ECLI:NL:RBGEL:2024:7088

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23_4264
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke beoordeling van overdrachtsbelasting bij verkrijging van certificaten van aandelen in een onroerende zaak rechtspersoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Het betreft de vraag of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is bij de verkrijging van certificaten van aandelen A in een vennootschap die kwalificeert als onroerende zaak rechtspersoon. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening van overdrachtsbelasting ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de inspecteur door meerdere personen. De rechtbank concludeert dat de onroerende zaak, die door de vennootschap aan een derde wordt verhuurd, niet onder eigen gebruik valt, en dat de doeleis van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) is voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4264

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 mei 2023.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van overdrachtsbelasting op de aangifte met kenmerk [nummer] naar een te betalen bedrag van € 256.880.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft, na een verzoek van belanghebbende, hem in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen. Belanghebbende heeft hiervan gebruik gemaakt bij brief van 19 februari 2024, die in afschrift is doorgestuurd naar de inspecteur. Bij brief van 19 maart 2024 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend, die in afschrift is doorgestuurd naar belanghebbende.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende de gemachtigde en namens de inspecteur [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D].

Feiten

1. Belanghebbende en zijn vader zijn op 1 januari 1993 een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [bedrijf 1] (de vof).
2. De onroerende zaak aan de [locatie 1] te [plaats 2], waarin de vof haar onderneming (de supermarkt) exploiteerde, behoorde tot het buitenvennootschappelijk vermogen van de vader.
3. Nadat de vader zijn IB-onderneming (zijn vof-aandeel en de onroerende zaak aan de [locatie 1]) in 2007 had ingebracht in [bedrijf 2], werd de onderneming in vennootschappelijk verband voortgezet tussen belanghebbende en [bedrijf 2].
4. Per 2010 heeft belanghebbende het vof-aandeel van [bedrijf 2] overgenomen en de exploitatie van de supermarkt als eenmanszaak voorgezet. [bedrijf 2] verhuurde vanaf dat moment de onroerende zaak aan de [locatie 1] te [plaats 2] aan belanghebbende.
5. [bedrijf 2] heeft de onroerende zaak aan de [locatie 1] in 2012 afgestoten en ter vervanging op 4 juni 2012 een appartementsrecht verkregen. Het appartementsrecht geeft recht op het uitsluitend gebruik van de commerciële ruimte, laad- en loshof en stookruimte op de begane grond, een dakgedeelte op de eerste verdieping en verdere toebehoren, plaatselijk bekend als [locatie 2] te [plaats 2].
6. [bedrijf 2] heeft, bij huurovereenkomst van 12 maart 2012, [locatie 2] verhuurd aan [bedrijf 3] voor een periode van 15 jaar.
7. [bedrijf 3] heeft in 2012 een franchise overeenkomst gesloten met belanghebbende. Bij huurovereenkomst van 14 augustus 2012 heeft [bedrijf 3] de [locatie 2] onderverhuurd aan belanghebbende, eveneens voor een periode van 15 jaar.
8. Belanghebbende heeft op 29 december 2017 [bedrijf 4] opgericht. Hij heeft daarbij de aandelen volgestort middels een geruisloze inbreng van zijn eenmanszaak (de exploitatie van de supermarkt).
9. Eveneens op 29 december 2017 heeft [bedrijf 4] de onderneming (door)ingebracht in de door haar opgerichte dochtervennootschap [bedrijf 5]. Hierbij is ook het huurcontract voor de onroerende zaak [locatie 2] overgegaan naar [bedrijf 5].
10. Bij notariële akte van 20 november 2018 zijn [bedrijf 2] (verkrijgende vennootschap) en [bedrijf 4] (verdwijnende vennootschap) gefuseerd. Hierbij zijn de 180 certificaten van gewone aandelen [bedrijf 2], nominaal € 100 per stuk, van de vader geconverteerd in 18.000 certificaten van aandelen A, nominaal € 1 per stuk. Belanghebbende heeft bij de fusie 9.667 aandelen B, nominaal € 1 per stuk, verkregen. De fusie heeft terugwerkende kracht naar 1 januari 2018.
11. Aan de houders van de aandelen A komt uitsluitend het resultaat toe dat voortvloeit uit de exploitatie van de [locatie 2]. Aan de houders van de aandelen B komt uitsluitend het resultaat toe dat voortvloeit uit de door [bedrijf 2] gehouden aandelen in het kapitaal van [bedrijf 5], daaronder begrepen zowel uitkering in welke vorm dan ook als de opbrengst bij vervreemding van het gehele belang of een deel daarvan, verminderd met de door [bedrijf 2] gedane investeringen en/of kapitaalstortingen in [bedrijf 5].
12. Bij notariële akte van 1 april 2019 heeft [bedrijf 2] de appartementsrechten van de [locatie 3] en [locatie 4] verkregen. [locatie 4] is in verhuurde staat verkregen. In deze onroerende zaken worden door derden een kapsalon ([locatie 3]) respectievelijk een modewinkel ([locatie 4]) geëxploiteerd.
13. Belanghebbende heeft bij notariële akte van 8 juni 2022 de certificaten van aandelen A in [bedrijf 2] verkregen.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd in verband met de verkrijging van de certificaten van aandelen A in [bedrijf 2]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
15. Tussen partijen is in geschil of [bedrijf 2] een onroerendezaakrechtspersoon is in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). Meer specifiek is in geschil of is voldaan aan de doeleis. Niet in geschil is dat voldaan wordt aan de bezitseis. Daarnaast is in geschil of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
17. Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij wijst er op dat bij de conclusie van dupliek als bijlage een e-mail is overgelegd waarin intern gevraagd is om stukken. Een reactie op deze e-mail, die er volgens belanghebbende moet zijn, is niet overgelegd.
18. De inspecteur is van mening dat hij alle stukken die er zijn heeft overgelegd. Volgens hem wordt intern ook vaak telefonisch geantwoord op een e-mail en daar worden niet altijd interne telefoonnotities van gemaakt. Daarnaast stelt hij dat de feiten van het geschil helder zijn en er door hem naar belanghebbende toe altijd gecommuniceerd is dat de verkrijging belast is met overdrachtsbelasting. Mocht er al een interne correspondentie zijn die niet overgelegd zou zijn, dan zou dit niet leiden tot een andere uitkomst. Omdat het standpunt van de Belastingdienst naar belanghebbende toe altijd geweest is dat sprake is van een belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting.
19. De rechtbank is van oordeel dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Desgevraagd kan belanghebbende niet aangeven welke stuk ontbreekt. Voor zover er al stukken zouden ontbreken heeft belanghebbende niet aangegeven wat de gevolgen van dat ontbreken zouden moeten zijn, aangezien de feiten niet in geschil zijn en het standpunt van de inspecteur altijd is geweest dat sprake is van een belaste verkrijging.
Wordt voldaan aan de doeleis van artikel 4 van de WBR?
20. Op grond van artikel 4 van de WBR wordt als een verkrijging van onroerende zaken die aan overdrachtsbelasting is onderworpen mede aangemerkt de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon waarvan de bezittingen op het tijdstip van de verkrijging of op enig tijdstip in het daaraan voorafgaande jaar grotendeels [1] bestaan of hebben bestaan uit onroerende zaken en tegelijkertijd ten minste 30% van de bezittingen bestaat of heeft bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. Dit is de bezitseis. De onroerende zaken moeten daarnaast, als geheel genomen, op dat tijdstip geheel of hoofdzakelijk [2] dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. Dit is de zogeheten doeleis. Van het exploiteren van onroerende zaken is geen sprake in geval van eigen gebruik.
21. Wanneer een rechtspersoon, al dan niet tezamen met een tot hetzelfde concern behorend lichaam of met een natuurlijk persoon die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in de rechtspersoon, voor ten minste een derde gedeelte een belang bezit of heeft bezeten in een ander lichaam, vindt bij het bepalen van zijn bezittingen naar evenredigheid toerekening plaats van de bezittingen en schulden van het andere lichaam. Dit volgt uit artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, WBR (de consolidatieregeling).
22. Belanghebbende is van mening dat niet wordt voldaan aan de doeleis, omdat [locatie 2] wordt gebruikt door de 100% dochteronderneming [bedrijf 5] ten behoeve van haar bedrijfsvoering. Volgens belanghebbende is sprake van eigen gebruik binnen het concern. Volgens hem staat niet het rendabel maken van de onroerende zaak, maar het exploiteren van de supermarkt voorop. Feitelijk is volgens hem dan sprake van verhuur tussen moeder- en dochtervennootschap. Daarover heeft de Hoge Raad geoordeeld dat sprake is van eigen gebruik. [3] Dat [bedrijf 3] er tussen zit maakt dit volgens belanghebbende niet anders. De verhuur aan [bedrijf 3] is volgens hem nodig om de supermarkt volgens de formule van [bedrijf 3] te kunnen exploiteren. Hij wijst er ook op dat de huurprijzen tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 5] identiek zijn. [bedrijf 3] wenst ‘grip’ te houden op een vestigingspunt. Daardoor kan [bedrijf 3] ervoor zorgen dat ook na de beëindiging van de overeenkomst met een franchisenemer vanuit het vestigingspunt een nieuwe franchisenemer de formule van [bedrijf 3] kan exploiteren. Er moet dan ook naar de gehele constructie worden gekeken en niet slechts naar de verhuur aan [bedrijf 3].
23. De inspecteur is van mening dat wel wordt voldaan aan de doeleis omdat [locatie 2] wordt verhuurd aan een derde. [bedrijf 2] verhuurt de onroerende zaak aan [bedrijf 3], en [bedrijf 3] verhuurt op haar beurt aan belanghebbende en niet aan [bedrijf 5]. Dus van de door belanghebbende gestelde onderverhuur binnen het concern kan geen sprake zijn. Hij betoogt dat de beide huurovereenkomsten op zich zelf staan en niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Volgens hem is de onderhuurovereenkomst wel onlosmakelijk verbonden met de franchiseovereenkomst, want zonder de franchiseovereenkomst komt de onderverhuur aan belanghebbende te vervallen. De verwijzing van belanghebbende naar de Hoge Raad uitspraak van 6 november 1985 gaat volgens hem niet op, omdat er sinds 28 december 2000 de consolidatieregeling is. Mocht niet belanghebbende, maar [bedrijf 5] de onderhuurder zijn, dan is volgens de inspecteur nog steeds sprake van verhuur aan een derde. Weliswaar worden dan de onderhuurrechten toegerekend aan [bedrijf 2], maar tegenover deze onderhuurrechten staan geen verplichtingen van [bedrijf 2] jegens [bedrijf 5] en omgekeerd. Er zijn geen onderlinge vorderingen en schulden die tegen elkaar kunnen worden weggestreept.
24. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van eigen gebruik binnen het concern. De onroerende zaak wordt door [bedrijf 2] verhuurd aan [bedrijf 3]. Ter zitting heeft belanghebbende ook erkend dat [bedrijf 3] een strategisch belang heeft bij deze huur. [bedrijf 3] wil op deze manier waarborgen dat op de locatie van de onroerende zaak een [bedrijf 3] supermarkt aanwezig is. Er is dan ook sprake van verhuur van onroerend goed door [bedrijf 2] en niet van eigen gebruik. Hierdoor wordt voldaan aan de doeleis van artikel 4 van de WBR. De overdracht van de certificaten van aandelen A in [bedrijf 2] is dan ook terecht belast met overdrachtsbelasting.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is over de verkrijging van de certificaten van aandelen A in [bedrijf 2]. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. L.L. van Benthem en mr. W.E. van Asbeck, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat wil zeggen: voor meer dan 50%.
2.Dat wil zeggen: voor ten minste 70%.
3.Hoge Raad 6 november 1985, BNB 1986/34.