ECLI:NL:RBGEL:2024:7082

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/435608 / HZ ZA 24-161
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand in hotel en geschil over verzekerde som en bedrijfsschade

In deze zaak heeft eiseres, die een hotel exploiteert, een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een brand die op 5 juli 2022 in het hotel heeft plaatsgevonden. Eiseres had het hotel verzekerd bij Achmea, maar na de brand bleek dat het hotel onderverzekerd was. Eiseres stelt dat zij enkele maanden voor de brand de verzekerde som had verhoogd naar € 4.000.000,00, terwijl Achmea slechts een schadevergoeding van € 297.360,04 heeft aangeboden op basis van een verzekerde som van € 1.622.400,00. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat partijen een verzekerde som van € 4.000.000,00 zijn overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat de polis, die een verzekerd bedrag van € 1.622.400,00 vermeldt, dwingend bewijs oplevert van de waarheid van wat daarin staat vermeld. Eiseres heeft nagelaten tijdig bezwaar te maken tegen de inhoud van de polis na ontvangst, waardoor zij niet kan terugkomen op de overeengekomen verzekerde som. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat Achmea niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het controleren van de polis en het tijdig melden van eventuele onjuistheden. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435608 / HZ ZA 24-161
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter.

1.De zaak in het kort

Deze zaak draait om een brand die op 5 juli 2022 is uitgebroken in een hotel dat wordt geëxploiteerd door [eiseres] . [eiseres] had het hotel voor brand verzekerd bij Achmea. Na de brand bleek het hotel te zijn onderverzekerd. Achmea heeft daarom niet alle schade vergoed. Volgens [eiseres] heeft zij een aantal maanden vóór de brand de verzekerde som verhoogd en moet Achmea dus de volledige schade vergoeden. Volgens Achmea is dat niet het geval. Verder verschillen partijen van mening over de berekening van de bedrijfsschade. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 juli 2024
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 september 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] exploiteert landgoed [naam landgoed] in [plaats] . Op het landgoed bevinden zich meerdere opstallen, waaronder het groepshotel “ [naam groepshotel] ”.
3.2.
Om de risico’s die gepaard gaan met de exploitatie van het landgoed af te dekken, heeft [eiseres] diverse verzekeringen afgesloten, waarvan een aantal bij Achmea en een aantal bij ABN Amro.
3.3.
In november 2020 heeft [eiseres] een bouw- en montageverzekering aangevraagd bij Achmea. De verzekering had betrekking op prefab-units die [eiseres] zou demonteren in [plaats] en die zij na transport in [plaats] heeft samengevoegd tot het groepshotel “ [naam groepshotel] ”. Het verzekerde bedrag was € 500.000,00 en de verzekerde bouwtermijn betrof zeven maanden na 1 december 2020.
3.4.
Na afloop van de verzekerde periode onder de bouw- en montageverzekering, dus toen de opbouw gereed was, heeft [eiseres] op 26 oktober 2021 Achmea verzocht om een opstalverzekering voor het groepshotel “ [naam groepshotel] ”, met een verzekerd bedrag van € 1.500.000,00. Achmea heeft een premievoorstel gedaan, waarmee [eiseres] akkoord is gegaan.
3.5.
Op 28 oktober 2021 heeft Achmea de polis van de opstalverzekering (MKB Meerkeuzepolis) afgegeven. Op het Polisblad Brand Bedrijfsgebouwen staat met betrekking tot het groepshotel “ [naam groepshotel] ” een verzekerd bedrag vermeld van € 1.500.000,00.
3.6.
[eiseres] en Achmea waren inmiddels ook met elkaar in overleg over het overhevelen van de verzekeringsportefeuille bij ABN Amro naar Achmea. In het kader daarvan heeft Achmea op 16 maart 2022 een Excelbestand aan [eiseres] gestuurd met daarop vermeld de verzekeringen die nog waren ondergebracht bij ABN Amro en waarvoor Achmea nog een offerte moest uitbrengen.
3.7.
Op 31 maart 2022 heeft [eiseres] een aangepaste versie van het Excelbestand naar Achmea gestuurd. [eiseres] heeft aan het eerdere bestand het kopje “Huidige polis bij Centraal Beheer” en het subkopje “Bedrijfsgebouwen brand & inbraak” toegevoegd. Daaronder staat het groepshotel “ [naam groepshotel] ” vermeld met daarachter een waarde van € 4.000.000,00. In de begeleidende e-mail staat onder meer:
“(…)
De waarde hebben we ingevuld op basis van de herbouwwaarde. Klopt dat?
(…)
Of we alle gebouwen willen verzekeren is afhankelijk van de premie (daar de herbouwwaarde wellicht minder is dan de premie). Is de verzekering tegen storm & brand toch?
(…)”
3.8.
Op 11 april 2022 heeft Achmea de premies voor de opstal- en inboedelverzekering voor de toe te voegen objecten opgenomen in het Excelbestand en dit aan [eiseres] gestuurd. Ook in deze versie van het Excelbestand staat onder het kopje “Huidige polis bij Centraal Beheer” en subkopje “Bedrijfsgebouwen brand & inbraak”, het groepshotel “ [naam groepshotel] ” vermeld met daarachter een waarde van € 4.000.000,00.
De begeleidende e-mail van Achmea vermeldt onder meer:
“(…)
Hierbij alvast een overzicht van de premies voor de opstal- en inboedelverzekering als we de objecten toevoegen onder het bestaande contract.
(…)
Ik ben ook bezig met de offertes voor de andere verzekeringen dus de andere offertes zullen in delen door mij aan je verstrekt worden.
(…)”
3.9.
Bij e-mail van 16 mei 2022 heeft [eiseres] aan Achmea onder meer geschreven:
“(…)
Wat je nu hebt aangegeven willen we graag zo verzekeren.
(…)”
3.10.
Op 25 mei 2022 heeft Achmea het nieuwe polisblad van de MKB Meerkeuzepolis aan [eiseres] toegestuurd, met als ingangsdatum 1 juni 2022. Onder Polisblad Brand Bedrijfsgebouwen staat met betrekking tot het groepshotel “ [naam groepshotel] ” een verzekerd bedrag van € 1.622.400,00 vermeld. Dit betreft het voorheen verzekerde bedrag van € 1.500.000,00 na indexatie. In de begeleidende brief staat onder meer vermeld:
“(…)
Wilt u uw nieuwe verzekeringsovereenkomst controleren?
U vindt uw nieuwe verzekeringsovereenkomst bij deze brief.(…)
Ziet u gegevens die niet kloppen? Dan belt u gewoon ‘Even Apeldoorn’:(…)”
3.11.
Op 5 juli 2022 is brand uitgebroken in één van de vier vleugels van het groepshotel “ [naam groepshotel] ”. De schade-expert van Achmea en de contra-expert van [eiseres] hebben samen de opstalschade vastgesteld op € 710.183,61. De herbouwwaarde hebben zij vastgesteld op € 3.874.770,48.
3.12.
[eiseres] heeft de schade bij Achmea gemeld en aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzekering.
3.13.
Achmea heeft dekking verleend voor de brandschade. Zij is echter niet overgegaan tot vergoeding van de volledige, door de schade-experts vastgestelde opstalschade.
3.14.
Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft [eiseres] aan Achmea onder meer geschreven:
“(…)
Het blijkt dat de polis zoals je die hebt gestuurd, niet correct is.
Deze komt niet overeen met het overzicht dat je in Excell stuurde, op basis waarvan je de polis hebt opgemaakt.
(…)”
3.15.
Bij e-mail van 9 augustus 2022 heeft Achmea aan [eiseres] bericht dat zij de verzekerde som niet met terugwerkende kracht aanpast, omdat over een aanpassing van de verzekerde som naar € 4.000.000,00 niet zou zijn gesproken en geen overeenstemming zou zijn bereikt en Achmea daarvoor ook geen premievoorstel had gedaan. Volgens Achmea zou (een verzoek om) het verhogen van de verzekerde som ook niet voor de hand hebben gelegen, omdat de verzekerde som van € 1.500.000,00 (exclusief indexering) op 27 oktober 2021 nog in overleg met [eiseres] was vastgesteld.
3.16.
Ondanks bezwaren van [eiseres] heeft Achmea bij e-mail van 21 augustus 2022 aan [eiseres] laten weten dat zij met toepassing van de “onderverzekeringsregel” een bedrag van € 297.360,04 voor herbouwkosten zou uitkeren.
3.17.
De bedrijfsschade-expert van Achmea en de contra-expert van [eiseres] hebben onderling overlegd over de bedrijfsschade. Bij e-mail van 28 september 2023 heeft de contra-expert van [eiseres] bevestigd dat [eiseres] instemde met de laatste berekening van de bedrijfsschade ter hoogte van € 225.844,00. De volgende dag heeft de expert van Achmea de akte van taxatie met daarin het genoemde bedrag aan de contra-expert van [eiseres] gestuurd.
3.18.
Op 16 januari 2024 heeft de contra-expert van [eiseres] aangegeven dat de bedrijfsschade toch niet juist was vastgesteld en gevraagd dit aan te passen naar € 309.464,00. Achmea heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Achmea veroordeelt om aan [eiseres] te betalen € 412.824,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf “
DATUM” tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. voor recht verklaart dat de exploitant van het groepshotel in de periode juli 2022 tot en met juni 2023 onverkort gehouden was en is om de volledige huurprijs te betalen, zodat géén sprake is geweest van een besparing op de vaste kosten die moet worden verdisconteerd in de berekening van de bedrijfsschade;
III. Achmea veroordeelt om aan [eiseres] de buitengerechtelijke kosten van € 3.839,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen dag tot aan de dag van de algehele voldoening;
IV. Achmea veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering onder I primair ten grondslag dat partijen een verzekerde som van € 4.000.000,00 zijn overeengekomen voor groepshotel “ [naam groepshotel] ”, zodat dat bedrag tot uitgangspunt moet worden genomen bij de afwikkeling van de brandschade. Van onderverzekering is volgens [eiseres] geen sprake. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat Achmea is tekortgeschoten in haar taken door de verzekerde som niet (tijdig) conform de wens van [eiseres] te verhogen naar € 4.000.000,00. Volgens [eiseres] is Achmea voor die tekortkoming aansprakelijk en schadeplichtig.
Aan haar vordering onder II legt [eiseres] ten grondslag dat bij de vaststelling van de bedrijfsschade geen korting moet worden toegepast voor de huur die [eiseres] volgens de expert van Achmea na de brand niet meer verschuldigd zou zijn geweest, maar die zij in werkelijkheid wel verschuldigd was.
4.3.
Achmea voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

Een verzekerd bedrag van € 4.000.000,00 is niet overeengekomen
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat partijen een verzekerde som van € 4.000.000,00 zijn overeengekomen voor groepshotel “ [naam groepshotel] ”. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.
Op de polis staat een verzekerd bedrag vermeld van € 1.622.400,00. De polis is een onderhandse akte in de zin van artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert de polis – behoudens tegenbewijs – tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van wat daarin staat vermeld. [eiseres] betoogt dat zij tegenbewijs heeft geleverd tegen het bewijs dat de verzekerde som € 1.622.400,00 bedraagt.
5.3.
De rechtbank volgt [eiseres] daarin niet. Op zichzelf is niet in geschil dat [eiseres] Achmea voor de brand nooit met zoveel woorden heeft verzocht het verzekerde bedrag te verhogen van € 1.622.400,00 naar € 4.000.000,00. Anders dan [eiseres] meent, betekent de enkele vermelding – door [eiseres] zelf – van het bedrag van € 4.000.000,00 op het Excelbestand (zie 3.7) niet dat overeenstemming zou zijn bereikt over de verhoging van de verzekerde som tot dat bedrag. Het Excelbestand was door Achmea opgesteld als overzicht van de bestaande verzekeringen van [eiseres] bij ABN Amro die moesten worden overgeheveld naar Achmea (zie 3.6). Alleen daarover waren partijen met elkaar in overleg. Dat blijkt ook uit de begeleidende mail van Achmea van 11 april 2022 bij het Excelbestand (zie 3.8), waarin Achmea schrijft: “(…)
Hierbij alvast een overzicht van de premies voor de opstal- en inboedelverzekering als we de objecten toevoegen onder het bestaande contract.(…)” Het ging dus om nieuw aan de verzekering toe te voegen objecten en niet om objecten die al waren verzekerd zoals groepshotel “ [naam groepshotel] ”. [eiseres] heeft zelf het Excelbestand aangevuld met de verzekeringen die zij al bij Achmea had lopen, waaronder verzekeringen die – ook volgens [eiseres] – ongewijzigd konden blijven. Daarover waren partijen niet in overleg. Achmea heeft er dan ook van kunnen uitgaan dat dit aanvullende overzicht bestemd was voor [eiseres] zelf en hoefde daaraan verder geen aandacht te besteden. Achmea hoefde er dus ook niet op bedacht te zijn dat wat [eiseres] ten aanzien van groepshotel “ [naam groepshotel] ” in het Excelbestand had vermeld afweek van de bestaande polis en dat [eiseres] beoogde met deze vermelding het verzekerde bedrag van groepshotel “ [naam groepshotel] ” te verhogen. [eiseres] mocht er ook niet van uitgaan dat Achmea hierop bedacht moest en zou zijn zonder dat [eiseres] haar daarop attendeerde, bijvoorbeeld in de begeleidende e-mail. Dit geldt te meer omdat partijen telkens via e-mail met elkaar communiceerden. Het ligt dan niet voor de hand dat uitgerekend over een substantiële verhoging van de verzekerde som uitsluitend via een eenzijdige vermelding in het Excelbestand zou worden gecommuniceerd.
5.4.
Indien [eiseres] er al van mocht uitgaan dat Achmea had moeten opmerken dat zij een verhoging van de verzekerde som in het Excelbestand had opgenomen, dan mocht [eiseres] er nog niet op vertrouwen dat Achmea deze verhoging had geaccepteerd. Achmea heeft dat immers nooit aan [eiseres] bevestigd en heeft ook geen premievoorstel afgegeven voor deze verhoging.
5.5.
De rechtbank verwerpt het standpunt van [eiseres] dat over een verhoging van het verzekerd bedrag geen wilsovereenstemming hoeft te worden bereikt. Ook verwerpt de rechtbank het standpunt van [eiseres] dat een premievoorstel niet nodig is omdat op de polis een premiepromillage is vermeld en de premie aan de hand daarvan meestijgt met de verhoging van de verzekerde som. Achmea heeft immers gemotiveerd en onvoldoende weersproken uiteengezet hoe een verhoging van het verzekerd bedrag in zijn werk gaat. Een verzekerde die het verzekerd bedrag wil verhogen, kan daartoe een verzoek doen bij Achmea. Indien Achmea hiertoe bereid is, zal zij dat laten weten en aangeven wat de gevolgen zijn voor de premie. Vervolgens kan de verzekerde aangeven of hij wel of niet instemt met het (premie)voorstel. Achmea heeft hieraan tijdens de mondelinge behandeling nog toegevoegd dat zij niet zonder meer één op één overneemt wat de verzekerde vraagt en dat bijvoorbeeld andere voorwaarden aan de gewijzigde verzekering kunnen worden verbonden. De rechtbank maakt hieruit op dat het premiepromillage bij een verhoging van de verzekerde som niet noodzakelijkerwijs hetzelfde blijft. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat het hier om een forse verhoging van het verzekerd bedrag gaat, van € 1.622.400,00 naar € 4.000.000,00. Het ligt niet voor de hand dat de verzekerde een dergelijke verhoging eenzijdig aan de verzekeraar zou kunnen meedelen zonder dat deze daarmee zou hoeven instemmen en zonder dat deze daarvoor een premievoorstel zou doen.
5.6.
Indien [eiseres] al had mogen aannemen dat Achmea bereid was het verzekerd bedrag te verhogen naar € 4.000.000,00, dan had zij na ontvangst van de polis kunnen en moeten constateren dat de verhoging niet was doorgevoerd. Op de polis stond immers een verzekerde som vermeld van € 1.622.400,00. Het ligt op de weg van de verzekeringnemer om zo spoedig mogelijk na ontvangst van de polis tegen de inhoud daarvan bezwaar te maken indien daarvoor aanleiding bestaat. In de begeleidende brief bij de polis heeft Achmea [eiseres] expliciet gevraagd de polis te controleren en contact met haar op te nemen als er iets niet zou kloppen. [eiseres] heeft dat op dat moment niet gedaan. Zij heeft pas na de brand, toen bleek dat sprake was van onderverzekering, bij Achmea bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de polis. Het komt voor risico van [eiseres] dat zij hierover niet direct na ontvangst van de polis contact heeft opgenomen met Achmea.
5.7.
Gezien het voorgaande is niet komen vast te staan dat partijen een verzekerde som van € 4.000.000,00 zijn overeengekomen voor groepshotel “ [naam groepshotel] ”. Achmea heeft terecht het op de polis vermelde verzekerd bedrag van € 1.622.400,00 als uitgangspunt genomen bij de afwikkeling van de brandschade.
Achmea is niet tekortgeschoten in haar zorgplicht
5.8.
De rechtbank verwerpt ook het standpunt van [eiseres] dat Achmea is tekortgeschoten in haar zorgplicht als adviseur door de verzekerde som niet (tijdig) conform de wens van [eiseres] te verhogen naar € 4.000.000,00. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.9.
Aanvankelijk heeft [eiseres] een bouw- en montageverzekering afgesloten met een verzekerd bedrag van € 500.000,00. Op advies van Achmea heeft [eiseres] aansluitend een opstalverzekering afgesloten voor groepshotel “ [naam groepshotel] ”, met een verzekerd bedrag van € 1.500.000,00. Achmea voert terecht aan dat zij uit het verzoek van [eiseres] om een opstalverzekering af te sluiten, heeft kunnen afleiden dat de bouwwerkzaamheden waren afgerond. Anders zou immers om een nieuwe bouwverzekering of een verlenging van de termijn onder de vorige verzekering zijn gevraagd. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om aan Achmea te laten weten dat de bouw nog niet was afgerond en dat de waarde van groepshotel “ [naam groepshotel] ” (aanzienlijk) was gestegen. Onder verwijzing naar wat zij hierboven in 5.3-5.5 heeft overwogen, is de rechtbank ook op dit punt van oordeel dat het enkele vermelden door [eiseres] van een verzekerde som van € 4.000.000,00 op het Exceloverzicht in dit verband niet volstaat. [eiseres] had bovendien zelf moeten nagaan of het verzekerd bedrag correct op de polis was vermeld. Dat heeft zij nagelaten en dat komt voor haar risico. Van schending van de zorgplicht door Achmea is geen sprake.
Vordering I van [eiseres] is niet toewijsbaar
5.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat vordering I moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden deze vordering niet kunnen dragen.
De bedrijfsschade is bindend vastgesteld
5.11.
Partijen verschillen verder van mening over de vaststelling van de bedrijfsschade.
5.12.
Achmea wijst op het schaderegelingsbeding in de polisvoorwaarden. Daarin is bepaald dat de expert van Achmea en de contra-expert van de verzekerde samen de schade vaststellen en dat een derde expert de schade bepaalt als zij het oneens zijn. Dit beding is een vaststellingsovereenkomst, aldus Achmea. Achmea voert aan dat de experts de schade op 28 september 2023 hebben vastgesteld. Op die dag hebben zij daarover namelijk overeenstemming bereikt. De contra-expert heeft per e-mail aan de expert van Achmea laten weten dat [eiseres] akkoord gaat met de laatste berekening van de bedrijfsschade en heeft gevraagd om een akte van taxatie met daarin het overeengekomen bedrag voor bedrijfsschade van € 225.844,00. Deze vaststelling heeft het karakter van een bindend advies, oftewel partijen zijn hieraan gebonden, aldus Achmea. Het enkele feit dat vervolgens geen akte van taxatie is ondertekend, omdat [eiseres] na het bereiken van overeenstemming een ander standpunt heeft ingenomen, maakt dit volgens Achmea niet anders. De schade was toen immers al bindend vastgesteld tussen partijen. Achmea betoogt dat toewijzing van de gevraagde verklaring voor recht zou kunnen leiden tot een gewijzigd bedrag aan bedrijfsschade, terwijl die schade al bindend tussen partijen is vastgesteld.
5.13.
[eiseres] heeft hierover op de mondelinge behandeling het volgende standpunt ingenomen. Dat geen door [eiseres] getekende akte van schadetaxatie nodig zou zijn, zou volgens haar juist zijn als zij de contra-expert zou hebben gemachtigd om de schade namens haar bindend vast te stellen. Deze machtiging moet worden vastgelegd in een akte van benoeming, maar die is er niet. Omdat er geen machtiging is, is [eiseres] niet aan de schadevaststelling gebonden, zo voert zij aan.
5.14.
De rechtbank verwerpt dit standpunt van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens waren dat experts zouden worden benoemd die respectievelijk de inboedel-/inventarisschade, opstalschade en bedrijfsschade zouden vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de verklaring van [eiseres] overeenstemde met zijn wil om (ook) de expert te benoemen ter vaststelling van de bedrijfsschade. Voor de eerste twee experts is een akte van benoeming opgesteld. Alleen voor de expert die de bedrijfsschade heeft vastgesteld is dat niet gebeurd. Dit betekent echter niet dat [eiseres] niet aan de schadevaststelling door deze expert is gebonden. Vast staat immers dat [eiseres] ’ wil erop was gericht dat (ook) deze expert zou worden benoemd en de bedrijfsschade zou vaststellen. [eiseres] is daarom gebonden aan de vaststelling van de bedrijfsschade. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de contra-expert van [eiseres] op 28 september 2023 aan de expert van Achmea heeft bevestigd dat [eiseres] akkoord ging met de laatste berekening van de bedrijfsschade.
5.15.
De advocaat van [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat het een “prettige bijkomstigheid” was dat voor deze expert geen akte van benoeming was opgesteld. Deze opmerking bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiseres] zich in eerste instantie gebonden achtte aan de schadevaststelling door de expert, maar zich kennelijk bij nader inzien niet kon vinden in het vastgestelde bedrag en hoopte zich daaraan op grond van een formaliteit te kunnen onttrekken. Gezien het voorgaande staat deze formaliteit echter niet in de weg aan gebondenheid van [eiseres] aan de schadevaststelling.
Vordering II van [eiseres] is niet toewijsbaar
5.16.
Omdat de bedrijfsschade gezien het voorgaande bindend is vastgesteld, bestaat geen grond voor een aanpassing daarvan zoals [eiseres] in feite beoogt met zijn vordering onder II. Ook deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar
5.17.
Omdat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, bestaat voor een vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen grond. De vordering onder III zal daarom eveneens worden afgewezen.
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten
5.18.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.799,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 13.799,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
JE/KH