ECLI:NL:RBGEL:2024:7192

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
05-126769-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met noodweersituatie niet aannemelijk

Op 21 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 14 april 2024 in [plaats 1] [slachtoffer] met een mes in de linkerzij gestoken, waarbij de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat er wel een aanmerkelijke kans op de dood aanwezig was door de aard van de verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij handelde uit noodweer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden die zijn gesteld door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/126769-24
Datum uitspraak : 21 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. R. M. Bissumbhar, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] vanachteren is genaderd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met een mes krachtig in de linkerzij van het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekverwonding in linkerzij van het lichaam, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] vanachteren te benaderen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met een mes krachtig in de linkerzij te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] vanachteren is genaderd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met een mes krachtig in de linkerzij van het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 april 2024 is verdachte in [plaats 1] achter [slachtoffer] aan gelopen en heeft hem daarna met kracht gestoken met een mes. [2] Agenten troffen [slachtoffer] op straat aan met een steekwond in zijn linkerzij. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiaire tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire feit omdat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] . Van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot de kwalificatie poging tot doodslag te komen, moet worden bewezen verklaard dat bij verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] teweeg heeft gebracht, dat verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , overweegt de rechtbank het volgende.
In het Forensisch Geneeskundig Letselverslag is beschreven dat [slachtoffer] is opgenomen in het ziekenhuis in verband met een steekwond in de linkerflank. Er was sprake van een bloeduitstorting met actief bloedverlies in de buikwand, een breuk in de achtste rib, een scheur in het middenrif en een bloeduitstorting in de buikholte met actieve bloeding. De diepte en richting van de beschreven wond en de weefselschade zijn door de behandelaar en bij het beeldvormend onderzoek in het ziekenhuis niet beschreven en bij het forensisch letselonderzoek van buitenaf niet meer exact te bepalen, aangezien de wond door de forensisch arts pas gezien is nadat de wond al was gehecht. Aangezien het hier een huidverwonding betreft van ongeveer 1,8 centimeter en er bij onderzoek in het Radboud UMC ook letsel in de buikholte en aan het middenrif is vastgesteld lijkt het zeer aannemelijk dat de diepte van de wond groter is dan de lengte van de wond en dat er sprake is van een steekverwonding en geen snijverwonding.
Bij het steken met een mes op deze plaats op het lichaam is ernstig letsel zeer wel mogelijk. De milt (een goed doorbloed orgaan) ligt hier links hoog in de buikholte en kan bij letsel tot profuus (
rechtbank: overdadig, overvloedig) bloedverlies leiden met een mogelijke verbloedingsshock die potentieel dodelijk kan verlopen. Ook de linker nier ligt in het linker boven kwadrant van de buikholte. Ook de nier is een rijk doorbloed orgaan dat bij letsel fors bloedverlies kan geven. Bij letsel van de darm is verspreiding van darminhoud door de buikholte een gevaarlijke complicatie waardoor een ontsteking in de buikholte kan ontstaan. Ook dit kan potentieel lethaal verlopen. Bij penetrerend letsel van de borstkas waarbij het longvlies en eventueel de long of het hart (aan de linkerzijde van de borstholte) worden geraakt bestaat de mogelijkheid van een klaplong, spanningsklaplong, harttamponnade en massale bloeding binnen de borstholte. Die laatste drie kunnen dodelijk verlopen. [4]
Het mes had een totale lengte van ongeveer 20 centimeter. Het lemmet was ongeveer 10 centimeter lang. [5]
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is geweest van een kans op de dood die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat zich (hoog) in de buikholte belangrijke organen bevinden en een steekverwonding op die plek kan leiden tot een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte als bekend worden verondersteld. Door met die wetenschap toch met kracht te steken in de zij van [slachtoffer] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] aanvaard. Met andere woorden, verdachte handelde met, het voor bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot doodslag vereiste, voorwaardelijk opzet. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 april 2024 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] vanachteren is genaderd en
/of (vervolgens
)die [slachtoffer] met een mes krachtig in de linkerzij van het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft verklaard dat er een worsteling is ontstaan en hij het gevoel had dat hij er niet meer uit kon komen. Hij was genoodzaakt zichzelf te verdedigen met het mes.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer nodig is dat aannemelijk wordt dat verdachte heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan omdat dat geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat dit handelen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij uit het niets werd neergestoken en er geen sprake is geweest van een worsteling, zodat zijn verklaring en die van verdachte recht tegenover elkaar staan. Er zijn geen verklaringen van getuigen of camerabeelden van het incident. De rechtbank zal op basis van de informatie die wel voorhanden is, beoordelen of aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond.
De rechtbank vindt de omstandigheid dat verdachte zijn horloge is verloren, volgens de raadsvrouw tijdens de worsteling, niet relevant omdat verdachte zelf heeft verklaard dat het horloge vast zat met een klipje, maar dat dat al een beetje aan de slappe kant was.
Uit het dossier blijkt dat het verdachte is geweest, die achter [slachtoffer] aan is gelopen.
Uit beelden van een deurbelcamera van een woning op ongeveer 70 meter van de plek waar verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, blijkt dat verdachte om 04:03:14 uur voorbij komt lopen richting De Waterlei en hij om 04:03:57 uur langs rent richting De Ontvangst. In die 43 seconden is verdachte naar [slachtoffer] toegelopen, heeft hij hem gestoken en is hij weer terug op de plek waar de camera hangt. Deze tijdspanne van slechts 43 seconden past naar het oordeel van de rechtbank, ook gelet op de afstand tussen de camera en de plek van het incident, meer bij de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte vrijwel direct heeft gestoken dan bij de verklaring van verdachte over een worsteling met over en weer trekken en duwen. De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn die de verklaring van verdachte dat er sprake zou zijn geweest van een aanranding ondersteunen.
De rechtbank komt gelet hierop tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Daarom wordt het verweer verworpen en is het feit strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als de reeds ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, plus een contact- en locatieverbod met [naam] . Deze voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en de psycholoog heeft geconcludeerd dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zijn werkzaamheden weer opgepakt en neemt hij op een positieve manier deel aan de samenleving. Er kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een hem onbekende man, die op bezoek was geweest bij zijn ex-vriendin op straat neergestoken met een mes. Deze man heeft het incident overleefd, maar het had zomaar anders kunnen aflopen.
In het rapport van de psycholoog van 12 juli 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een
andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken.
Vanuit zijn persoonlijkheidspathologie is verdachte erg onzeker in sociaal en met name
relationeel opzicht. Hij is bang de ander kwijt te raken en heeft veel aandacht en bevestiging
nodig. Verdachte is onzeker en snel jaloers. Op het moment dat hij geconfronteerd wordt met
het feit dat zijn ex-partner een date heeft met een andere man, wordt hij overweldigd door
emoties. Boosheid, verdriet, verlatingsangst, teleurstelling en wanhoop maken zich van hem
meester. Daarbij geldt dat hij onder invloed is van alcohol waardoor hij meer moeite heeft
om zijn emoties en impulsen onder controle te houden. Geadviseerd wordt om het ten laste
gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte heeft door zijn
persoonlijkheidsproblematiek in mindere mate de mogelijkheid om zijn handelen in vrije wil
te bepalen.
De kans op recidive op de korte termijn wordt als laag ingeschat. Verdachte is zelf erg
geschrokken van zijn gedrag, voelt zich schuldig en schaamt zich. Daarbij is de verwachting
dat hij bereid is om hulpverlening aan te gaan om te voorkomen dat het ooit opnieuw gaat
gebeuren. Pas op de lange termijn en bij het falen van de hulpverlening is de inschatting dat
de kans op recidive zal toenemen tot maximaal matig. Als verdachte niet leert om zijn
verlatingsangsten onder controle te krijgen, is het niet ondenkbaar dat hij opnieuw
relationeel in dezelfde valkuilen belandt waarbij hij vanuit emotionele overspoeling (al dan
niet verder geluxeerd door middelengebruik) overgaat tot delictgedrag. Vanwege de
aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie wordt geadviseerd om verdachte hulpverlening
aan te bieden binnen een ambulant kader. Dit kan als bijzondere voorwaarde bij een (deels)
voorwaardelijke straf.
De reclassering heeft geconcludeerd dat het risico op algemene recidive en het risico op
geweldsrecidive worden ingeschat als gemiddeld. Vanuit een kwetsbaar verleden, heeft
verdachte moeite met het omgaan van afwijzingen, wat op die momenten kan zorgen voor
problemen omtrent emotieregulatie. Als de problematiek van verdachte onbehandeld blijft,
schat de reclassering het risico op recidive in als gemiddeld. Verdachte neemt
verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en geeft voldoende openheid van zaken omtrent zijn
belevingswereld in de aanloop naar en tijdens het delictgedrag, waardoor de reclassering
voldoende mogelijkheid ziet om met bijzondere voorwaarden bij te dragen aan het verlagen
van het risico op recidive. Er wordt geadviseerd om de bijzondere voorwaarden die nu
gelden in het kader van de schorsing van de preventieve hechtenis, te continueren in het
kader van een voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank zal, ondanks de verminderde toerekenbaarheid van het feit aan verdachte en de omstandigheid dat hij geen recente veroordelingen op zijn naam heeft, een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat komt omdat de rechtbank het feit heeft gekwalificeerd als een poging tot doodslag en dat een ernstiger feit is dan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waar de officier van justitie bij het formuleren van haar eis van uit is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan vanwege de ernst van het feit niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hoewel de rechtbank zich goed realiseert dat de gevolgen van deze beslissing voor verdachte groot zijn, vindt zij gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de adviezen van de deskundigen en het belang dat ook zij hecht aan behandeling van verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 10 maanden. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan ambulante behandeling en middelencontrole en een contactverbod met [slachtoffer] en [naam] opleggen. Het geadviseerde locatieverbod, dat wel in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gegolden, vindt de rechtbank niet langer nodig.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt, gelet op hetgeen in de rapporten is vermeld over het risico op recidive, niet voldaan aan het wettelijke criterium voor de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.053,85 aan materiële schade. De materiële schade bestaat uit een ziekenhuisvergoeding, het eigen risico zorgverzekering, kosten bezoek HSK-groep en kosten kleding. Ook vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan immateriële schade. Verzocht is om het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Verder verzoekt de officier van justitie tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de vordering pas vrijdagmiddag 4 oktober 2024 bij de verdediging bekend is geworden, waardoor de verdediging onvoldoende in staat is om op de vordering te reageren. De late indiening van de vordering is dan ook in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,-. Met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging geen opmerkingen.
Overweging van de rechtbank
Schending van artikel 6 EVRM?
Op grond van artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het EVRM moet worden uitgelegd, kan de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren indien de verdediging niet in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij tot verweer tegen de vordering wil aanvoeren.
De rechtbank stelt voorop dat de wet geen termijnen kent voor indiening van een vordering door een benadeelde partij. Artikel 51g, derde lid, Sv bepaalt dat de voeging door een benadeelde partij uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt. In dit geval is, naar de raadsvrouw stelt, de vordering aan het einde van de middag op vrijdag 4 oktober 2024 bij haar bekend geworden, terwijl de zitting plaatsvond op maandag 7 oktober 2024. De rechtbank is van oordeel dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering. Ter zitting is door de raadsvrouw van de benadeelde partij toegelicht dat met het indienen van de vordering is gewacht totdat het verhoor van aangever bij de rechter-commissaris op 2 oktober 2024 had plaatsgevonden. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Verder gaat het in dit geval om een niet complexe en overzichtelijke vordering tot schadevergoeding. De verdediging heeft daarom, ondanks dat de vordering pas kort voor de zitting bij de verdediging bekend is geworden, voldoende gelegenheid gehad om zich te kunnen voorbereiden op de ingediende vordering. De raadsvrouw heeft bovendien op de zitting desgevraagd aangegeven dat hetgeen zij tot verweer tegen de vordering heeft willen aanvoeren, heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten van € 1.053,85 zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Door het bewezen verklaarde feit heeft de benadeelde partij fysiek letsel en psychische klachten opgelopen waar hij tot op heden last van heeft. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade voldoende is onderbouwd en ziet, gelet op de aard, de ernst en de omstandigheden van het bewezenverklaarde, geen reden om het gevraagde schadebedrag te matigen. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Wettelijke rente
Met betrekking tot de kosten van het bezoek aan de HSK-groep overweegt de rechtbank dat een deel van die kosten al heeft plaatsgevonden en een deel van de kosten nog moet plaatsvinden. De rechtbank zal daarom voor deze materiële schadepost de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de uitspraak. Voor het overige toegewezen bedrag aan materiële schade en de immateriële schade is verdachte vanaf 14 april 2024 wettelijke rente verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.Het beslag

Voor zover nog beslag rust op het horloge van verdachte, zal de rechtbank bepalen dat dat horloge terug dient te worden gegeven aan de beslagene.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 10 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich uiterlijk binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Apeldoorn op het adres Rosariumstraat 41. Verdachte blijft zich daarna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met
 [slachtoffer] , geboortedatum: [geboortedatum 2] 1984, [adres 2] , [postcode 2] in [plaats 1] , en
 [naam] , geboortedatum: [geboortedatum 3] 1988, [adres 3] , [postcode 2] in [plaats 1] ;
- verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs, om het middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt welk controlemiddel wordt gebruikt en bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Indien uit deze controles blijkt dat verdachte zijn middelengebruik niet onder controle heeft en de reclassering concludeert dat dit zorgt voor risico’s op delictgedrag, zal verdachte zich laten behandelen binnen de verslavingszorg;
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.053,85 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Een bedrag van € 10,14 aan materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024 tot aan de dag dat het bedrag is betaald. Voor het overige wordt het toegewezen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.053,85 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade. Een bedrag van € 10,14 aan materiële schade wordt vermeerder met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024 tot aan de dag dat het bedrag is betaald. Voor het overige wordt het toegewezen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 65 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 gelast de teruggave van het horloge aan de beslagene, voor zover er nog beslag rust op dit horloge.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hollebrandse, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en
mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202404251600.DOS, gesloten op 25 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 7 oktober 2024.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82-83.
4.Forensisch Geneeskundig Letselverslag, 23 september 2024.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 102.