ECLI:NL:RBGEL:2024:7191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/438787 / FZ RK 24-1779
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling vader met minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, die verblijft in een TBS-kliniek, verzocht de rechtbank om een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden voor contact met zijn kind, [minderjarige], geboren in 2011. De moeder van [minderjarige] verzet zich tegen dit verzoek en vraagt de rechtbank om de vader niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter in gesprek gegaan met [minderjarige], die ernstige bezwaren tegen omgang met zijn vader heeft geuit. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat er momenteel geen ruimte is voor contact. De rechtbank oordeelt dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat [minderjarige] bang is voor zijn vader en er veel trauma's zijn die behandeld moeten worden. De rechtbank benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat de vader geduld moet hebben en de wens van zijn kind moet respecteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/438787 / FZ RK 24-1779
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
beschikking omgangsregeling
in de zaak van
[naam vader](hierna: de vader),
verblijvende in de [TBS-kliniek] ,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.R. Kleine te Zwolle.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 17 juli 2024;
- het verweerschrift ingekomen bij de griffie op 14 augustus 2024;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Van den Heuvel van 22 augustus 2024;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Van den Heuvel van 20 september 2024.
1.2.
Op 23 september 2024 heeft de kinderrechter via videobellen gesproken met het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 september 2024 zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. F. van den Heuvel;
- de moeder, bijgestaan door mr. N.R. Kleine;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Uit de relatie tussen de ouders is geboren:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 september 2016 is een informatieregeling vastgelegd waarbij de moeder de vader eenmaal per twee maanden (per post) schriftelijk dient te informeren. Het verzoek van de vader tot een omgangsregeling is door de rechtbank afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden en de wijze van contact tussen de vader en [minderjarige] ;
  • het in het raadsonderzoek opgenomen advies voor contact vast te leggen als omgangsregeling.
3.2.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader. De moeder verzoekt de rechtbank de vader niet-ontvankelijk te verklaren althans de verzoeken van de vader af te wijzen.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het verzoekt tot een omgangsregeling af te wijzen en om geen raadsonderzoek te gelasten. Bij [minderjarige] is op dit moment geen ruimte voor contact met de vader, ook niet in de vorm van telefonisch contact. Bij [minderjarige] is sprake van een gestrest en boos brein. Op school heeft [minderjarige] aangegeven dat hij bang is om de vader tegen te komen. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er rust, stabiliteit en duidelijkheid is. Er is recentelijk opnieuw hulpverlening gestart en dat zal een langdurig traject zijn. Op dit moment lukt het [minderjarige] niet om met een open blik naar de vader te kijken. Dat kan in de toekomst als hij ouder is mogelijk veranderen, maar op dit moment lukt [minderjarige] dat niet. Een raadsonderzoek gaat daarin geen verandering brengen en zorgt alleen maar voor meer stress en spanning bij [minderjarige] . Dat is niet in zijn belang.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang; of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken; of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3.
De vader wil graag omgang met [minderjarige] omdat de vader van mening is dat hij iets toe te voegen heeft aan het leven van [minderjarige] . Het beeld dat [minderjarige] van de vader heeft, sluit niet (meer) aan bij hoe de vader nu is. De vader wil daarmee niet bagatelliseren wat er allemaal is gebeurd in het verleden, maar de vader heeft nu behandeling en hij staat op een goede en positieve manier in het leven. Hij heeft veel geleerd van zijn fouten en al hetgeen hem zelf is overkomen in het leven. De vader denkt dat hij vanuit ervaring en kennis [minderjarige] kan ondersteunen.
5.4.
De moeder heeft uitgebreid verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader.
De vader is veroordeeld voor een levensdelict en heeft een lange gevangenisstraf opgelegd gekregen alsmede een TBS-maatregel. Recentelijk is de TBS-maatregel met twee jaren verlengd. Daarnaast heeft [minderjarige] toen hij nog heel jong was veel meegekregen van de periode dat zijn vader wel in zijn leven was. Daar heeft hij trauma’s van opgelopen.
De moeder neemt aan dat de vader hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat hij goede stappen vooruit zet, maar dat is niet voldoende om een basis te creëren voor een gezonde, stabiele en positieve band tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] liep vast in therapie, omdat hij vragen had waarom zijn vader in de gevangenis zat. Na overleg met de vader is besloten dat de moeder onder toezicht van therapeuten een deel van de gebeurtenissen – zonder (gruwelijke) details – aan [minderjarige] zou vertellen. De moeder is van mening dat contact tussen de vader en [minderjarige] schadelijk is voor [minderjarige] . Daarnaast is [minderjarige] inmiddels op een leeftijd waarin hij zelf een mening kan en mag vormen, en hij is er heel duidelijk in dat hij geen contact wil met de vader.
5.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot het vastleggen van een omgangsregeling af. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen ruimte is bij [minderjarige] voor contact met de vader. De kinderrechter heeft met [minderjarige] gesproken en ook in dat gesprek (net als tegen zijn moeder en op school) heeft hij aangegeven dat hij zijn vader niet wil zien of spreken. [minderjarige] geeft zelfs aan bang te zijn voor de vader. In het leven van [minderjarige] is er veel gebeurd en daar heeft hij dagelijks last van. [minderjarige] volgt speciaal onderwijs en er wordt binnenkort opnieuw hulpverlening voor [minderjarige] opgestart waarin hij aan zijn trauma’s gaat werken. Voor een goede geslaagde behandeling is het van groot belang dat er rust en stabiliteit is in het leven van [minderjarige] .
Hem dwingen tot het contact hebben met zijn vader past daar niet in.
De rechtbank ontzegt de vader daarom het recht op omgang, omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en omdat [minderjarige] ouder is dan twaalf jaar en bij zijn gesprek met de kinderrechter van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader heeft doen blijken (zie gronden a en c voor ontzegging omgang onder 5.2 hierboven).
5.6.
Mede gelet op het advies van de Raad, zal de rechtbank het verzoek van de vader tot een raadsonderzoek eveneens afwijzen. Een raadsonderzoek zal alleen meer stress en spanningen opleveren voor [minderjarige] . Dat is niet wenselijk. De rechtbank begrijpt de vader en zijn wens tot contact, maar het belang van [minderjarige] weegt daarin zwaarder dan het belang van de vader. De vader zal geduld moeten hebben en de wens van [minderjarige] respecteren.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
L. Stoevenbelt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.