ECLI:NL:RBGEL:2024:706

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
417533
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over koopovereenkomst eieren tussen pluimveehouder en inkoopbedrijf met betrekking tot prijsafspraken en leveringsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een pluimveehouder, aangeduid als [eiser], en een inkoopbedrijf, aangeduid als [gedaagde], over een koopovereenkomst voor eieren. De partijen hebben in juli 2022 een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] eieren zou leveren aan [gedaagde]. De prijs was aanvankelijk vastgesteld op € 9,10 per 100 eieren, met een looptijd tot 1 maart 2023. [eiser] heeft echter in november 2022 aangegeven dat zij de overeenkomst wilde beëindigen en heeft vanaf 2 december 2022 geen eieren meer geleverd. [gedaagde] heeft daarop gereageerd met een vordering tot betaling van openstaande facturen en schadevergoeding, terwijl [eiser] zich beroept op dwaling en stelt dat er geen vaste prijsafspraak was gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een vaste prijsafspraak was en dat [eiser] tekort is geschoten in haar leveringsverplichtingen. De rechtbank heeft [gedaagde] in het gelijk gesteld en [eiser] veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen en schadevergoeding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] gerechtigd was om haar verplichtingen op te schorten en dat de vordering tot verrekening van de openstaande facturen met de schadevergoeding toewijsbaar is. De zaak is aangehouden voor bewijslevering over de vraag of de leveringsverplichting van [eiser] ook na 1 maart 2023 doorliep.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/417533 / HA ZA 23-152
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.C. de Jong te Barneveld,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie
- productie 21 aan de zijde van [gedaagde]
- het productieoverzicht aan de zijde van [eiser]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een pluimveehouderij. [maat 1 eiser] en zijn echtgenote zijn de maten van de [eiser] . [gedaagde] is een bedrijf dat zich bezig houdt met de inkoop van eieren bij pluimveehouders.
2.2.
In juli 2022 heeft [eiser] contact opgenomen met [gedaagde] voor de afname van eieren. Op dat moment beschikte [eiser] (tijdelijk) niet meer over het Beter Leven-keurmerk. Vanaf week 27 (2022) heeft [eiser] wekelijks eieren geleverd aan [gedaagde] . Aanvankelijk heeft [eiser] tegen NOP-prijs (dagprijs) eieren geleverd zonder het Beter Leven-keurmerk. Partijen hebben afgesproken dat op het moment dat [eiser] weer eieren met het keurmerk mocht leveren, de prijs € 9,10 per 100 eieren zou worden voor keurmerkeieren met een gewicht vanaf 53 gram. De marktprijs lag toen lager.
2.3.
Medio augustus 2022 beschikte [eiser] weer over het keurmerk en zijn de eieren afgerekend conform deze overeengekomen prijs.
2.4.
Op 29 augustus 2022 heeft [eiser] (een deel van) haar toekomstige vordering op [gedaagde] gecedeerd aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) tot een bedrag van € 158.814,01. Dit betrof de koopprijs van de hennen die [betrokkene 1] in juni 2022 aan [eiser] heeft geleverd.
2.5.
Op 30 augustus 2022 heeft [medewerker 1 betrokkene 1] van [betrokkene 1] het volgende bericht aan [gedaagde] gestuurd:
(…) We hebben begrepen dat de eieren van de familie [eiser] aan jullie zijn verkocht. Wij hebben de DKW hennen geleverd bij [eiser] en met de familie afgesproken dat de betaling via een akte van cessie via de eierhandel loopt. Dit in 12 termijnen. (…)
2.6.
[eiser] heeft vanaf eind oktober 2022 enkele malen telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met [gedaagde] om – kort gezegd – nieuwe (prijs)afspraken te maken vanwege de gestegen voer- en energieprijzen.
2.7.
In die periode heeft [eiser] verzocht de overeenkomst af te kopen, maar geen gebruik gemaakt van het voorstel van [gedaagde] hiertoe. Ook heeft [maat 1 eiser] telefonisch aan [medewerker 1 gedaagde] (van [gedaagde] ) gezegd dat hij mogelijk de kippen op een leeftijd van 40 weken zou laten ruien, zodat het Beter Leven-certificaat zou vervallen en de leveringsverplichting jegens [gedaagde] zou stoppen.
2.8.
Vervolgens heeft [eiser] per e-mail van 9 november 2022 aan [gedaagde] geschreven:
(…) Ik zie net de afrekening van de eieren. Daar word ik niet blij van. Er was een compensatie afgesproken omdat wij op dit moment onder de kostprijs aan het produceren zijn. Die zie ik op de afrekening nergens terug. Die was door jullie eigen inkopers toegezegd. Op deze manier ben ik genoodzaakt afscheid van (…) [gedaagde] te nemen. En daarmee de levering stop te zetten. (…)
2.9.
[gedaagde] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 10 november 2022:
(…) Jan en ik hebben je vorige week netjes gebeld, met een tegemoetkoming voor de eierenprijs, echter de voorgestelde tegemoetkoming en voorwaarden accepteerde jijzelf niet. Daarbij zei je zelf tegen ons, dat je het daarbij zou laten.
Om nu weer op een niet overeengekomen afspraak terug te komen en dan via de mail op deze manier verdient alles dan de schoonheidsprijs!
Wij hebben zoals gezegd een afname afspraak plus prijs afspraak overeengekomen tot 01-03-2023 van € 9,10 per 100 eieren. Op dat moment zouden we transparant calculeren met o.a. voerprijs en energie etc. op basis daarvan zouden we uitkomen op een nieuwe prijs.
We hebben als voorstel een tegemoetkoming voorgesteld van een totaalprijs van € 10,00 per 100 eieren echter tot het eind van de legronde met de bij behorende kwaliteitseisen. Jij bent zelf dit voorstel afgewezen bij Jan en mij.
Zolang wij geen toestemming of overeenkomst hebben op de bovenstaand voorstel, houden beide partijen aan de eerder gemaakte afspraken die in augustus 2022 zijn gemaakt. (…)
2.10.
[eiser] heeft daarop dezelfde dag om 17:36 uur per e-mail geantwoord:
(…) In jullie e-mail geef je aan dat wij een afnameafspraak en prijsafspraak zijn overeengekomen van € 9,10 per 100 eieren tot en met 1 maart 2023. We zouden tot deze datum transparant calculeren met o.a. voerprijs en energie etc. op basis daarvan zouden we uitkomen op een nieuwe prijs. (…) Wij zijn juli/augustus 2022 geheel mondeling overeengekomen dat de eieren vanaf dat moment opgehaald konden worden voor € 9,10 per 100 eieren met dien verstande dat deze prijs verhoogd zal worden, zodra er sprake is van een verhoogde voerprijs, energiekosten ed. Op jullie eigen verzoek hebben wij deze afspraken niet op papier vastgelegd, omdat boeren deze afspraken toch openbreken – zoals Jan dit letterlijk verwoordde. Wij hebben deze afspraken expliciet niet in beton gegoten, zodat deze ook aanpasbaar blijven. (…)
2.11.
En om 21.31 uur heeft [eiser] per e-mail daaraan toegevoegd:
(…) Ik verzoek jullie nogmaals te bevestigen dat de prijs wordt aangepast naar het berekende bedrag van € 10,40 per 100 geleverde eieren. In het kader van de discussie verzoek ik dit vandaag en uiterlijk morgen (15 november 2022) via e-mail kenbaar te maken, omdat leveringen anders in het geding gaan komen. (…)
2.12.
Per e-mail van 17 november 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven:
(…) In oktober heb jij contact met ons opgenomen, omdat je voor de huidige eierenprijs niet meer kan produceren, waaronder de hoge voerprijs en elektra. Dat jij het contact
[de rechtbank begrijpt: contract]wilde afkopen, ik heb toen als reactie geven dat het wel kon, maar dat het echter een hoge afkoopsom heeft. (…)
(…)
Tevens vonden wij het onbegrijpelijk, dat jij o.a. de hoge voerprijs als excuus geeft, jij zou echter de voerprijs vast zetten…? Jij gaf ons toen aan dat jij dat niet hebt gedaan omdat de vertegenwoordiger van de voerleverancier op vakantie was, letterlijk jouw woorden. (…)
(…)
Onze aanbieding voor het openbreken van de overeenkomst staat nog steeds echter zal er over de gesproken (face to face) moeten worden over de voorwaarden en de prijs.
Dit is vanuit zeer goede wil, om jou uit de brand te helpen! Echter willen we met respect behandeld worden en kunstjes om van het contract af te komen zoals vervroegd ruien is in onze ogen niet netjes en geen manier van zaken doen.
(…)
2.13.
Partijen hebben op 18 november 2022 overlegd over aanpassing van de prijs. Bij het gesprek waren namens [gedaagde] aanwezig [medewerker 2 gedaagde] en [medewerker 1 gedaagde] (inkoopmanager). Ook waren aanwezig [maat 1 eiser] namens [eiser] en [medewerker 2 betrokkene 1] (van [betrokkene 1] ) als adviseur. Partijen zijn niet tot een vergelijk gekomen.
2.14.
[eiser] heeft op 19 november 2022 mondeling aan [gedaagde] gemeld geen eieren meer te willen verkopen aan [gedaagde] en de overeenkomst te willen beëindigen.
2.15.
Op 27 november 2022 heeft [eiser] de chauffeur van [gedaagde] bericht dat het de laatste dag was waarop [eiser] eieren zou leveren aan [gedaagde] . Op verzoek van [eiser] heeft de chauffeur het leeggoed van [gedaagde] (onder andere pallets en verpakkingsmateriaal) meegenomen.
2.16.
[eiser] heeft – ondanks een sommatie daartoe op 30 november 2022 van [gedaagde] – vanaf 2 december 2022 geweigerd om eieren te leveren aan [gedaagde] .
2.17.
Voor de leveringen in november 2022 heeft [gedaagde] drie inkoopfacturen verstrekt met een totaalbedrag van € 42.884,01 inclusief btw:
i. afrekening d.d. 18 november 2022 € 17.031,13 incl. btw
ii. afrekening d.d. 25 november 2022 € 16.068,78 incl. btw
iii. afrekening d.d. 2 december 2022
€ 9.784,10 incl. btw
totaal € 42.884,01 incl. btw
2.18.
Deze facturen heeft [gedaagde] niet voldaan. Per brief van 6 december 2022 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd om dit bedrag te voldoen.
2.19.
Vervolgens heeft een kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 31 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter in kort geding [eiser] veroordeeld tot levering van alle eieren met het keurmerk (met uitzondering van de eieren die zij aan huis verkoopt) aan [gedaagde] tot 1 maart 2023, waarbij voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram een prijs van € 9,10 per 100 stuks geldt. Ook heeft de voorzieningenrechter [eiser] veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan die veroordeling voldoet.
2.20.
Vanaf 3 februari 2023 heeft [eiser] de leveringen aan [gedaagde] hervat. [gedaagde] heeft hiervoor vijf afrekeningen (gedateerd van 10 februari 2023 tot en met 10 maart 2023) verstrekt met een totaalbedrag van € 57.847,61 inclusief btw. Op 24 februari 2023 en op 27 februari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om alle openstaande rekeningen te voldoen.
2.21.
Per brief van 3 maart 2023 heeft [gedaagde] zich beroepen op verrekening met de door haar gestelde vordering tot schadevergoeding van ongeveer € 100.000,00, omdat [eiser] gedurende 10 weken geen eieren had geleverd.
2.22.
Op 3 maart 2023 is een chauffeur van [gedaagde] op het erf van [eiser] gekomen met het doel om eieren in te laden. [eiser] heeft toen haar bestelauto voor de vrachtwagen geparkeerd en gemeld dat voor vertrek eerst de openstaande facturen betaald dienden te worden. Op 6 maart 2023 heeft [eiser] – na een sommatie en aanvraag van een spoed kort geding door [gedaagde] - de vrachtwagen van [gedaagde] weer vrijgegeven.
2.23.
Per e-mail van 6 maart 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat zij gedurende vier dagen niet aan het kort geding vonnis heeft voldaan door de eieren van 28 februari 2023 niet te leveren, waardoor zij een dwangsom heeft verbeurd van (4x € 5.000,00) € 20.000,00.
2.24.
Eind maart 2023 heeft [eiser] conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarop een bankgarantie gesteld.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de openstaande inkoopfacturen voor een bedrag van € 100.731,62 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 35.259,36 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.782,32 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Om te beginnen stelt zij dat partijen geen vaste prijsafspraak hebben gemaakt. De aanvangsprijs van € 9,10/100 eieren zou volgens haar variabel zijn en tussentijds kunnen worden aangepast afhankelijk van marktontwikkelingen. Illustratief hiervoor zou volgens [eiser] de opmerking van [gedaagde] zijn
“We leggen niets vast, want boeren breken dat toch weer open”. Voorts hebben partijen afgesproken dat de overeenkomst zou duren tot 1 maart 2023. Volgens [eiser] hebben zij geen exclusiviteit afgesproken en heeft zij daarom ook aan derden geleverd. Zij vordert betaling van de openstaande facturen. Ook vordert zij schadevergoeding, omdat zij volgens haar ten onrechte op grond van het vonnis in kort geding is gedwongen tot levering tegen een lagere prijs dan een (variabele) marktconforme prijs zoals partijen hadden afgesproken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Gelet op hetgeen zij in reconventie heeft aangevoerd, heeft zij haar verplichtingen terecht opgeschort en mocht zij haar vorderingen verrekenen met de openstaande facturen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat en hernummerd - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tot wekelijkse levering aan [gedaagde] van alle eieren met het Beter Leven Keurmerk - met uitzondering van de eieren die zij in eigen beheer aan huis verkoopt - voor de periode vanaf 27 november 2022 tot 7 februari 2023 alsmede voor de periode vanaf 1 maart 2023 tot het einde van de lopende legperiode (van +/- 75 weken gerekend vanaf juni 2022) en derhalve aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat;
[eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 192.524,89 aan [gedaagde] als voorschot op schadevergoeding;
[eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 aan dwangsommen aan [gedaagde] ;
[eiser] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.6.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [gedaagde] aan dat zij een vaste prijsafspraak met [eiser] heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat deze in februari 2023 zou worden geëvalueerd voor de resterende legperiode. Het is in de markt gebruikelijk om een afnamecontract voor de hele legperiode overeen te komen en dit is in het verleden ook zo gegaan tussen partijen. Ook de cessie aan [betrokkene 1] wijst erop dat [eiser] alle eieren gedurende de lopende legperiode aan [gedaagde] zou verkopen, omdat de vordering van [betrokkene 1] op [eiser] anders niet voldaan zou worden en de periode van de betalingen overeenkomt met de legperiode. Partijen hebben vanaf week 27 feitelijk uitvoering gegeven aan de afspraken. [gedaagde] kwam twee keer per week (zonder voorafgaand overleg) langs om de eieren van [eiser] op te halen en leeggoed terug te plaatsen. [gedaagde] maakte vervolgens een afrekening op, stuurde deze aan [eiser] en voldeed deze. In november 2022 heeft [eiser] verzocht om de koopovereenkomst af te kopen, maar geen gebruik gemaakt van het aanbod hiertoe van [gedaagde] . Het is aan [eiser] te wijten dat zij de voerprijs niet had afgekocht (zoals zij aanvankelijk van plan was), omdat zij hoopte op een daling van de voerprijzen. Dat deze prijzen stegen en [eiser] daardoor winst is misgelopen, is een ondernemersrisico dat niet voor rekening van [gedaagde] dient te komen. [gedaagde] voert aan dat zij tussentijds geheel onverplicht een voorstel voor een hogere prijs heeft gedaan, waar [eiser] niet mee heeft ingestemd. Doordat [eiser] gedurende 10 weken niet heeft geleverd, heeft [gedaagde] schade geleden. De schade bestaat uit duurdere inkoopprijzen van de eieren, interne tijdsbesteding bij [gedaagde] en gederfde winst omdat zij minder eieren bij derden heeft kunnen inkopen. Verder heeft [gedaagde] schade geleden omdat [eiser] na 1 maart 2023 niet meer heeft geleverd, terwijl was overeengekomen dat zij de hele legperiode zou leveren. Ook heeft [eiser] dwangsommen verbeurd door zich niet te houden aan het vonnis in kort geding en te weigeren de eieren van 28 februari 2023 te leveren. Verder heeft [gedaagde] schade geleden doordat [eiser] conservatoir beslag heeft gelegd, hetgeen onrechtmatig was omdat 1) [eiser] geen vordering meer had op [gedaagde] , aangezien die door verrekening teniet was gegaan en 2) er geen noodzaak was omdat [gedaagde] in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. [gedaagde] vordert verwijzing naar de schadestaat en een voorschot op de schade. Tot slot vordert [gedaagde] de proceskosten.
3.7.
[eiser] voert verweer. Zij betwist de door [gedaagde] gestelde inhoud van de overeenkomst. Subsidiair beroept zij zich op dwaling en roept de (buitengerechtelijke) vernietiging van de overeenkomst in. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
overeenkomst
4.2.
De kern van het geschil is de inhoud en uitleg van de mondelinge afspraken die partijen hebben gemaakt in het kader van de verkoop van eieren door [eiser] aan [gedaagde] . Partijen twisten over de vraag of tot 1 maart 2023 een vaste prijs voor de eieren is afgesproken, de duur van de leveringsverplichting en de (al dan niet bestaande) exclusiviteit van de leveringsverplichting van [eiser] .
prijs eieren
4.3.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen per medio augustus 2022 een vaste prijs van € 9,10 zijn overeengekomen die gold tot 1 maart 2023. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
4.4.
Vanaf medio augustus 2022 zijn de wekelijks door [eiser] aan [gedaagde] geleverde eieren, geleverd tegen een prijs van € 9,10 per 100 eieren. Volgens [eiser] zijn partijen in de zomer van 2022 niet uit een vaste prijs gekomen en gold deze prijs slechts als variable (aanvangs)prijs. [eiser] heeft echter niet gesteld dat [gedaagde] zich heeft verbonden om tijdens de eerste helft van de legperiode periodiek met [eiser] naar de prijs te kijken en deze aan te passen
‘indien de marges onder druk kwamen te staan’. Zij stelt echter wel dat ze het zo heeft begrepen. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat dit is afgesproken en ook gemotiveerd betwist dat [eiser] dat heeft mogen veronderstellen. [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat zij ook vaste prijsafspraken heeft met haar afnemers, hetgeen niet door [eiser] is weersproken. Indien [gedaagde] telkens gehouden zou zijn om hogere prijzen te betalen indien een pluimveehouder het moeilijk had, terwijl [gedaagde] die hogere prijzen niet kon doorberekenen aan haar afnemers, zou dit betekenen dat het financiële risico van [eiser] op [gedaagde] zou worden afgewenteld. De door [eiser] gestelde maatstaf is bovendien te onbepaald, omdat niet is gesteld welke winstmarge [eiser] minimaal zou moeten behouden en welke parameters zouden gelden voor een prijsaanpassing. Ook om die reden kan er niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] daarmee zou instemmen en dat [eiser] er op heeft mogen vertrouwen dat de prijs tussentijds zonder meer in haar voordeel zou worden aangepast indien haar financiële situatie daartoe aanleiding gaf. Zelfs indien iemand van [gedaagde] zou hebben gezegd: ‘We zetten niets op papier, want boeren breken toch alles open.’, hetgeen [gedaagde] overigens betwist, zou dat het voorgaande niet anders maken. Voor zover deze uitspraak al is gedaan, kon [eiser] hieraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de overeengekomen prijs dus variabel was en maandelijks zou worden geëvalueerd.
4.5.
Het tussentijdse aanbod van [gedaagde] van november 2022 om de prijs aan te passen wijst niet op het tegendeel, en maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij onverplicht een tegemoetkoming heeft aangeboden aan al haar pluimveehouders in verband met de gestegen voerprijzen door de oorlog in Oekraïne. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij belang heeft bij een duurzame samenwerking met haar leveranciers en dat zij (in samenspraak met de eigen afnemers van [gedaagde] ) tot deze compensatie is overgegaan. Daarbij hanteert [gedaagde] een vaste formule die inhoudt dat bij iedere euro voerprijsstijging een toeslag van € 0,15 per 100 eieren geldt. Hoewel [maat 1 eiser] had medegedeeld dat hij de in juli/augustus 2022 geldende voerprijs van € 38,50 per kilo zou ‘vastzetten’ en hij dit achteraf niet bleek te hebben gedaan, heeft [gedaagde] in november 2022 aan [eiser] een tegemoetkoming aangeboden van € 1,00 extra per 100 eieren. Op basis van de overgelegde correspondentie (zie onder 2.9 en 2.12) kan worden geconcludeerd dat dit voorstel uit coulance is gedaan en niet omdat [gedaagde] zich daartoe gehouden achtte op grond van de gemaakte afspraken. Dit aanbod leidt dus niet tot de conclusie dat tussen partijen een variabele prijs is overeengekomen.
4.6.
Tot slot slaagt het beroep van [eiser] op artikel 7:4 BW niet, aangezien het hier niet gaat om een koop waarbij geen prijs is bepaald. Er is immers een prijs bepaald van € 9,10 voor 100 eieren.
4.7.
Nu [eiser] niet akkoord is gegaan met het onverplichte voorstel van [gedaagde] , en ook overigens niet is gebleken dat partijen op enig moment na juli/augustus 2022 een nieuwe prijsafspraak hebben gemaakt, is [gedaagde] niet gehouden om een hogere prijs te betalen voor de leveringen die hebben plaatsgevonden. De grondslag voor een schadevergoeding ontbreekt daarmee, zodat de vordering in conventie onder II zal worden afgewezen.
4.8.
Het voorgaande brengt ook met zich dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet in te stemmen met een tussentijdse prijsverhoging of een (in de ogen van [eiser] ) ‘redelijke prijs’ van € 10,40. Daarmee ontbreekt de grond voor de ontbinding die [eiser] heeft ingeroepen, zodat de overeenkomst hierdoor niet tussentijds is geëindigd.
duur van de leveringsverplichting
4.9.
Gelet op de vorderingen van [gedaagde] , dient te worden beoordeeld tot wanneer de leveringsverplichting van [eiser] liep. Volgens [gedaagde] liep deze gedurende de hele legperiode van 75 weken. Zij voert daartoe aan dat het in de markt gebruikelijk is om voor de hele legronde een leveringsverplichting overeen te komen. Verder wijst zij op de akte van cessie met [betrokkene 1] die is gesloten voor de duur van 12 maanden, hetgeen overeenkomt met de legperiode (tot week 30 van 2023). Partijen hebben een evaluatiemoment in februari 2023 afgesproken voor de prijsbepaling vanaf 1 maart 2023 maar dat doet volgens [gedaagde] niet af aan de doorlopende leveringsverplichting. Dat moment was slechts bedoeld om te bezien of een eventueel gestegen voerprijs aanleiding zou zijn om voor de tweede helft van de legperiode een andere prijs te betalen voor de eieren. [eiser] betwist met klem dat partijen zijn overeengekomen dat zij na 1 maart 2023 nog gehouden zou zijn haar eieren aan [gedaagde] te leveren. Zij betwist niet dat het gebruikelijk is om voor een hele legperiode afspraken te maken, maar volgens haar heeft zij zich, gelet op de ongewone marktomstandigheden (oorlog in Oekraïne, stijgende energiekosten, vogelgriep), juist niet vastgelegd voor de hele legronde. [gedaagde] heeft haar ook geen contract voorgelegd met die strekking. Het stond haar daarom vrij om na 1 maart 2023 haar eieren aan een andere afnemer te leveren als zij in februari 2023 geen overeenstemming zou bereiken met [gedaagde] over een nieuwe prijs. Dit is met zoveel worden door [maat 1 eiser] met J. Hardeman besproken bij aanvang van de overeenkomst. De cessieakte zegt niets over wat tussen partijen is overeengekomen, aangezien [gedaagde] hierbij geen partij was. [eiser] heeft na 1 maart 2023 haar vorderingen op de andere afnemer op dezelfde wijze aan [betrokkene 1] gecedeerd en op die wijze betaald, aldus [eiser] .
4.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] is niet komen vast te staan dat tussen partijen is overeengekomen dat de leveringsverplichting ook na 1 maart 2023 doorliep. De rechtbank draagt [gedaagde] op bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] gehouden was tot levering aan [gedaagde] gedurende de hele legperiode van 75 weken, dus ook na 1 maart 2023.
exclusiviteit
4.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] sinds week 27 van 2022 alle eieren aan [gedaagde] heeft geleverd, met uitzondering van een klein deel dat [eiser] in eigen beheer heeft verkocht. [gedaagde] wijst op de afrekeningen waaruit blijkt dat wekelijks rond de 175.000 eieren werd opgehaald, een aantal dat niet wekelijks schommelde. Ook staat in de akte van cessie aan [betrokkene 1] dat “de eieren van de familie [eiser] aan jullie
[ [gedaagde] , toevoeging rechtbank]zijn verkocht” zonder dit aantal te beperken. [eiser] heeft deze stellingen niet gemotiveerd weersproken met de blote betwisting dat zij ook eieren aan derden leverde. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom vast komen te staan dat de leveringsverplichting van [eiser] aan [gedaagde] exclusief was.
dwaling
4.12.
[eiser] voert in reconventie subsidiair aan dat haar wil niet gericht was op het sluiten van een overeenkomst met een vaste prijs en/of op continuering van de levering na 1 maart 2023. Dit blijkt volgens haar uit de feiten. De onjuiste voorstelling van zaken is tot stand gekomen omdat [eiser] in de vaste overtuiging verkeerde iets anders met [gedaagde] af te spreken. [eiser] betoogt dat haar verkeerde veronderstelling is veroorzaakt door de door [gedaagde] gedane uitspraak
‘We leggen niets vast, want boeren breken dat toch weer open’.[eiser] ontleende daaraan het door [gedaagde] gewekte vertrouwen dat de afspraken ‘niet in beton gegoten’ waren en dat er ruimte was voor prijswijziging. Indien deze overeenkomst toch komt vast te staan, dan heeft zij hieromtrent gedwaald in de zin van artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a en b BW, en roept zij de (buitengerechtelijke) vernietiging van de overeenkomst in. Voor wat betreft [eiser] kunnen de al verrichtte leveringen in stand blijven en kan de vernietiging voor dat deel haar werking worden ontzegd.
4.13.
De rechtbank heeft onder 4.4 reeds beslist dat voor zover deze uitspraak al is gedaan, [eiser] hieraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de overeengekomen prijs dus variabel was. Deze uitspraak is ook op geen enkele wijze te kwalificeren als een inlichting van [gedaagde] waaraan de dwaling bij [eiser] is te wijten. [eiser] heeft ook niet gesteld dat [gedaagde] in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, [eiser] had behoren in te lichten. Ook heeft zij niet onderbouwd dat en waarom zij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Dit is ook niet direct aannemelijk nu [eiser] bij aanvang van de overeenkomst niet over het keurmerk beschikte, de afgesproken prijs boven de op dat moment geldende marktprijs lag en [gedaagde] in ieder geval al had aangeboden om de prijs in februari 2023 te evalueren aan de hand van de gestegen.
4.14.
Indien na bewijslevering komt vast te staan dat de overeenkomst is aangegaan voor de gehele legperiode, gaat het subsidiaire beroep op dwaling van [eiser] voor wat betreft de duur van overeenkomst evenmin op. Zij heeft daartoe niet meer of andere feiten ten grondslag gelegd dan zojuist besproken. Daarmee heeft [eiser] haar beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd.
verklaring voor recht
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] gehouden was tot nakoming van haar wekelijkse leveringsverplichting van alle eieren – met uitzondering van de eieren die zij in eigen beheer verkocht – tot in ieder geval 1 maart 2023 voor een prijs van € 9,10 per 100 stuks, voor eieren met een gewicht vanaf 53 gram. Daar [eiser] niet aan deze verplichting heeft voldaan voor de periode vanaf 27 november 2022 tot 7 februari 2023, is zij tekortgeschoten jegens [gedaagde] . Of [eiser] ook is tekortgeschoten in haar leveringsverplichting vanaf 1 maart 2023 tot het einde van de lopende legperiode, zal worden beoordeeld na bewijslevering. De beslissing op de vordering in reconventie onder 1, die ook ziet op de periode na 1 maart 2023, zal daarom worden aangehouden.
schade
4.16.
[gedaagde] heeft in reconventie gesteld dat zij schade heeft geleden. Vast staat
dat [eiser] vanaf 1 december 2022 tot 7 februari 2023 geen eieren heeft geleverd, waarmee zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar leveringsverplichting. In deze 10 weken heeft [gedaagde] eieren moeten inkopen tegen een hogere prijs terwijl sprake was van schaarste, waardoor zij schade heeft geleden. [gedaagde] heeft haar schade voor die periode berekend op € 91.642,66, te weten het verschil in de door haar betaalde prijs aan derden en de inkoopprijs die zij aan [eiser] had moeten betalen. Ter zitting heeft [gedaagde] dit bedrag (naar aanleiding van een fout in de berekening met de btw) aangepast naar
€ 74.338,00. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde] schade heeft geleden. Zij heeft ook onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] niet aan haar schadebeperkingsplicht zou hebben voldaan door de eieren duurder in te kopen dan nodig zou zijn. Bovendien is [gedaagde] in deze nadelige positie gebracht doordat [eiser] niet aan haar leveringsverplichting voldeed. De rechtbank zal om de bovenstaande redenen de schade van [gedaagde] in de periode vanaf 1 december 2022 tot 7 februari 2023, bestaande uit de hogere inkoopprijzen, begroten op € 74.338,00. Tot dat bedrag is het gevorderde voorschot op de schadevergoeding in ieder geval toewijsbaar.
4.17.
Aangezien nog niet vaststaat of [eiser] verplicht was om ook na 1 maart 2023 eieren te blijven leveren, houdt de rechtbank de beslissing met betrekking tot de vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan.
4.18.
Voorts heeft [gedaagde] als onderdeel van haar eerste vordering de rechtbank verzocht een verklaring voor recht te geven dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak voor wat betreft de schade te verwijzen naar de schadestaatprocedure. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht waarom de door haar geleden schade op dit moment niet zou kunnen worden begroot. [gedaagde] dient de rechtbank in haar conclusie na de bewijslevering dan ook te voorzien van een onderbouwde schadeberekening uitgaande van het scenario dat er geen doorlopende leveringsverplichting bestond na 1 maart 2023 en een onderbouwde schadeberekening uitgaande van het scenario dat die verplichting wel bestond. Daarnaast dient [gedaagde] de overige door haar gevorderde schadeposten te onderbouwen. [eiser] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij conclusie te reageren.
dwangsommen
4.19.
[gedaagde] vordert in reconventie betaling van de dwangsommen die zijn opgelegd in kort geding. [eiser] heeft gedurende een periode van vier dagen de levering geblokkeerd van de op 28 februari 2023 geproduceerde eieren. Daarmee heeft [eiser] niet voldaan aan r.o. 5.1 van het vonnis in kort geding en dient zij een bedrag van (4 dagen of dagdelen x € 5.000,00=) € 20.000,00 te voldoen. Het verweer van [eiser] dat de eieren van februari niet na 1 maart 2023 hadden mogen worden opgehaald, treft geen doel. Daar is geen aanknopingspunt voor te vinden in het vonnis. Het verweer dat technisch gezien de eieren wel zijn geleverd, omdat deze in de vrachtwagen van [gedaagde] waren geplaatst, slaagt ook niet. De vrachtwagen werd immers geblokkeerd door [eiser] en [gedaagde] kon niet over de eieren beschikken, zodat dit niet geldt als een geldige levering. De vordering in reconventie onder 3 zal daarom worden toegewezen.
opschorting
4.20.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] in beginsel een vordering tot betaling van de inkoopfacturen van € 100.731,62 op [gedaagde] had, maar heeft een beroep gedaan op opschorting en verrekening van de vordering met haar vorderingen op [eiser] . Voorts betwist [gedaagde] dat zij wettelijke rente is verschuldigd, omdat zij haar verplichtingen heeft opgeschort en niet in verzuim was.
4.21.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de e-mails van 9 en 10 november 2022, de mondelinge uitspraken van [eiser] van 19 en 27 november 2022 dat zij niet meer zou gaan leveren en het feit dat het leeggoed van [gedaagde] werd meegegeven aan de chauffeur van [gedaagde] , heeft [gedaagde] kunnen en mogen afleiden dat [eiser] niet aan haar verplichtingen zou voldoen vanaf 2 december 2022. Vanaf 2 december 2022 voldeed [eiser] feitelijk ook niet meer aan haar leveringsverplichting jegens [gedaagde] . [eiser] is daarom in verzuim geraakt vanaf 27 november 2022. Vaststaat dat de betalingstermijn twee weken was, wat betekent dat [gedaagde] uiterlijk op 2 december 2022 de factuur van 18 november 2022 had moeten betalen, zodat [gedaagde] nog niet in verzuim was op dat moment. De vordering tot betaling van de wettelijke rente in conventie onder I zal om die reden worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onder deze omstandigheden gerechtigd was om, mede met het oog op een toekomstige verrekenmogelijkheid, haar verplichting tot betaling van de openstaande facturen op te schorten.
verrekening
4.22.
[gedaagde] heeft als verweer tegen de vordering tot betaling van de openstaande facturen een beroep gedaan op verrekening. Het beroep op verrekening slaagt, zodat het bedrag van
€ 100.731,62 zal worden verrekend met de door [eiser] te betalen schade en dwangsommen.
hoe verder
4.23.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van haar stelling zoals beschreven in 4.10, waarna [eiser] wordt toegelaten tot tegenbewijs. Daarna wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld onderbouwde schadeberekeningen over te leggen, zoals beschreven in 4.17, en kan [eiser] daar nog op reageren. Nadat de rechtbank vervolgens een beslissing heeft genomen over de overeengekomen duur van de overeenkomst, zal de schade aan de zijde van [gedaagde] worden begroot en kan een eindvonnis worden gewezen.
4.24.
Met de bewijslevering is veel tijd en geld gemoeid. De rechtbank geeft partijen derhalve in overweging om met elkaar tot overeenstemming te komen over de resterende schadeposten en de proceskosten. Dit zou betekenen dat nadere procedures niet meer nodig zijn en partijen, na de zaak zelf verder te hebben opgelost, doorhaling kunnen verzoeken op de rol. Indien één van de partijen een executoriale titel wenst te verkrijgen, kunnen partijen de ondertekende vaststellingsovereenkomst aan de rechtbank toezenden ten behoeve van het verkrijgen van een proces-verbaal.
rechterswissel
4.25.
De mondelinge behandeling heeft ten overstaan van mr. M.S.T. Belt plaatsgevonden en dit vonnis wordt ook door die rechter gewezen. Omdat mr. Belt vertrekt naar een andere rechtbank, zal deze rechter niet betrokken zijn bij het verdere verloop van deze procedure en/of het wijzen van het eindvonnis. Mr. I.W.M. Olthof zal de zaak verder behandelen.
4.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen:
- feiten en omstandigheden die erop wijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] gehouden was tot levering aan [gedaagde] gedurende de hele legperiode van 75 weken, dus ook na 1 maart 2023,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 februari 2024voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [gedaagde]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
apriltot en met
junidan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. I.W.M Olthof, in het paleis van justitie te Arnhem, Walburgstraat 2-4,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
754 / 1628