ECLI:NL:RBGEL:2024:7317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
11252666
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en vergoeding bij beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], had op 31 mei 2024 een ontslag op staande voet ontvangen van zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht de kantonrechter om dit ontslag te vernietigen, omdat hij van mening was dat het onterecht was gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de aangevoerde redenen voor het ontslag niet voldoende waren om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die gelden bij een ontslag op staande voet. De werknemer berustte in het ontslag, maar verzocht om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, een billijke vergoeding, en betaling van niet-genoten vakantiedagen en vakantiegeld. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.000,00, een gefixeerde schadevergoeding van € 3.809,75, een transitievergoeding van € 941,85, en een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen van € 2.272,73. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van het ontbrekende deel van de vakantietoeslag en een administratieve boete van € 709,00. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en de proceskosten aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer / rekestnummer: 11252666 \ HA VERZ 24-45
Beschikking van18oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] of werknemer,
gemachtigde: mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
tegen
[verweerster],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] of werkgever,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het door [verzoeker] aan [verweerster] uitgebrachte oproepingsexploot
- de mondelinge behandeling van 27 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is sinds 4 september 2023 voor de duur van één jaar in dienst getreden van [verweerster] voor 40 uur per week tegen een salaris van de eerste twee maanden € 3.300,00 bruto per maand en vervolgens € 3.500,00 per maand exclusief 8,85% vakantietoeslag.
2.2.
Op 29 december 2023 heeft [verzoeker] een document genaamd ‘Ontslag met wederzijds goedkeuring’ ondertekend. Op 9 januari 2024 heeft [verzoeker] zijn instemming met het ontslag herroepen.
2.3.
[verweerster] heeft aan [verzoeker] op 31 mei 2024 een door haar ondertekende brief met als titel ‘Beëindiging dienstverband met onmiddellijke ingang’ voorgehouden. [verzoeker] heeft deze niet ondertekend. Wel heeft [verzoeker] op verzoek van [verweerster] zijn auto en laptop ingeleverd.
In de brief staat onder meer het volgende:
“Werkgever heeft besloten het contract tussen werkgever en werknemer met onmiddelijke ingang te beëindigen 31-05-2024
Als reden voor het ontslag worden de volgende redenen gegeven

Werknemer heeft tegenvallende resultaten behaald. Ondankts het overmaken van zijn loon onder protest hebben niet geleid tot een verbetering van de resultaten.

Werknemer heeft meerdere malen te horen gekregen avn de werkgever dat de werknemer tussen 13:00 en 17:00 op kantoor moet zitten om te bellen met mogelijke klanten. Werknemer verzuimt om op kantoor te komen. Met als voorbeeld. Op 15-05-2024 heeft werknemer in de middag een privé afspraak ingepland voor een hypotheek. Werkgever heeft duidelijk aangegeven in het bijzijn van meerdere andere werknemers dat er een nieuwe afspraak in privé tijd gemaakt moest worden. Werknemer heeft hier niet naar geluisterd en is zonder toestemming op 15-05-24 om 12:30 vertrokken. Daarnaast is werknemer zonder afmelding op 16-05-2024 de gehele dag afwezig geweest.

Werkgever heeft het vertrouwen in werknemer verloren. Dit komt door afspraken die niet zijn nagekomen. Dit met betrekking op de afgesproken targets en aanwezigheidsverplichting.
Werknemer zal de volgende zaken direct moeten teruggeven aan de werkgever

Auto van de zaak

laptop
Werknemer heeft nog recht op de volgende zaken

Loon periode 01-05-2024 / 31-05-2024

Het saldo van het opgespaarde vakantiegeld tijdens dienstverband.

Wegens veelvuldige afwezigheid zal er geen afrekening zijn over de vakantiedagen.

wettelijke transitie vergoeding.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
primair:
a. a) het door [verweerster] gegeven onterechte ontslag op staande voet van 31 mei 2024 als zijnde een onregelmatige opzegging te vernietigen;
b) [verweerster] te veroordelen tot betaling aan hem binnen twee dagen na betekening van deze beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
1. van zijn drie maandlonen ad € 3.500,00 bruto voor juni, juli en augustus 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW daarover als die maand op de datum van de beschikking is verstreken;
2. van zijn loon groot € 350,00 bruto voor de eerste drie dagen van september 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW daarover
als die maand op de datum van de beschikking is verstreken;
3. van de brutovergoeding ad € 3.362,94 voor de 153 op 3 september 2024 door verzoeker niet-genoten vakantie-uren;
4. van de vakantietoeslag over de periode van 1 juni tot en met 3 september 2024 ad
€ 960,23 bruto;
dan wel
subsidiair, voor het geval [verzoeker] op enig moment in de procedure zijn primaire verzoek zal intrekken, [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van de te dezen te geven beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
c) een billijke vergoeding van € 7.500,00 bruto en van € 891,00 netto (dat laatste
verminderd met het bedrag dat in dezen als salaris voor [verzoeker] gemachtigde zal worden toegewezen);
d) de gefixeerde schadevergoeding ad € 3.809,75 bruto;
e) de transitievergoeding ad € 941,85 bruto;
f) een brutovergoeding ad € 2.272,73 voor de 103,4 op 31 mei 2024 door verzoeker niet-genoten vakantie-uren;
in beide gevallen:
g) [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
1. het ontbrekende deel van de vakantietoeslag over de periode van 4 september 2023 tot en met 31 mei 2024 ad € 253,72 bruto;
2. het tot € 709,00 verhoogde bedrag van de administratieve boete ad € 700,00, opgelegd aan [verzoeker] omdat hij op 26 maart 2024 op de Nijmeegseweg te Arnhem is aangetroffen, rijdend in een onverzekerde auto, geregistreerd op naam van [verweerster] of van haar directeur/grootaandeelhouder;
h) [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van alle hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van volledige betaling;
i. i) [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerster] hem ten onrechte op
31 mei 2024 op staande voet heeft ontslagen. Van een onverwijld ontslag dan wel een dringende reden voor het ontslag op staande voet is geen sprake. Daarnaast heeft [verweerster] de vakantietoeslag niet volledig betaald en heeft [verzoeker] door toedoen van [verweerster] een boete opgelegd gekregen.
3.3.
[verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe aan dat [verzoeker] altijd ziek was, ’s middags naar huis ging terwijl hij dan aanwezig moest zijn en maar kwam en ging wanneer hij wilde. Er zijn behoorlijk wat functioneringsgesprekken geweest, maar [verzoeker] deed niets, aldus [verweerster] .

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] het primaire verzoek ingetrokken, zodat thans het subsidiaire verzoek aan de orde is.
Ontslag op staande voet
4.2.
In de eerste plaats is de vraag aan de orde of het door [verweerster] op 31 mei 2024 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onmiddellijk op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.4.
Een werkgever zal zich op grond van art. 7:611 BW tijdens een onderzoek naar de gedragingen van de werknemer als een goed werkgever moeten gedragen. Dit betekent niet alleen dat een eventueel ontslag op staande voet moet worden gemotiveerd, maar ook moet de nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen. Daarbij kan van een werkgever worden verwacht dat zij een onderzoek instelt naar die feiten en omstandigheden waarover geen volledige klaarheid bestaat. Het toepassen van hoor en wederhoor is weliswaar geen voorwaarde voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet, echter eventuele consequenties van het nalaten daarvan komen voor risico van de werkgever.
4.5.
De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Verder dient de opzegging onverwijld na het ontdekken van de als dringende reden te beschouwen handeling plaats te vinden, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarbij fixeert de medegedeelde reden in beginsel de ontslagreden. Er kan sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komt vast te staan, maar dan moet het vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden zijn en moet de werkgever hebben gesteld en moet ook aannemelijk zijn dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en moet dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk zijn geweest.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 31 mei 2024 ontslagen. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht volgt dat daarbij geen reden is gegeven. In de door [verweerster] aan [verzoeker] voorgehouden brief geeft [verweerster] als redenen dat (a) [verzoeker] tegenvallende resultaten behaalt, (b) ongewenst afwezig is geweest en (c) zij het vertrouwen in [verzoeker] heeft verloren.
Nu in de ontslagbrief niet is opgenomen dat [verweerster] [verzoeker] ook zou hebben ontslagen indien slechts een gedeelte van de aangevoerde dringende redenen komt vast te staan, moeten zij alle vast komen te staan en tezamen een dringende reden opleveren.
De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat het op staande voet gegeven ontslag geen stand kan houden, nu dit niet onverwijld is gegeven. De genoemde redenen dateren allemaal van twee weken of langer voor de ontslagdatum. [verweerster] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat [verzoeker] in de middag van 30 mei 2024 wederom ongewenst afwezig was en dit de druppel is geweest die de emmer deed overlopen. Dit wordt echter door [verzoeker] betwist en is door [verweerster] ook niet aan het ontslag ten grondslag gelegd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat de gegeven redenen voor het overige het ontslag op staande voet evenmin kunnen rechtvaardigen. De onder (a) en (c) genoemde redenen zijn mogelijk – als aan de vereisten is voldaan – grond voor ontbinding, maar niet voor ontslag op staande voet. De onder (b) genoemde reden levert evenmin een dringende reden op. Dat geldt temeer dat niet gebleken is dat [verzoeker] op zijn gedrag is aangesproken, hem een waarschuwing is gegeven en hij erop gewezen is dat bij een volgende ‘overtreding’ op staande voet ontslagen zou worden. Daar komt nog bij dat [verzoeker] voor zijn afwezigheid verlofuren heeft opgenomen en gesteld noch gebleken is dat er een goede reden was dit verlof te weigeren terwijl [verzoeker] wel heeft uitgelegd waarom dit verlof belangrijk voor hem was. Ook alles tezamen leveren de genoemde redenen geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Ontslag op staande voet is een ultimum remedium, hier waren andere maatregelen op zijn plaats geweest, zoals een verbetertraject en waarschuwing.
Aldus is geen sprake van een geldig ontslag op staande voet.
Berusting
4.7.
[verzoeker] berust in het ontslag op staande voet en verzoekt betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, resterende vakantiegeld en een administratieve boete.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.8.
Nu [verweerster] het ontslag op staande voet ten onrechte heeft gegeven, is zij in beginsel per 31 mei 2024 de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot en met 30 juni 2024, aan [verzoeker] verschuldigd. De hoogte van de gevorderde gefixeerde vergoeding van € 3.809,75 bruto wordt niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.9.
Nu [verweerster] ten onrechte ontslag op staande voet heeft gegeven, is zij de transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd van € 941,85 bruto. De hoogte van de transitievergoeding wordt niet betwist, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.10.
Nu [verweerster] de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd, heeft [verzoeker] uit dien hoofde aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 aanhef en onder a BW. Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van een billijke vergoeding berekend moet worden, heeft de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten gegeven. Tegen die achtergrond wordt als volgt overwogen.
4.11.
Blijkens voormelde beschikking van de Hoge Raad kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd.
Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
4.12.
Uitgangspunt is dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat dit onverwijld is gebeurd en daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag.
[verzoeker] heeft zijn verzoek tot betaling van een billijke vergoeding verder onderbouwd door te stellen dat hij in december 2023 onder dwang en bedreiging van [verweerster] een beëindigingsovereenkomst heeft getekend. Daarnaast heeft het verliezen van het werk en inkomen [verzoeker] en zijn echtgenote veel stress bezorgd. Zij hadden net een woning gekocht en de echtgenote van [verzoeker] was drie maanden zwanger toen [verzoeker] zijn baan verloor en de financiële zekerheid wegviel. Deze stress maakte dat de echtgenote van [verzoeker] heeft besloten een abortus te laten plegen. Aldus is er sprake van grote immateriële schade, aldus [verzoeker] . Daarnaast heeft hij door het handelen van [verweerster] een gemachtigde in moeten schakelen, waarvoor hij een eigen bijdrage van € 891,00 netto heeft moeten betalen.
4.13.
Wat er ook zij van de omstandigheden waaronder de vaststellingsovereenkomst is ondertekend, heeft te gelden dat [verzoeker] de beëindiging daarna heeft herroepen, zodat deze omstandigheid niet mee kan wegen in de beoordeling van de thans gevorderde billijke vergoeding. Bij het geven van een ontslag op staande voet dient de werkgever ook de gevolgen van het ontslag op staande voet voor de werknemer in het besluit te betrekken. Hoewel duidelijk is dat een ontslag op staande voet altijd grote financiële gevolgen voor de werknemer zal hebben, kon [verweerster] – voor zover zij al op de hoogte was van de zwangerschap van de echtgenote van [verzoeker] – echter onmogelijk voorzien dat de echtgenote van [verzoeker] daardoor haar zwangerschap zou afbreken. Indien [verzoeker] niet ten onrechte op staande voet was ontslagen had het dienstverband drie maanden langer geduurd, maar was er daarna ook financiële onzekerheid ontstaan. Ten slotte heeft [verzoeker] sinds 1 juli 2024 ander werk, waarbij hij weliswaar € 222,27 bruto minder verdient, en zou de arbeidsovereenkomst hoe dan ook op 5 september 2024 eindigen.
4.14.
Voor toekenning van een bedrag in verband met de eigen bijdrage voor de rechtsbijstand ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu deze kosten in de proceskosten wordt meegenomen. Feitelijk vraagt [verzoeker] hiermee een reële proceskostenvergoeding. De artikelen 237 tot 240 Rv, die zien op de forfaitaire proceskostenvergoeding in civiele procedure, geven in beginsel een limitatieve en exclusieve regeling voor de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert aan artikel 6:96 lid 2 BW. Een uitzondering op het regime van de artikelen 237 tot 240 Rv is volgens de Hoge Raad alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet om af te wijken van bedoelde regeling.
4.15.
De kantonrechter acht alles afwegende op grond van het voorgaande, de beperkte duur van het dienstverband en de omstandigheid dat de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zullen worden toegekend, een billijke vergoeding van € 1.000,00 bruto redelijk. Dat bedrag zal worden toegekend.
Vakantiedagen
4.16.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van [verweerster] tot betaling van 103,4 niet genoten vakantie-uren ad € 2.272,73 bruto. [verweerster] heeft hiertegen aangevoerd dat [verzoeker] nog geen 10% heeft gewerkt van wat hij had moeten werken. Hoewel het op de weg van de werkgever ligt om een deugdelijke administratie van de genoten vakantie-uren bij te houden, heeft [verweerster] haar standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd. Nu dit door [verzoeker] wordt betwist wordt de vordering toegewezen.
Vakantiegeld
4.17.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van [verweerster] tot betaling aan hem van het bedrag van € 253,72 bruto als zijnde het ontbrekende deel van het vakantiegeld. Deze vordering wordt door [verweerster] niet betwist. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen.
Administratieve boete
4.18.
[verzoeker] verzoekt veroordeling van [verweerster] om een bedrag van € 709,00 aan hem te betalen in verband met een aan hem opgelegde administratieve boete. [verzoeker] is 26 maart 2024 terwijl hij in een auto van de zaak (met kenteken [kenteken] ) reed staande gehouden op de Nijmeegseweg in Arnhem. Toen bleek dat de auto onverzekerd was. Aan [verzoeker] als bestuurder is hiervoor een administratieve boete opgelegd van € 700,00. Omdat [verzoeker] dit bedrag niet kon betalen, is het bedrag op 15 juli 2024 verhoogd tot € 709,00. [verweerster] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist, zodat het verzoek wordt toegewezen.
Wettelijke rente
4.19.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van alle toegewezen bedragen tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.20.
[verweerster] wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van
€ 1.000,00 bruto;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de gefixeerde schadevergoeding van € 3.809,75 bruto;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van € 941,85 bruto;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een vergoeding van € 2.272,73 bruto voor de 103,4 op 31 mei 2024 door verzoeker niet-genoten vakantie-uren;
5.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking van:
- het ontbrekende deel van de vakantietoeslag over de periode van
4 september 2023 tot en met 31 mei 2024 van € 253,72 bruto;
- het tot € 709,00 verhoogde bedrag van de administratieve boete;
5.6.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de hiervoor onder 5.1. tot en met 5.5. genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, tot aan deze beschikking begroot op € 87,00 aan griffierecht, € 111,54 aam explootkosten en € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.8.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.
560 \ 918