Op 5 augustus 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door twee verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigden, mr. J.B. Boone en mr. M. Hoevers. De verzoekers stelden dat de rechters in hun hoedanigheid van leden van de wrakingskamer in eerdere zaken (RK 24/470 en RK 24/471) partijdig waren, omdat zij niet direct een beslissing hadden genomen over de ontvankelijkheid van hun wrakingsverzoek. Dit zou volgens hen de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid oproepen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 hebben de verzoekers hun gronden toegelicht. Ze voerden aan dat er mogelijk contact was geweest tussen de voorzitter van de wrakingskamer en de officier van justitie, wat in strijd zou zijn met de Wet op de Rechterlijke Organisatie. De rechters hebben echter aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben hun standpunt toegelicht. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet was aangetoond.
De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers niet voldoende concrete omstandigheden hadden aangevoerd die de schijn van partijdigheid rechtvaardigden. De beslissing om het wrakingsverzoek eerst inhoudelijk te behandelen en pas later over de ontvankelijkheid te beslissen, werd als een procesbeslissing beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.