ECLI:NL:RBGEL:2024:7331

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
424019 en 430049
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid oud bestuurder van VVE wegens onbehoorlijke taakvervulling en verjaring van vorderingen

In deze zaak heeft de VVE haar oud-bestuurder aangesproken op grond van artikel 2:9 BW wegens onbehoorlijke taakvervulling. De VVE stelt dat de oud-bestuurder in de periode van 2012 tot 2022 zijn taken niet naar behoren heeft uitgevoerd en onrechtmatig heeft gehandeld door een constructie op te zetten waarbij de inning en het beheer van de servicekosten door een stichting werd gedaan, in plaats van door de VVE zelf. De VVE vordert een verklaring voor recht dat de oud-bestuurder aansprakelijk is en een voorschot op schadevergoeding van € 465.139. De oud-bestuurder betwist de verwijten en stelt dat de structuur al bestond voordat hij bestuurder werd. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de VVE moet worden afgewezen, omdat er geen voldoende ernstig verwijt aan de oud-bestuurder kan worden gemaakt. De rechtbank concludeert dat de VVE niet heeft aangetoond dat de oud-bestuurder zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld en dat de gestelde schade niet is geleden door de VVE, maar door individuele bewoners. Bovendien zijn de meeste vorderingen verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen van de VVE af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummers: C/05/424019 / HA ZA 23/377 en C/05/430049 / HA ZA 24-2
Vonnis van 6 november 2024
in de hoofdzaak (met nummer 424019) van
[eiseres in hfdzk] ,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de [eiseres in hfdzk] ,
advocaat: mr. A. Dijkstra
tegen
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] ,
advocaat: mr. B.P. Augustijn,
en in de vrijwaringszaak (met nummer 430049) van
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] ,
advocaat: mr. B.P. Augustijn,
tegen

1.[ged sub 1 in vrijw] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Harte,
2.
[ged sub 2 in vrijw],
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.A. Kerkhof,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagden in vrijw] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnis van 22 mei 2024
- het proces-verbaal van de (in de hoofd- en vrijwaringszaak gelijktijdig gehouden) mondelinge behandeling van 4 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaken in het kort

2.1.
De [eiseres in hfdzk] spreekt haar oud bestuurder [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] aan omdat hij in de periode van 2012 tot 2022 zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en/of in die periode onrechtmatig heeft gehandeld. De verwijten van de [eiseres in hfdzk] komen er in de kern op neer dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] een constructie heeft opgetuigd die in strijd was met de belangen van de [eiseres in hfdzk] . Hij heeft namelijk een groot deel van de activiteiten en middelen van de [eiseres in hfdzk] ondergebracht in de [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ), waarvan [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] voorzitter was. Hierdoor verloor de [eiseres in hfdzk] zicht op en zeggenschap over de (besteding van de) servicekosten. Deze structuur was in strijd met statutaire bepalingen en bepalingen uit het splitsings- en huishoudelijk reglement van de [eiseres in hfdzk] en heeft geleid tot financiële benadeling van de [eiseres in hfdzk] . De [eiseres in hfdzk] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] aansprakelijk is op grond van onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:9 BW, althans op grond van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. Daarnaast vordert zij een voorschot op de schadevergoeding van € 465.139.
2.2.
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] betwist dat hij zijn taak als bestuurder niet goed vervuld heeft of onrechtmatig heeft gehandeld. Hij wijst erop dat de structuur waarin [stichting 1] de servicekosten incasseerde en beheerde al bestond voordat hij bestuurder van de [eiseres in hfdzk] werd. Ook betwist hij dat sprake is van financiële benadeling van de [eiseres in hfdzk] . Voor het geval de rechtbank hem toch aansprakelijk zal achten, heeft hij zijn voormalige medebestuurders van de [eiseres in hfdzk] , [gedaagden in vrijw] , in vrijwaring gedagvaard. Volgens [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] is in dat geval sprake van een collectieve aansprakelijkheid van het bestuur en kan hij regres nemen op [gedaagden in vrijw] , ieder ter hoogte van een derde van het bedrag waartoe [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] in de hoofdzaak toe veroordeeld wordt. [gedaagden in vrijw] betwisten dat.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de [eiseres in hfdzk] moet worden afgewezen. Zij zal hierna (onder 4) uitleggen waarom zij tot dit oordeel is gekomen. Eerst zal de rechtbank (onder 3) een uitgebreider overzicht geven van de feiten die tussen de [eiseres in hfdzk] en [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] vaststaan. Vanwege de afwijzing van de vordering van de [eiseres in hfdzk] komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de vrijwaringszaak.

3.De feiten in de hoofdzaak

3.1.
Bij notariële akte van 3 mei 1996 (de splitsingsakte) is het appartementencomplex “ [naam appartementencomplex] ” aan de [adres appartementencomplex] gesplitst in 172 appartementsrechten. In die akte is ook de [eiseres in hfdzk] opgericht. Verder is in die akte een splitsingsreglement vastgesteld conform het KNB-model van 2 januari 1992. Dat reglement bevat in artikelen 20 tot en met 43 de statuten van de [eiseres in hfdzk] .
3.2.
Op 3 mei 1996 was [stichting 2] (hierna [stichting 2] ) de enig eigenaar van de appartementsrechten. Zij bleef grooteigenaar van de appartementsrechten in [naam appartementencomplex] (met een meerderheid van de stemmen in de algemene ledenvergadering van de [eiseres in hfdzk] ) tot in 2021, toen [stichting 2] haar appartementsrechten verkocht en [naam 1] eigenaar werd van meer dan de helft van de appartementsrechten in [naam appartementencomplex] . [stichting 2] werd in de splitsingsakte benoemd tot administrateur.
3.3.
Vanaf 2006 was [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] enig bestuurder van [stichting 2] .
3.4.
Op 1 juli 2007 heeft de (de algemene ledenvergadering van de) [eiseres in hfdzk] een overeenkomst met [stichting 3] (hierna: [stichting 3] ) gesloten, op grond waarvan [stichting 3] financiële en administratieve werkzaamheden en technisch onderhoud uitvoerde voor de [eiseres in hfdzk] . [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] was in die tijd bestuurder van [stichting 3] .
3.5.
Op 17 februari 2009 hebben [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] en zijn nicht [naam 2] de [stichting 1] ( [stichting 1] ) opgericht, met het doel om over te gaan tot een splitsing van het beheer van het gebouw [naam appartementencomplex] en het verlenen van de diensten aan de gebruikers van het gebouw. [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] was tot en met 7 februari 2022 bestuurder van [stichting 1] .
3.6.
Na 17 februari 2009 werd de [eiseres in hfdzk] -bijdrage van de eigenaren geïncasseerd en door de [eiseres in hfdzk] aan gebouwelijke zaken besteed en werden de servicekosten (waaronder energiekosten) door [stichting 1] van de bewoners geïncasseerd. [stichting 1] heeft met de geïncasseerde servicekosten de door haar ingeschakelde dienstverleners betaald (waaronder aan [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] gelieerde entiteiten, bijvoorbeeld [stichting 3] voor het administratieve beheer en Stichting Collectieve Inkoopcentrale Nederland voor de inkoop van energie).
3.7.
Op 1 oktober 2012 is [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] tot bestuurder (voorzitter) van de [eiseres in hfdzk] benoemd. Dat is hij (met uitzondering van de periode van 1 september 2018 tot 1 december 2019) tot 18 januari 2022 gebleven. Eind 2021 is [naam 1] (als grooteigenaar) toegetreden tot het bestuur van de [eiseres in hfdzk] . Hij kreeg een geschil met [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] over de financiële verantwoording over de periode waarin [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] bestuurder van de [eiseres in hfdzk] was.
3.8.
Medio 2022 heeft het nieuwe bestuur van de [eiseres in hfdzk] de samenwerking met [stichting 1] beëindigd, is de [eiseres in hfdzk] zelf de servicekosten gaan incasseren en heeft zij (beheers- en onderhouds)contracten met andere dienstverleners afgesloten. [stichting 1] is op 15 november 2022 failliet verklaard.
3.9.
Op 17 oktober 2022 heeft de [eiseres in hfdzk] [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] aansprakelijk gesteld voor onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder van de [eiseres in hfdzk] doordat [stichting 1] teruggaven energiebelasting had ontvangen die niet ten goede zijn gekomen aan de [eiseres in hfdzk] .

4.De beoordeling in de hoofdzaak

Bestuurdersaansprakelijkheid
4.1.
De [eiseres in hfdzk] baseert haar vordering primair op grond van artikel 2:9 BW (interne bestuurdersaansprakelijkheid). Daaraan legt zij de volgende verwijten ten grondslag:
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft een constructie opgetuigd en gebruikt die strijdig was met de belangen van de [eiseres in hfdzk] , door een groot deel (circa 2/3e) van de activiteiten en middelen van de [eiseres in hfdzk] weg te halen en onder te brengen in de speciaal daartoe opgerichte stichting van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] : [stichting 1] . Daarmee verloor de [eiseres in hfdzk] zicht en zeggenschap over een bedrag van op jaarbasis ongeveer € 285.000 aan servicekosten, welk bedrag door [stichting 1] bij de bewoners werd geïncasseerd en door [stichting 1] werd uitgegeven. [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] verstrekte uitsluitend achteraf een jaarlijkse summiere afrekening van de servicekosten.
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft door de servicekosten onder te brengen in [stichting 1] gehandeld in strijd met verschillende statutaire bepalingen van de [eiseres in hfdzk] en met verschillende bepalingen uit het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement.
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft in zijn rol als bestuurder van de [eiseres in hfdzk] de op hem rustende administratieplicht geschonden. Dat hangt samen met het feit dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] de servicekosten en andere baten met [stichting 1] heeft geïncasseerd en vanuit [stichting 1] heeft uitgegeven. Als gevolg daarvan heeft de [eiseres in hfdzk] geen administratie gevoerd ten aanzien van bepaalde gemeenschappelijke kosten (zoals voor verwarming, tuin- en liftonderhoud), die wel thuishoren in de administratie van de [eiseres in hfdzk] .
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft met gebruikmaking van de [stichting 1] -constructie de [eiseres in hfdzk] financieel benadeeld. [stichting 1] heeft de geïncasseerde servicekosten niet doelmatig en rechtmatig besteed. Zo heeft:
- [stichting 1] in de periode 2012-2019 minimaal € 212.500 betaald aan bedrijven van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] ( [bedrijf 1] en [stichting 4] ) onder de noemer ‘aflossing op leningen’, terwijl door die bedrijven nooit leningen aan [stichting 1] zijn verstrekt;
- [stichting 1] in de periode van 2013-2018 in totaal € 106.034 aan teruggaaf energiebelasting ontvangen zonder daarvan opgave te doen en zonder deze terug te geven aan de bewoners; in de periode 2019-2021 gaat het om een teruggaaf van € 96.000, welk bedrag [stichting 1] aan haar curator heeft betaald;
- [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] de inventaris van [naam appartementencomplex] – zo heeft de [eiseres in hfdzk] ter zitting verduidelijkt – in de periode 2012-2020 vanuit [stichting 1] aangeschaft; als de inventaris zoals te doen gebruikelijk door de [eiseres in hfdzk] zou zijn aangeschaft, hoefde de [eiseres in hfdzk] de inventaris niet voor € 50.605,30 van de curator van [stichting 1] over te kopen, zoals nu door die curator voorgesteld;
- [stichting 1] het [eiseres in hfdzk] -beheer tegen te hoge kosten uitbesteed aan bedrijven die aan [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] gelieerd waren.
Een voorlopige schadeopstelling voor deze benadeling komt volgens [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] op € 465.139 (212.500 + 106.034 + 96.000 + 50.605,30).
4.2.
Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW is een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming van de bestuurder tegenover de rechtspersoon vereist. De bestuurder moet daarvan een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Daarvan is sprake als geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo gehandeld zou hebben.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de verwijten A tot en met D alle zien op (de gevolgen van) de organisatorische structuur, waarbij de servicekosten door [stichting 1] werden geïncasseerd en beheerd en de [eiseres in hfdzk] dus niet de administratie over die servicekosten heeft gevoerd. Zoals [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft aangevoerd bestond deze structuur al voordat hij in 2012 als bestuurder van de [eiseres in hfdzk] aantrad. [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] valt dus niet als bestuurder van de [eiseres in hfdzk] een verwijt te maken van het optuigen van deze door de [eiseres in hfdzk] als onbehoorlijk/onzorgvuldig aangemerkte constructie.
4.4.
Op vragen van de rechtbank tijdens de zitting heeft de [eiseres in hfdzk] laten weten dat ook het niet ingrijpen in de constructie getuigt van een onbehoorlijke taakvervulling. De [eiseres in hfdzk] heeft gesteld dat het in strijd was met bepalingen in de statuten, het splitsingsreglement en/of het huishoudelijke reglement van de [eiseres in hfdzk] om de servicekosten, waaronder energiekosten, buiten de [eiseres in hfdzk] te beheren. Ter zitting heeft zij op dat punt nog toegevoegd dat het niet verboden is de servicekosten die zien op bijvoorbeeld verstrekking van zorg en maaltijden door een aparte stichting te laten beheren, maar wel de kosten die zien op gebouwelijk beheer. Die kosten horen onder de [eiseres in hfdzk] -bijdrage te vallen. De [eiseres in hfdzk] wijst er daartoe op dat in de statuten staat dat de middelen van de vereniging worden gevormd door de [eiseres in hfdzk] -bijdragen en dat het bestuur van de [eiseres in hfdzk] die middelen beheert en de kasmiddelen plaatst bij een bank op een rekening ten name van de [eiseres in hfdzk] (artikelen 31, 41 en 43 van de statuten). [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] betwist dat beheer door een stichting in strijd is met de statuten en reglementen. In ieder geval is dat verbod niet zodanig duidelijk dat instandhouding hiervan een ernstig verwijt kan opleveren. Daarbij wijst hij erop dat [stichting 2] , de eerste administrateur, het beheer van die inkomsten al in [stichting 1] had ondergebracht. Verder wijst hij erop dat jaarlijks afrekeningen van de servicekosten aan de eigenaren en bewoners zijn verstrekt, dat er een kascommissie was die de uitgaven jaarlijks controleerde en telkens goedkeurde, dat er jaarlijks décharge voor het (financiële) beleid aan het bestuur werd verleend en dat door de (leden van de) [eiseres in hfdzk] nooit eerder is geklaagd over (de instandhouding van) de structuur, waarmee dit verwijt verjaard is.
4.5.
De rechtbank overweegt dat de [eiseres in hfdzk] in het licht van de verweren van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom het niet-ingrijpen in de destijds al een aantal jaren bestaande structuur een voldoende ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW oplevert. Zij overweegt daartoe als volgt. Alle appartementseigenaren waren bekend met de in 2009 opgetuigde structuur. Zoals ter zitting duidelijk is geworden, controleerde een door de [eiseres in hfdzk] aangestelde kascommissie jaarlijks, aan de hand van een overzicht van inkomsten en uitgaven en onderliggende rekeningen, de inning en de besteding van de [eiseres in hfdzk] -bijdrage. De kascommissie gaf jaarlijks haar goedkeuring aan dat beheer. Dat gebeurde op de ledenvergadering van de [eiseres in hfdzk] . Aan de kascommissie was duidelijk welke posten onder de [eiseres in hfdzk] -bijdrage vielen en welke posten onder de servicekosten. Dat laatste bleek ook uit de jaarlijkse afrekening van de servicekosten, waarvan door de [eiseres in hfdzk] is erkend dat die jaarlijks door [stichting 1] aan haar werd verstrekt. Dat de verantwoording over de daarin opgenomen kosten summier was, neemt niet weg dat wel duidelijk was voor welke posten de servicekosten werden geïnd (zo stonden onder meer de uitgaven aan water en elektra, onderhoudskosten gebouw en inventaris in die afrekening). Deze afrekening werd ook getoond aan de ledenvergadering van de eigenaren en de bewoners. De (leden van de) [eiseres in hfdzk] en haar (overige) bestuurders vanaf 2009 (toen [stichting 1] werd opgericht en de inning en het beheer van de servicekosten op zich nam) hebben geen bezwaar gemaakt tegen de structuur, ondanks dat die voor alle appartementseigenaren duidelijk was. Dat werd pas anders toen [naam 1] als nieuwe grooteigenaar eind 2021 bestuurder van de [eiseres in hfdzk] werd. Tegen deze achtergrond lag het op de weg van de [eiseres in hfdzk] om uit te leggen waarom [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] als voormalig bestuurder een ernstig verwijt valt te maken van het vanaf oktober 2012 niet ingrijpen in de bestaande structuur waarover niemand klaagde. Dit heeft de [eiseres in hfdzk] echter nagelaten. Voorgaand oordeel wordt niet anders als wordt aangenomen dat de structuur in strijd was met de statuten en de reglementen. Ook in dat geval maakt het feit dat de ledenvergadering geen bezwaar maakte tegen de structuur dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden geoordeeld dat het niet ingrijpen door bestuurder [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] ernstig verwijtbaar was.
4.6.
Het verwijt van het optuigen van de bewuste structuur lijkt veeleer gericht tegen het handelen van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] in 2009, als bestuurder van grooteigenaar [stichting 2] en daarmee als meerderheidsstemgerechtigde binnen de [eiseres in hfdzk] . Dat kan echter niet leiden tot aansprakelijkheid in zijn hoedanigheid van (latere) bestuurder van de [eiseres in hfdzk] .
4.7.
De rechtbank merkt verder nog op dat eventuele uit de (instandhouding van de) constructie voortvloeiende schade – doordat [stichting 1] de geïncasseerde servicekosten niet doelmatig en rechtmatig heeft besteed (zie verwijt D) – is geleden door bewoners die in de periode 2009-2021 naar de stelling van de [eiseres in hfdzk] teveel servicekosten aan [stichting 1] hebben betaald. Dat is een andere groep dan de door [eiseres in hfdzk] vertegenwoordigde (huidige) eigenaren, waaronder [naam 1] als grooteigenaar sinds 2021. Ruim 50% van de appartementen is immers altijd verhuurd geweest. Dat brengt met zich dat de schade die de [eiseres in hfdzk] voorlopig begroot op € 465.139 geen schade is die de [eiseres in hfdzk] heeft geleden.
4.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] onbetwist heeft aangevoerd dat de vorderingen van de [eiseres in hfdzk] grotendeels dateren van meer dan de in dit geval geldende verjaringstermijn van vijf jaar vóór de dagvaarding 8 augustus 2023, dan wel – wat betreft de teruggaaf van de energiebelasting, waarvoor de [eiseres in hfdzk] [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] op 17 oktober 2022 aansprakelijk heeft gesteld (zie 3.9) – van meer dan vijf jaar vóór 17 oktober 2022. [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft zich om die reden op het standpunt gesteld dat een groot deel van de vorderingen is verjaard. Daarbij heeft hij erop gewezen dat artikel 3:321 lid 1 onder b jo. artikel 3:320 BW de verjaringstermijn voor een vordering van een rechtspersoon op haar bestuurder, verlengt tot zes maanden na het aftreden van de aansprakelijke bestuurder. De [eiseres in hfdzk] heeft [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] pas na afloop van die verleningstermijn van zes maanden aansprakelijk gesteld/gedagvaard. De [eiseres in hfdzk] heeft hier niet meer tegenin gebracht dan dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep op verjaring kan doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de [eiseres in hfdzk] hiermee te weinig tegen het verjaringsverweer aangevoerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan er sprake van zijn dat een verjaringsberoep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1492). Het had daarom op de weg van de [eiseres in hfdzk] gelegen om aan te voeren waarom ondanks het bestaan van een verlengingsgrond van zes maanden (op grond van artikel 3:321 lid 1 sub d BW), naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevraagd mocht worden om binnen zes maanden na het aftreden van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] (dus uiterlijk op 18 juli 2022) tenminste de verjaring te stuiten. Dit heeft zij nagelaten. Dit brengt met zich dat de vorderingen ziend op de periode tot 17 oktober 2017 (voor de post teruggave energiebelasting) dan wel 8 augustus 2018 (voor de overige posten) verjaard zijn.
4.9.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering jegens [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] niet op grond van artikel 2:9 BW kan worden toegewezen.
Onrechtmatige daad
4.10.
Wat betreft de subsidiaire grondslag (dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW) stelt de [eiseres in hfdzk] niet meer dan dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] als bestuurder van [stichting 1] onrechtmatig heeft gehandeld door [stichting 1] medewerking te laten verlenen aan de verwijten A tot en met D, als gevolg waarvan de [eiseres in hfdzk] is benadeeld. Deze stelling heeft de [eiseres in hfdzk] in het geheel niet toegelicht.
4.11.
Het verwijt ziet kennelijk op het handelen van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] als bestuurder van [stichting 1] . Als [stichting 1] de geïncasseerde servicekosten niet doelmatig en rechtmatig heeft besteed, hebben individuele (oud-)bewoners mogelijk een vordering op [stichting 1] , die zij bij de curator van [stichting 1] kunnen indienen. Dat levert echter nog geen onrechtmatige daad jegens de [eiseres in hfdzk] op (zie onder 4.7). Ten aanzien van een van de onder D genoemde verwijten, merkt de rechtbank nog het volgende op. De curator van [stichting 1] heeft onderzoek gedaan naar de (gestelde) leningen van [stichting 1] aan [bedrijf 1] en [stichting 4] (zie verwijt D, eerste punt). Hij is tot de conclusie gekomen dat [stichting 1] een vordering van € 50.000 op [bedrijf 1] heeft. De curator heeft [bedrijf 1] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en betaling van dat bedrag gevorderd. De [eiseres in hfdzk] heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende toegelicht waarom zij ter zake van diezelfde (gestelde) leningen een vorderingsrecht (van € 212.500) op [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] heeft. Evenmin heeft de [eiseres in hfdzk] gesteld waarom zij de teruggave energiebelasting over de periode 2019-2021 van € 96.000, die [stichting 1] aan de curator heeft betaald (verwijt D, tweede punt), ook van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] terug kan vorderen. Wat betreft de inventaris (verwijt D, derde punt) heeft de [eiseres in hfdzk] ter zitting erkend dat die is aangeschaft door [stichting 1] . De [eiseres in hfdzk] heeft niet duidelijk weten te maken op welke grond de waarde van die inventaris aan de [eiseres in hfdzk] toekomt.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat ter zitting duidelijk is geworden dat de curator van [stichting 1] nog onderzoekt of [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] zijn taak als bestuurder van [stichting 1] kennelijk onbehoorlijk heeft verricht (ex artikel 2:248 BW). Niet uit te sluiten valt dat [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] aansprakelijk is voor (een deel van) de schulden van [stichting 1] . Onbehoorlijk of onrechtmatig handelen als bestuurder van [stichting 1] betekent echter niet zonder meer ook onrechtmatig handelen jegens de [eiseres in hfdzk] . Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, die de [eiseres in hfdzk] niet heeft gesteld. Bovendien verwijst de rechtbank wat betreft de verwijten A tot en met D nog naar hetgeen zij onder 4.4 tot en met 4.8 heeft overwogen.
De conclusie is dat de [eiseres in hfdzk] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom het handelen van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] als bestuurder van [stichting 1] onrechtmatig is jegens de [eiseres in hfdzk] .
Slotsom
4.12.
De vorderingen van de [eiseres in hfdzk] liggen voor afwijzing gereed. Omdat de [eiseres in hfdzk] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering.
4.13.
De [eiseres in hfdzk] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] worden begroot op:
- griffierecht
2.277
- salaris advocaat hoofdzaak en incident
7.004
(2 punten x tarief VII)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459

5.De beoordeling in de vrijwaringszaak

5.1.
De afwijzing van de vorderingen van de [eiseres in hfdzk] tegen [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] betekent dat de vorderingen van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] tegen [gedaagden in vrijw] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
5.2.
[gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten.
De proceskosten van [ged sub 1 in vrijw] worden begroot op:
- griffierecht
2.277
- salaris advocaat
7.004
(2 punten × tarief VII)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459
De proceskosten van [ged sub 2 in vrijw] worden begroot op:
- griffierecht
2.277
- salaris advocaat
7.004
(2 punten × tarief VII)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
wijst de vorderingen van de [eiseres in hfdzk] af,
6.2.
veroordeelt de [eiseres in hfdzk] in de proceskosten van € 9.459, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als de [eiseres in hfdzk] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt de [eiseres in hfdzk] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de vrijwaringszaak
6.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] in de proceskosten van € 9.459 van [ged sub 1 in vrijw] en € 9.459 van [ged sub 2 in vrijw] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, elk bedrag te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde in hfdzk/eiser in vrijw] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart de proceskostenveroordeling jegens [ged sub 2 in vrijw] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.