ECLI:NL:RBGEL:2024:6975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/436064 / JE RK 24-535
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland. De GI verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat zij zich zorgen maakte over de opvoedsituatie van de kinderen, die volgens hen chronisch verwaarlozend was. De ouders, de moeder en de vader van [kind 2], hebben echter aangegeven dat zij de hulpverlening accepteren en dat er positieve veranderingen zijn opgetreden in hun situatie. De rechtbank heeft de beschikking van 21 juni 2024 in acht genomen, waarin de zaak was aangehouden voor verdere behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2024 waren de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen van de GI niet voldoende onderbouwd zijn en dat de ouders zich actief inzetten voor verbetering van de situatie. De rechtbank concludeert dat er op dit moment geen noodzaak is voor een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ouders openstaan voor hulp en er positieve ontwikkelingen zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de GI af, omdat niet is voldaan aan het wettelijk criterium uit artikel 1:265b lid 1 BW.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/436064 / JE RK 24-535
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem, locatie Ede,
hierna te noemen: de GI,
over
[kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar in Barneveld,
[vader],
hierna te noemen: de vader van [kind 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar in Barneveld

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 juni 2024;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder en de vader van [kind 2] van
  • de brief met bijlagen van de GI van 13 september 2024;
  • de brieven van de advocaat van de moeder en de vader van [kind 2] van 24 september 2024 en 26 september 2024 (met bijlagen).
1.2.
In de beschikking van 21 juni 2024 heeft de kinderrechter iedere beslissing op het verzoek aangehouden tot de zitting van 27 september 2024. Vervolgens is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.3.
Op 27 september 2024 heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en de vader van [kind 2] met hun advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.Het verzoek

2.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
Bij brief van 13 september 2024 en tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gehandhaafd en nader toegelicht. De GI is van mening dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de chronisch verwaarlozende opvoedsituatie waarin de kinderen zich bevinden. De zorgen hierover worden versterkt door veel veranderende omstandigheden, waardoor sprake is van weinig continuïteit en voorspelbaarheid voor de kinderen. De GI ziet dat de moeder en de vader van [kind 2] motivatie, inzet en bereidheid tonen, maar dat er onvoldoende duurzame veranderingen tot stand komen. Zo is de basiszorg van de kinderen wel verbeterd, maar is deze nog altijd zeer kwetsbaar. Het lukt de moeder en de vader van [kind 2] niet om belangrijke zaken voortvarend op te pakken, zoals het tijdig raadplegen van de huisarts en het inlichten van hulpverleners van de GI en [hulpverlening] bij een terugkerende schurftbesmetting. De moeder en de vader van [kind 2] hebben stelselmatig aansturing nodig, zelfs voor de basiszorg van de kinderen. Een terugval in oud gedrag is voorzienbaar gelet op ervaringen uit het verleden. Daarnaast vertoont [kind 1] nog altijd gedragsproblemen en wordt recent een toename in onrust bij hem gesignaleerd. De kern van de problematiek in het gezin is vooral gelegen in de persoonlijke problematiek van de moeder en de vader van [kind 2] . De emotionele beschikbaarheid van de moeder is op dit moment niet toereikend, waardoor de vader van [kind 2] veel moet inspringen. De GI vreest dat de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de vader van [kind 2] tijdens hun persoonlijke behandeltraject nog verder zal afnemen. Dit maakt dat de thuissituatie voor de kinderen nog schadelijker wordt. Een persoonlijk behandeltraject is nodig om tot patroonverandering te komen. Pas als de opvoedsituatie voldoende gestabiliseerd is, kan de gedragsproblematiek van [kind 1] goed onderzocht worden. De opvoedsituatie is daar op dit moment te onrustig voor. Over [kind 2] heeft de GI op dit moment geen specifieke zorgen, maar ook bij hem wordt gevreesd voor negatieve gevolgen voor zijn ontwikkeling nu er langdurig onvoldoende basiszorg en stabiliteit is voor hem. Een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is noodzakelijk, zodat de moeder en de vader van [kind 2] kunnen werken aan hun persoonlijke problematiek om zo duurzame verbeteringen te kunnen aanbrengen in de opvoedsituatie van de kinderen. Alle minder ingrijpende opties zijn al ingezet en hebben onvoldoende blijvende verandering voor de kinderen geboden.

3.De standpunten van de ouders

3.1.
Door en namens de moeder en de vader van [kind 2] is naar voren gebracht dat er geen noodzaak bestaat voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . Sinds de vorige beschikking is de gezinssituatie gewijzigd en zijn er minder bezwarende alternatieven voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig. Inmiddels wonen alleen [kind 1] en [kind 2] nog thuis, waardoor er sprake is van een andere draaglast voor de moeder en de vader van [kind 2] . Zij accepteren hulpverlening, krijgen handvatten aangereikt en passen de gegeven aanwijzingen ook toe. Er zijn goede stappen gezet met de hulpverlening, die zich uiten in verbeteringen in de woonomgeving, de basiszorg van de kinderen en in het gedrag van [kind 1] . De moeder is actief in het aannemen en initiëren van hulp, groeit hierin en durft zelf keuzes te maken. De moeder en de vader van [kind 2] vullen elkaar aan in de opvoeding van de kinderen. Zij verdienen een kans om te werken aan hun problematiek en om te laten zien dat de hulpverlening zijn vruchten afwerpt. Daartoe hebben de moeder en de vader van [kind 2] zich aangemeld voor persoonlijke behandeltrajecten, waar zij snel mee hopen te kunnen starten. De moeder en de vader van [kind 2] zijn van mening dat het verzoek van de GI vooral gebaseerd is op aannames en achterhaalde informatie. Een uithuisplaatsing is niet alleen niet noodzakelijk, maar zal ook zeer traumatisch zijn voor de kinderen. Daarom wordt verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de GI af. Zij legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.2.
De rechtbank kan een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige verlenen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van de geestelijke toestand en onderzoek van de lichamelijke toestand (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Het gaat daarbij om een zeer ingrijpende maatregel, die als laatste redmiddel moet worden ingezet. Een zorgvuldige afweging is daarbij geboden.
4.3.
De zorgen van de GI zijn weergegeven in de brief van de GI aan de moeder en de vader van [kind 2] van 14 mei 2024, die als bijlage is toegevoegd aan het verzoekschrift van de GI. In die brief licht de GI toe waarom zij het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] gaat doen. Dezelfde zorgen van de GI komen ook terug in het verzoekschrift van 16 mei 2024 en in de brief van de GI van 13 september 2024. De GI noemt als belangrijkste zorgen die tot het verzoek hebben geleid:
  • De moeder en de vader van [kind 2] zijn onvoldoende stabiel emotioneel beschikbaar voor [kind 1] en [kind 2] ;
  • De verzorging in de opvoedsituatie van [kind 1] en [kind 2] is al langere tijd onvoldoende, zowel op het gebied van hygiëne als verzorging;
  • De zorgen over het gezin bestaan al langere tijd en er vindt geen blijvende verandering plaats. Hierin zijn de zorgen over de oudere kinderen van het gezin meegewogen;
  • [kind 1] en [kind 2] ontvangen op pedagogisch niveau onvoldoende ondersteuning;
  • Het lukt de vader van [kind 2] onvoldoende om [kind 2] in bescherming te nemen of om actie te ondernemen zodat de situatie voor [kind 2] verbetert.
4.4.
Deze zorgen, aangevuld met de zorgen die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangekaart, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
4.5.
Het is de rechtbank uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling onvoldoende gebleken dat de moeder en de vader van [kind 2] onvoldoende emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen en dat de vader van [kind 2] regelmatig moet inspringen als het niet goed gaat met de moeder. De rechtbank ziet twee ouders die de opvoeding van [kind 1] en [kind 2] samen uitvoeren en elkaar hierin aanvullen. Uit de overgelegde verslagen van [hulpverlening] blijkt dat de moeder en de vader van [kind 2] open zijn in hun communicatie over hun emotionele gesteldheid en eerlijk zijn als zij afspraken door ziekte of spanningen moeten afzeggen. Ook zijn zij open over hun verleden en over de zorgen die in het gezin aanwezig zijn. De moeder en de vader van [kind 2] zijn met hun problematiek aan de slag gegaan en verdelen hierbij de zorg- en opvoedingstaken op zodanige wijze dat zij beiden voldoende emotioneel bereikbaar zijn voor de kinderen. Op de meeste dagen van de week is [kind 1] in de ochtenden naar [hulpverlening] , waardoor de moeder en de vader van [kind 2] alleen de zorg voor [kind 2] hebben. Wanneer [kind 1] thuiskomt, wordt er gegeten en gaat [kind 2] naar bed, waarna ze samen de zorg voor [kind 1] hebben. De momenten waarop beide kinderen tegelijkertijd thuis zijn, zijn overdag minder geworden. Als beide kinderen thuis en wakker zijn, zijn de moeder en de vader van [kind 2] vaak samen thuis, waardoor ze de aandacht over de kinderen kunnen verdelen en veelal één op één aandacht kunnen geven. In het weekeinde van 7 en 8 september heeft een incident tussen de moeder en de vader van [kind 2] plaatsgevonden. De gezinscoach heeft de moeder gecomplimenteerd voor het handelen waarbij ze de vader van [kind 2] wegstuurde in het belang van de kinderen en daarnaast haar moederrol innam door hem zelf weg te sturen in plaats van haar zoon [naam] , die het voor haar wilde opnemen. Het verslag van [hulpverlening] onderschrijft de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de vader van [kind 2] en geeft weer dat de moeder en de vader van [kind 2] goed bij [kind 1] en [kind 2] kunnen aansluiten. Dat de moeder bij toenemende spanningen (als gevolg van bijvoorbeeld het verzoek van de GI en de naderende mondelinge behandeling in deze procedure) uit balans raakt en [kind 1] daarom twee weken niet naar de peuterspeelzaal kon brengen, zoals de GI heeft betoogd, is de rechtbank evenmin gebleken. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [kind 2] de eerste week niet lekker was door vaccinaties, heel aanhankelijk was en bij haar wilde blijven. De vader van [kind 2] heeft [kind 1] die week daarom naar de peuterspeelzaal gebracht, zodat de moeder bij [kind 2] kon blijven. De tweede week was de moeder zelf ziek zodat zij [kind 1] niet kon brengen. Hieruit blijkt naar oordeel van de rechtbank juist dat de vader van [kind 2] en de moeder elkaar goed aanvullen en dat zij aan het welzijn van de kinderen denken.
4.6.
Ook is het de rechtbank onvoldoende gebleken dat sprake is van een opvoedsituatie die zodanig onvoldoende is op het gebied van hygiëne en verzorging, dat dit een uithuisplaatsing rechtvaardigt. Uit de verslagen van [hulpverlening] komt naar voren dat de moeder en de vader van [kind 2] de adviezen van de hulpverlening goed oppakken en dat de algemene basiszorg voor de kinderen is verbeterd. De moeder en de vader van [kind 2] staan daarbij open voor kleine aansturingen, zoals het knippen van de vingernagels of schone kleding voor de kinderen. Ook zijn de huidplekjes van [kind 1] snel gesignaleerd en is spoedig contact gelegd met de huisarts. Deze kon aanvankelijk niet vaststellen wat de oorzaak was van de plekjes. De ouders zijn er onder meer mee naar een dermatoloog geweest, waarna uiteindelijk gebleken is dat het gezin te maken heeft gehad met een terugkerende schurftbesmetting. Verder blijkt uit het verslag van [hulpverlening] dat de moeder en de vader van [kind 2] bij de meest recente besmetting direct contact hebben gezocht met medische professionals en de behandeladviezen hebben opgevolgd. Zij hebben op advies van de huisarts bepaalde betrokkenen uit hun netwerk geïnformeerd, maar hebben niet bij de huisarts aangegeven dat de GI ook betrokken is bij hun gezin. De rechtbank begrijpt dat [hulpverlening] en de GI ook belangrijke betrokkenen zijn, maar gaat hierbij niet uit van een slechte intentie bij de ouders. Op basis van de beschikbare informatie is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat de moeder en de vader van [kind 2] informatie moedwillig achterhouden voor de GI. Verder is de woning deels opgefrist en minder rommelig. Weliswaar zijn hier nog wat aandachtspunten, maar de rode lijn is wel dat er enige verbetering is opgetreden.
4.7.
De rechtbank volgt de GI ook niet in haar standpunt dat er in het gezin al langere tijd problemen en zorgen zijn en dat er geen blijvende verandering heeft plaatsgevonden. De huidige gezinssituatie is pas recent tot stand gekomen, nu de oudste twee zoons niet meer bij de ouders wonen en [dochter] bij haar vader is gaan wonen. Voor een machtiging tot uithuisplaatsing dient naar de actuele situatie gekeken te worden. De rechtbank merkt daarbij op dat de GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] en niet van de oudere kinderen van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat de zorgen uit het verleden en de zorgen over de oudere kinderen niet zonder meer kunnen worden meegewogen bij de beslissing waarop het verzoek van de GI betrekking heeft, zeker niet nu de zorgen over de twee oudste zoons voortkomen uit een externe gebeurtenis (misbruik door een derde) en het de rechtbank niet is gebleken dat daarbij verwaarlozing door de moeder een rol heeft gespeeld. De rechtbank vindt dat er wel degelijk sprake is van een blijvende positieve verandering in het gezin. De moeder en de vader van [kind 2] pakken de adviezen van de hulpverlening op en uit de verslagen van [hulpverlening] blijkt dat de situatie in het gezin op een aantal punten ook daadwerkelijk verbeterd is. Het is aan de ouders om nu te laten zien dat zij de ingezette stijgende lijn kunnen vasthouden zonder de dreiging van een uithuisplaatsing.
4.8.
Ten aanzien van de zorgen van de GI over de pedagogische ondersteuning die [kind 1] en [kind 2] op dit moment ontvangen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verslagen van [hulpverlening] en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [kind 1] naar een gespecialiseerde peuterspeelzaal gaat waar hij geschikte hulpverlening en pedagogische ondersteuning ontvangt. Daarnaast heeft de moeder meegelopen bij [hulpverlening] en adviezen vanuit [hulpverlening] opgevolgd in de thuissituatie. Uit de informatie blijkt bovendien dat de moeder en de vader van [kind 2] nu beter aansluiten bij [kind 1] en [kind 2] door hun gedrag te ondertitelen en veel interactie met hen te hebben. Daarbij wordt positief gedrag bekrachtigd en denken zij met de kinderen mee. Dat [kind 1] problematisch gedrag vertoont, zoals de GI aanvoert, maakt dit niet anders. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat dit probleemgedrag wordt veroorzaakt door de chronische verwaarlozing in het gezin. Voor zover al sprake zou zijn van chronische verwaarlozing (wat de ouders betwisten en de GI onvoldoende heeft onderbouwd), dan nog heeft de GI onvoldoende onderbouwd dat dit de oorzaak is van het probleemgedrag van [kind 1] . Om die conclusie te kunnen trekken en uit te sluiten dat het gedrag (mede) wordt veroorzaakt door kindfactoren, is diagnostisch onderzoek nodig. Nu dat niet is verricht, volgt de rechtbank het standpunt van de GI dat de gedragsproblemen van [kind 1] het gevolg zijn van langdurige verwaarlozing niet. Een verwijzing naar de problematiek bij de andere twee zoons van de moeder gaat in dit geval niet op, omdat - zoals hiervoor al is benoemd - bij hen externe factoren een rol spelen waarop de moeder geen invloed heeft kunnen hebben. Hun situatie is op geen enkele wijze te vergelijken met of exemplarisch voor die van [kind 1] .
4.9.
Verder heeft de GI onvoldoende onderbouwd dat er op dit moment concrete zorgen zijn die specifiek van toepassing zijn op [kind 2] . Omdat er op dit moment geen concrete zorgen over [kind 2] zijn, ontbreekt een wettelijke grondslag om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
4.10.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet noodzakelijk om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te verlenen. De moeder en de vader van [kind 2] zien in dat zij hulpverlening nodig hebben, staan hiervoor open en pakken adviezen op. Uit de verkregen informatie volgt dat de hulpverlening heeft geleid tot positieve veranderingen en dat de ouders er voor open staan om deze lijn voort te zetten. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium uit artikel 1:265b, lid 1, Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] daarom af.
4.11.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de GI en de moeder en de vader van [kind 2] verschillen van inzicht en visie over wat goed is voor de kinderen. De rechtbank hoopt dat dit de verdere samenwerking tussen de ouders en de GI niet zal belemmeren. De moeder en de vader van [kind 2] accepteren hulpverlening en zij zien in dat zij dit ook nodig hebben. De hulpverlening moet gemonitord blijven en daarvoor is de inspanning van de GI onverkort nodig en van grote waarde. De rechtbank vindt het in het belang van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk dat de GI en de ouders de verdere samenwerking goed blijven laten verlopen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024 door
mr. M.A.M. Kools-de Vries (voorzitter), mr. R.A. Eskes en mr. J.L.F. van Tooren, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.J.C. Zwanikken als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.