er een goede kans bestaat dat [minderjarige] vanuit rust en na verwerking van het trauma, nieuwsgierig wordt naar zijn vader en gaat aangeven dat hij (weer) contact wil met de vader. Zonder een ondertoezichtstelling gaat [minderjarige] hopelijk de vrijheid voelen om op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo wel het contact met de vader aan te gaan. De kinderrechter vertrouwt er op dat de GI een borgingsplan opstelt voor de moeder en de betrokken hulpverlening over hoe [minderjarige] ondersteund kan worden op het moment dat hij aangeeft weer contact te willen hebben met de vader.
5.5.
Het is van groot belang dat met hulpverlening (verder) gewerkt gaat worden aan de trauma’s van [minderjarige] , maar daarvoor is een ondertoezichtstelling als gedwongen kader niet noodzakelijk. Hulpverlening kan ingezet worden in het vrijwillige kader en de moeder heeft toegezegd aan de GI daaraan haar medewerking te verlenen. Het inzetten van hulpverlening in het vrijwillige kader biedt meer kans op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] dan hulpverlening inzetten in een gedwongen kader. De kinderrechter benadrukt daarbij dat er een goede overdracht plaatsvindt naar het vrijwillig kader en dat medewerking daaraan ook niet vrijblijvend is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024 door
mr. G. Hilberink, kinderrechter, in aanwezigheid van L. Stoevenbelt als griffier, en op schrift gesteld op 28 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.