ECLI:NL:RBGEL:2024:7253

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
10836279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ongerechtvaardigde verrijking en proceskosten in faillissement

In deze zaak heeft de curator van de gefailleerde [gefailleerde] een vordering ingesteld tegen Juresta & Partners B.V. De curator stelt dat Juresta ongerechtvaardigd is verrijkt door de verkoop van de inventaris van de gefailleerde, zonder dat er een rechtsgeldig pandrecht op die inventaris bestond. De gefailleerde was op 25 januari 2021 in staat van faillissement verklaard, en de curator werd benoemd. Juresta heeft de inventaris van de gefailleerde verkocht en een bedrag van € 16.940,00 ontvangen. De curator vordert dat de kantonrechter Juresta veroordeelt tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Juresta voert verweer en stelt dat zij wel degelijk een vordering op de gefailleerde had, maar de kantonrechter oordeelt dat Juresta niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat er geen rechtsgrond is voor de verrijking. De kantonrechter wijst de vordering van de curator toe en veroordeelt Juresta tot betaling van het gevorderde bedrag, de beslagkosten en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10836279 \ CV EXPL 23-3973
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser], handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gefailleerde] ,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
gemachtigde: mr. K.J.G. Hilderink,
tegen
JURESTA & PARTNERS B.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Juresta & Partners B.V.,
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024,
- de akte eiswijziging,
- de mondelinge behandeling van 21 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij arrest van 25 januari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ‘ [gefailleerde] ’ (hierna: [gefailleerde] ) in staat van faillissement verklaard en is de curator tot curator benoemd.
2.2.
[gefailleerde] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van 25 januari 2021.
2.3.
[gefailleerde] exploiteerde een lunchroom genaamd ‘ [naam lunchroom] ’ en een ijssalon genaamd ‘ [naam ijssalon] ’. [naam 1] is de enig bestuurder en aandeelhouder van [gefailleerde] .
2.4.
Het bedrijfspand waarin de ijssalon was gevestigd was ten tijde van de faillietverklaring reeds ontruimd en de inventaris was opgeslagen.
2.5.
Op 27 januari 2021 heeft de verhuurder van het bedrijfspand waarin [gefailleerde] de lunchroom exploiteerde ( [bedrijf 1] ), de huurovereenkomst met [gefailleerde] opgezegd tegen 27 april 2021.
2.6.
Op 4 februari 2021 heeft [naam 2] telefonisch aan de curator bericht dat Juresta een pandrecht heeft op bestaande en toekomstige vorderingen en op de inventaris van [gefailleerde] . [naam 2] heeft tijdens het telefoongesprek te kennen gegeven daarop namens Juresta aanspraak te maken. [naam 2] is de middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van Juresta en de vader van [naam 1] .
2.7.
Bij e-mail van 5 maart 2021 heeft de curator aan [naam 1] en [naam 2] bericht:
“Ter bevestiging wat wij gister ( [naam 2] ) en vandaag ( [naam 1] ) per telefoon bespraken:
Verhuurder [bedrijf 1] heeft de huurovereenkomst met gefailleerde rechtsgeldig tegen 27 april 2021 opgezegd, zodat ik als curator moet meewerken aan oplevering van het gehuurde. Het gehuurde bevat inventaris van gefailleerde. De inventaris moet aldus uit het gehuurde worden verwijderd. De boedel is ontoereikend om de kosten daarvoor te voldoen.
Juresta Card BV[de toenmalige handelsnaam van Juresta, toevoeging kantonrechter]
heeft zich beroepen op een pandrecht op de inventaris van gefailleerde. Als oplossing wordt de inventaris door pandhouder Juresta (voor haar rekening en risico, want de boedel is ontoereikend) opgeslagen in een opslagruimte. Ik verzoek jullie om mij te voorzien van een lijst van de opgeslagen inventaris alsook foto’s daarvan.
Vervolgens kunnen we de uitkomst van cassatie afwachten, afhankelijk waarvan we nadere afspraken over de inventaris en eventuele verkoop daarvan kunnen maken.
(…)”
2.8.
Op 12 november 2021 heeft de Hoge Raad [gefailleerde] niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep tegen het arrest van 25 januari 2021 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het beroep voor het overige verworpen.
2.9.
Bij e-mail van 24 november 2021 heeft de curator aan [naam 2] en [naam 1] bericht dat hij zo spoedig mogelijk tot verkoop van de inventaris wenst over te gaan en spoedig verneemt waar de inventaris is opgeslagen. In de daarop door de curator ontvangen correspondentie is hem gebleken dat Juresta de inventaris van de lunchroom en de ijssalon zonder overleg met de curator op 6 april 2021, 20 mei 2021 en 24 januari 2022 onderhands heeft verkocht. Juresta heeft daarvoor een bedrag van in totaal € 16.940,00 ontvangen.
2.10.
De Belastingdienst heeft bij de curator in het faillissement van [gefailleerde] een fiscale vordering met bodemvoorrecht van € 72.291,00 ingediend.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert, na eiswijziging, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Juresta ten tijde van de faillietverklaring geen vordering op [gefailleerde] had en derhalve niet beschikt over een rechtsgeldig pandrecht, noch op de inventaris van [gefailleerde] , noch op de vorderingen van [gefailleerde] ,
2. Juresta zal veroordelen om aan de curator te betalen een bedrag van € 17.884,40 (€ 16.940,00 + € 944,40), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.940,00 vanaf 28 januari 2022, althans de datum van de onderhavige dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 944,40 vanaf veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis,
3. Juresta zal veroordelen om aan de curator te betalen de beslagkosten van € 1.273,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis,
alsmede Juresta zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
De curator legt primair aan zijn vordering ten grondslag dat Juresta ten tijde van de faillietverklaring van [gefailleerde] geen vordering had op [gefailleerde] en derhalve niet beschikt over een pandrecht omdat een pandrecht strekt tot zekerheid van betaling van een vordering. Juresta dient het door haar ontvangen bedrag van € 16.940,00 aan de curator te betalen primair op grond van ongerechtvaardigde verrijking en subsidiair op grond van onrechtmatige daad.
Subsidiair vordert de curator op grond van artikel 57 lid 3 Fw juncto artikel 21 IW betaling van het bedrag van € 16.940,00 omdat de Belastingdienst een fiscale vordering met bodemvoorrecht van € 72.291,00 bij de curator heeft ingediend.
Meer subsidiair dient curator op grond van artikel 57 lid 3 juncto artikel 22bis lid 10 IW de verkoopopbrengst van de inventaris van de ijssalon aan de curator te betalen.
De curator maakt voorts aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 944,40 op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
Juresta is tevens wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd.
De curator vordert voorts op grond van artikel 706 Rv betaling van de beslagkosten.
3.3.
Juresta voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of Juresta ten tijde van de faillietverklaring een vordering op [gefailleerde] had en zo ja, of daarop ten behoeve van Juresta een pandrecht is gevestigd.
4.2.
Juresta heeft in deze procedure gesteld, althans zo worden haar stellingen begrepen, dat zij ten tijde van de faillietverklaring drie vorderingen op [gefailleerde] had. Dit betreft volgens Juresta de volgende drie vorderingen:
1. Op 1 oktober 2014 heeft Juresta een lening van € 27.300,00 aan [gefailleerde] verstrekt. Deze lening is door [gefailleerde] aangewend om de inventaris aan te kopen. [gefailleerde] en Juresta zijn een sale en lease back constructie overeengekomen die inhoudt dat [gefailleerde] de eigendom van alle inventaris aan Juresta heeft overgedragen en dat Juresta de inventaris verleaset aan [gefailleerde] . [gefailleerde] heeft een achterstand in de betalingen laten ontstaan waardoor de 259 onbetaalde leasetermijnen van in totaal € 25.900,00 opeisbaar zijn geworden en Juresta de eigendom van de inventaris heeft behouden.
2. Op 2 januari 2018 heeft Juresta een verhoogde kredietfaciliteit aan [gefailleerde] verstrekt tegen een rente van 9% per jaar. Daarbij heeft [gefailleerde] ten behoeve van Juresta een pandrecht gevestigd. Juresta en [gefailleerde] zijn schriftelijk overeengekomen dat Juresta ten alle tijden gerechtigd is – ook zonder expliciete opgave van redenen – om de door [gefailleerde] aan Juresta verpande zekerheden uit te winnen.
3. Juresta heeft werkzaamheden voor [gefailleerde] verricht. De bestede uren en verschoten zijn begroot op € 55.000,00.
Juresta had ten tijde van de faillietverklaring gelet op het vorenstaande, vermeerderd met de rente, een vordering van in totaal € 123.255,60 op [gefailleerde] . Juresta is wegens de verpanding en de sale en lease back overeenkomst gerechtigd op de inventaris zodat de verkoopopbrengst van de inventaris in mindering strekt op de totale vordering, aldus nog steeds Juresta.
4.3.
De curator heeft betwist dat Juresta ten tijde van de faillietverklaring een vordering op [gefailleerde] had. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de vermeende vordering van Juresta niet terugkomt in de jaarstukken van [gefailleerde] over 2018 en 2019, noch in de grootboekkaarten over die jaren of op de crediteurenlijst van [gefailleerde] . Evenmin blijkt uit deze stukken dat de (verhoogde) kredietfaciliteit door Juresta is aangewend. De curator heeft voorafgaand aan onderhavige procedure twee bankafschriften ontvangen van Juresta waaruit blijkt dat de Stichting Beheer Derdengelden Juresta bedragen van achtereenvolgens € 8.300,00 en € 19.000,00 heeft overgeboekt naar [naam 1] maar dit geld is afkomstig van een derdengeldrekening van Juresta zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat het geld van haar afkomstig is. De betalingen die hierop in mindering zijn gebracht, zijn geboekt als ‘AFL. [naam 1] ’ zodat dit duidt op aflossingen van [naam 1] en niet op betalingen van leasetermijnen door [gefailleerde] , aldus de curator.
4.4.
De stelplicht en bewijslast van het bestaan van voormelde drie vorderingen rusten op Juresta omdat zij zich op het bestaan van die vorderingen beroept. Juresta heeft de eerste twee vorderingen enkel onderbouwd met een brief van 5 november 2020 van [naam 2] aan [naam 1] en twee schriftelijke overeenkomsten tussen Juresta en [gefailleerde] gedateerd op 1 oktober 2014 en 2 januari 2018. De curator heeft de juistheid van die stukken betwist. Reeds om die reden kunnen deze stukken op zichzelf gezien geen voldoende onderbouwing van de vorderingen leveren. Dit geldt temeer omdat Juresta geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de (verhoogde) kredietfaciliteit door [gefailleerde] is aangewend of aan haar is uitbetaald, terwijl de curator al in zijn conclusie van antwoord heeft gesteld dat deze informatie ontbreekt. Evenmin heeft Juresta betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat daadwerkelijk betalingen zijn verricht door [gefailleerde] aan Juresta. De derde gestelde vordering heeft Juresta onderbouwd met talloze facturen maar zij heeft die facturen niet nader toegelicht. Dit had wel op haar weg gelegen, juist omdat het onduidelijk is wat de relatie tussen de facturen en [gefailleerde] is. Ook het enkel overleggen van facturen levert derhalve een onvoldoende onderbouwing op van de vermeende derde vordering. De conclusie is dan ook dat Juresta niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Niet gebleken is dan ook dat Juresta ten tijde van de faillietverklaring een vordering op [gefailleerde] had. Van een pandrecht is derhalve evenmin gebleken. De door de curator gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
4.5.
Juresta heeft de inventaris van [gefailleerde] verkocht en zij heeft daarvoor een bedrag van in totaal € 16.940,00 ontvangen. De curator vordert betaling van dit bedrag. Hij heeft primair aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Juresta ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.6.
Op grond van artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor het toewijzen van een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking moet aldus aan een aantal eisen zijn voldaan: er moet sprake zijn van een verrijking waardoor de andere partij schade heeft geleden (is verarmd), er moet een causaal verband bestaan tussen de verrijking en de verarming en de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn.
4.7.
Niet in geschil is dat Juresta is verrijkt omdat zij de verkoopopbrengst van de inventaris heeft ontvangen. Partijen twisten over de vraag of de boedel is verarmd in de vorm van gemis aan deze verkoopopbrengst. Juresta heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat zij ten tijde van de verkoop eigenaar was van de inventaris. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar de overeenkomst van 1 oktober 2014. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het enkel verstrekken van een schriftelijke overeenkomst tussen Juresta en [gefailleerde] , waarvan de curator de juistheid gemotiveerd heeft betwist, onvoldoende om daarmee het bestaan van een daarin vermelde afspraak te onderbouwen. Bovendien heeft Juresta de gestelde overeenkomst naar eigen zeggen ontbonden zodat zij zich ook om die reden niet met succes op die overeenkomst kan beroepen. Niet gebleken is dan ook dat Juresta ten tijde van de faillietverklaring eigenaar was van de inventaris. Desondanks heeft Juresta de inventaris verkocht en de opbrengst niet aan de curator afgedragen. Daarmee is de boedel verarmd. Deze verarming staat in direct verband met de verrijking. Dan resteert nog de vraag of de verrijking als ongerechtvaardigd is te beschouwen. Hierbij wordt vooropgesteld dat in het algemeen een verrijking zal worden gerechtvaardigd wanneer tussen partijen een verbintenis bestaat die deze verrijking kan dragen. Van een dergelijke verbintenis is in dit geval geen sprake. In de e-mail van 5 maart 2021 van de curator aan [naam 1] en [naam 2] wordt door de curator enkel bevestigd dat de inventaris door Juresta mag worden opgeslagen en wordt uitdrukkelijk vermeld dat afhankelijk van de uitkomst van de cassatieprocedure, nadere afspraken gemaakt kunnen worden over de inventaris en eventuele verkoop daarvan. Juresta wist derhalve dat zij niet zomaar zonder overleg met de curator tot verkoop van de inventaris mocht overgaan. Van een rechtsgrond die de betaling van de verkoopopbrengst aan Juresta rechtvaardigde, is derhalve geen sprake. Daarmee is gegeven dat de verrijking ongerechtvaardigd is. Dit betekent dat Juresta de schade van de boedel ter hoogte van € 16.940,00 dient te vergoeden. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
Juresta is wettelijke rente verschuldigd omdat zij niet tot betaling is overgegaan. Juresta heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van de rente, 28 januari 2022. Op deze datum heeft de curator Juresta schriftelijk gesommeerd om binnen twee weken tot betaling van een bedrag van € 15.972,00 over te gaan (productie 14 van de zijde van de curator). Juresta is derhalve vanaf 11 februari 2022 wettelijke rente over voormeld bedrag verschuldigd. Niet gesteld of gebleken is dat Juresta eerder dan bij dagvaarding is gesommeerd om tot betaling van het resterende bedrag van € 968,00 over te gaan. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.9.
De curator heeft onweersproken gesteld dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (niet rechtstreeks van toepassing zijnde) Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die geacht worden redelijk te zijn. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 944,40 zullen dan ook worden toegewezen.
4.10.
De curator heeft tevens gevorderd om Juresta te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 632,13 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 540,00 voor salaris gemachtigde (1 punt × € 540,00), totaal € 1.848,13‬.
4.11.
Juresta is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
17,00
(griffierecht onderhavige procedure ad € 693,00 -/- griffierecht beslagprocedure ad € 676,00)
- salaris gemachtigde
792,00
(2 punten × € 396,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.073,14
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Juresta om aan de curator te betalen een bedrag van € 17.884,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- € 15.972,00 vanaf 11 februari 2022 tot de dag van volledige betaling,
- € 968,00 vanaf 13 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Juresta in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.848,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.3.
veroordeelt Juresta in de proceskosten van € 1.073,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Juresta niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt Juresta tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
lt