ECLI:NL:RBGEL:2024:7161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
05-248130-23, 05-046791-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en veroordeling voor vernieling met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Irak, die werd beschuldigd van (poging tot zware) mishandeling en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat het bewijs onvoldoende overtuigend was. De verklaringen van de aangevers vertoonden tegenstrijdigheden en er was geen steunbewijs van onafhankelijke getuigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de dader was van de mishandeling van [slachtoffer 2] en de vernieling van de auto van [slachtoffer 1].

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de vernieling van een autoruit op 9 februari 2024, waarvoor hij een geldboete van 300 euro kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de autoruit had vernield, wat leidde tot schade voor de benadeelde partij [slachtoffer 4]. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte om 139,15 euro aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de aard van de feiten en de omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-248130-23, 05-046791-24
Datum uitspraak : 18 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] (Irak), wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. S. Kriekaard, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2024.

1.De inhoud van de tenlasteleggingen

Parketnummer 05-248130-23
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Arnhem, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Peugeot 308 [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een breekijzer, althans een hard voorwerp, met kracht, in het gezicht en/of op de handen van die [slachtoffer 1] voornoemd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 februari 2022 te Arnhem [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een breekijzer, althans een hard voorwerp, met kracht in haar gezicht en/of op haar handen te slaan.
Parketnummer 05-046791-24
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2024 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto(ruit), in elk geval enig goe d, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.De beoordeling van het bewijs

Parketnummer 05-248130-23
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat aangeefster [slachtoffer 2] op 21 februari 2021 rond 20.00 uur in Arnhem in haar gezicht is geslagen en de autoruit van de auto van haar broer [slachtoffer 1] is vernield. De vraag die voorligt is of verdachte dit heeft gedaan.
Aangeefster [slachtoffer 2] , aangever [slachtoffer 1] en hun moeder [getuige 1] hebben in hun verklaringen verdachte aangewezen.
[slachtoffer 2] heeft op 22 februari 2022 verklaard dat verdachte een donkerkleurig stalen breekijzer in zijn hand had en dat de autoruit van de auto van haar broer kapotgeslagen was. Ze maakte een foto van het kenteken van de auto waarmee verdachte gekomen was en toen zij hem wilde filmen, zag hij haar en sloeg hij haar met het breekijzer op haar handen en daarna in haar gezicht. Vervolgens sleurde verdachte haar aan haar pols mee naar zijn auto. Terwijl hij in de auto ging zitten, hield hij haar vast. Zij stond buiten de auto en toen de auto begon te rijden, sleurde hij haar tien tot vijftien meter mee. Toen hij losliet, viel ze op de weg en verdachte reed met zijn auto over haar rechterarm.
[slachtoffer 1] heeft op 21 februari 2022 verklaard dat hij zag dat verdachte zijn autoruit met een stuk hout kapot sloeg. Hierop had aangever een hockeystick uit de kofferbak van zijn auto gepakt waarmee hij op het dak sloeg van de auto waar verdachte inmiddels in was gestapt. Ondertussen kwam zijn zusje [slachtoffer 2] eraan. Zij liep naar de bestuurderszijde van de auto van verdachte en wilde hem vastpakken. Aangever zag dat verdachte haar beide armen binnen het voertuig had en hij haar op haar gezicht sloeg. Zij werd vervolgens enkele meters meegesleurd door de auto.
De rechtbank stelt vast dat deze eerste verklaringen op essentiële punten tegenstrijdigheden bevatten. Zo verklaarde aangeefster over een metalen breekijzer en aangever over een stuk hout. Ook over het moment waarop aangeefster door verdachte zou zijn geslagen lopen de verklaringen uiteen. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat zij eerst in haar gezicht werd geslagen en zij daarna door verdachte werd meegesleurd naar de auto, terwijl aangever verklaarde dat zij werd geslagen terwijl verdachte al in zijn auto zat. Daarbij volgt uit de verklaring van aangever niet dat dit met een voorwerp zou zijn gebeurd.
In zijn tweede verhoor op 1 maart 2022 heeft [slachtoffer 1] zijn verklaring op onderdelen aangepast en verklaard dat verdachte de ruit kapotsloeg met een stuk hout of ijzer, hij wist niet meer precies wat het was. Nadat verdachte de autoruit kapot had geslagen, liep hij naar zijn auto. [slachtoffer 2] kwam aanlopen en liep naar de auto van verdachte. Verdachte sloeg haar vervolgens in haar gezicht met hetzelfde voorwerp waarmee hij ook op de auto van aangever had geslagen.
Aangever is twee jaar later als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. In dat verhoor verklaarde hij als volgt. Verdachte sloeg de autoruit van zijn auto in en zijn moeder en zusje liepen naar de auto toe. Verdachte viel zijn zusje meteen aan, omdat zij hem filmde. Aangever pakte een hockeystick en ondertussen sleurde verdachte zijn zusje mee naar zijn auto. Hij heeft niet gezien dat zijn zusje geslagen werd, maar omdat hij zag dat zij bloedde, gaat hij ervan uit dat verdachte haar geslagen had. De eerste keer dat zij geslagen werd, stond zij volgens aangever naast zijn auto.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen tegenstrijdigheden bevatten. Uit zijn laatste verklaring bij de rechter-commissaris volgt bovendien dat hij, in tegenstelling tot wat hij eerder verklaarde, de mishandeling van zijn zusje niet heeft gezien.
Daar komt het volgende bij. Zowel de aangevers, als hun moeder, hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] meesleepte naar zijn auto en hij haar vervolgens vanuit de rijdende auto meesleurde. Los van het feit dat de door aangevers geschetste gang van zaken feitelijk onmogelijk lijkt, stelt de rechtbank vast dat de onafhankelijke getuigen geen van allen hebben verklaard dat aangeefster door de auto werd meegesleurd. Integendeel, getuige [getuige 2] verklaarde dat het meisje met letsel werd ondersteund door een oudere vrouw op het moment dat de auto wegreed en de andere man met een hockeystick op de auto insloeg. Volgens de verklaring van getuige [getuige 3] bleef het meisje op dat moment bij de geparkeerde auto staan met haar handen voor haar gezicht. Het meesleuren met de auto is door geen enkele onpartijdige getuige gezien, hetgeen minst genomen opmerkelijk is.
Gelet op de tegenstrijdigheden tussen de verschillende verklaringen en het feit dat een belangrijk onderdeel daarvan niet wordt herkend door onafhankelijke getuigen die ter plaatse aanwezig waren, dient naar het oordeel van de rechtbank extra behoedzaam te worden omgegaan met deze verklaringen en dienen deze in voldoende mate steun te vinden in andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft de beschuldigingen ontkend. Hij was die avond niet in Arnhem, maar bij zijn ouders in [woonplaats] en hij wijst daarbij op de verklaringen van zijn vader en broer, die dit bevestigen. Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van verdachte blijkt ook dat zijn telefoon de hele dag zendmasten in [woonplaats] en Warnsveld heeft aangestraald. Hoewel het opvallend is dat de telefoon van verdachte tussen 18.24 en 21.07 uur geen enkele zendmast aanstraalde, terwijl daarvoor elk uur meerdere malen sprake was van activiteit in de vorm van telefoongesprekken en internetgebruik, volgt hieruit niet zonder meer dat verdachte ten tijde van de gebeurtenissen in Arnhem en niet in [woonplaats] was. Ter zitting heeft verdachte hiervoor een niet op voorhand onaannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat hij op dat moment bij zijn ouders aan het eten was en hij zijn telefoon had uitgeschakeld.
De foto die aangeefster [slachtoffer 2] die avond zou hebben gemaakt van het kenteken van de auto waarin verdachte zou hebben gereden, bevat geen informatie over wanneer deze foto is gemaakt. Bovendien, al zou vastgesteld kunnen worden dat die auto daar was, dan zegt dit nog niets over wie die auto bestuurde. De auto stond namelijk niet op naam van verdachte, maar van een vriend van hem die de auto met regelmaat aan verschillende personen uitleende. Nu onvoldoende is gebleken dat verdachte (die avond) de exclusieve beschikkingsmacht had over deze auto, kan ook niet op grond hiervan worden gesteld dat verdachte daar moet zijn geweest.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat dat verdachte de dader is zodat verdachte van beide feiten zal worden vrijgesproken.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs inzake parketnummer 05-046791-24 [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 5-8;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 oktober 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05-046791-24 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks9 februari 2024 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto
(ruit
),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 4]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde (05-046791-24)

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten onder beide parketnummers zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, te weten een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte voor de vernieling van de autoruit een geldboete dient te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een autoruit. Toen een man met wie hij al enige tijd een conflict heeft zijn auto voor hem tot stilstand bracht, is verdachte uit zijn auto gestapt om verhaal te halen. Daarbij heeft hij de zijruit aan de bestuurderskant ingeslagen. Vernieling is een vervelend feit dat overlast en schade veroorzaakt voor het slachtoffer.
Gelet op de aard van het feit en op de straffen die door rechters doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, acht de rechtbank een geldboete van € 300,00 een passende straf.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de (poging tot zware) mishandeling en een andere vernieling, is de straf aanzienlijk lager dan door de officier van justitie geëist.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Parketnummer 05-248130-23
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met de (poging tot zware) mishandeling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 447,00 aan materiële schade en € 4.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten onder parketnummer 05-248130-23. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Parketnummer 05-046791-24
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met de vernieling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 889,15 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 489,15, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de kosten voor het vervangen van de autoruit (€ 139,15) kan worden toegewezen. Nu de vordering ten aanzien van de kosten voor het vervangende vervoer niet is onderbouwd, dient dit deel van de vordering te worden afgewezen, dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadepost voor het vervangen van de autoruit (€ 139,15) niet inhoudelijk is betwist. De schadepost is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank wijst dit bedrag toe.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 750,00 gevorderd wegens gemaakte kosten voor vervangend vervoer. Deze schadepost is niet onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 9 februari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 23, 24c, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05-248130-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit (onder parketnummer 05-046791-24), zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
geldboetevan
€ 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer 05-248130-23) niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05-046791-24 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 139,15 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 139,15 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 2 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa en mr. M. Oldenburger, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2024.
mr. Steenweg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024062661, gesloten op 11 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.