ECLI:NL:RBGEL:2024:7090
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 183.316,05 vaststelt, dat door de veroordeelde zou moeten worden betaald aan de Staat. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en diende uiterlijk twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg te worden ingediend, zoals bepaald in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering op 8 oktober 2024 is ingediend, wat meer dan twee jaar na de eerdere uitspraak van 12 mei 2022 is. De rechtbank heeft de verdediging en de officier van justitie in hun standpunt gevolgd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op de inhoud van de vordering, omdat deze te laat is ingediend.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beslissing houdt in dat de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie afwijst en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.