ECLI:NL:RBGEL:2024:7090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
05/234674-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 183.316,05 vaststelt, dat door de veroordeelde zou moeten worden betaald aan de Staat. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en diende uiterlijk twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg te worden ingediend, zoals bepaald in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontnemingsvordering op 8 oktober 2024 is ingediend, wat meer dan twee jaar na de eerdere uitspraak van 12 mei 2022 is. De rechtbank heeft de verdediging en de officier van justitie in hun standpunt gevolgd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op de inhoud van de vordering, omdat deze te laat is ingediend.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De beslissing houdt in dat de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie afwijst en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05/234674-20
Datum uitspraak : 17 oktober 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. S. Arts, advocaat in Breda.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 183.316,05.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven dat hij zich op het standpunt stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering, gezien het bepaalde in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering.
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 12 mei 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt. De ontnemingsvordering dateert van 8 oktober 2024. Dit is nagenoeg twee jaar en vijf maanden na de uitspraak in eerste aanleg van de rechtbank. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Lucassen (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2024.