ECLI:NL:RBGEL:2024:6971

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3349
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede herhaalde beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, dat hij op 18 mei 2022 had ingediend tegen een besluit van 11 mei 2022. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist en heeft hen een beslistermijn opgelegd, evenals een dwangsom. In deze derde procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de Dienst wederom niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, waardoor het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een nieuwe beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak en een dwangsom van € 10 per dag, met een maximum van € 1.500. Dit is een afwijking van de eerdere dwangsom van € 250 per dag, omdat de rechtbank oordeelt dat het financiële belang van eiser in deze zaak gering is. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50 en het griffierecht van € 51 moet door de Dienst Toeslagen worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Hoesenie),
en

de Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. D. van der Wal en mr. G. Schaap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de dienst volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 18 mei 2022 tegen het besluit van de dienst van 11 mei 2022 dat genomen is op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [1]
1.1.
Eiser heeft eerder op 15 november 2022 beroep ingesteld tegen het door de dienst [2] niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Bij uitspraak van 2 maart 2023 [3] heeft de rechtbank dat beroep van eiser gegrond verklaard, bepaald dat de dienst binnen tien weken na het verweerschrift na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op zijn bezwaar bekend moet maken en bepaald dat de dienst een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat het de voornoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000.
1.2.
Eiser heeft vervolgens voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Bij uitspraak van 15 december 2023 [4] heeft de rechtbank dit beroep van eiser gegrond verklaard, bepaald dat de dienst binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend moet maken en bepaald dat de dienst een dwangsom van € 250 per dag moet betalen voor elke dag dat het de voornoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 37.500.
1.3.
Eiser heeft vervolgens op 23 mei 2024 voor de derde keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
1.4.
De dienst heeft op dit derde beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Ook hebben de gemachtigden van de dienst deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. In het verweerschrift heeft de dienst aangevoerd dat het beroep van eiser
niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiser geen gronden van bezwaar heeft aangeleverd. Ook heeft de dienst aangevoerd dat eiser geen (financieel) belang meer heeft bij een besluit op bezwaar.
3.1.
In de aanvullende reactie van 13 augustus 2024 heeft de dienst meegedeeld dat zij in hun verweerschrift ten onrechte tot de conclusie zijn gekomen dat het beroep van eiser
niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser heeft de gronden van bezwaar aangeleverd. Wel verzoekt de dienst alsnog of de rechtbank het beroep ongegrond wil verklaren omdat het wederom opleggen van dwangsommen er niet voor gaat zorgen dat eiser sneller een besluit op zijn bezwaar krijgt. Ook staan nieuwe dwangsommen niet in verhouding met het belang van eiser. In het besluit van 11 mei 2022 heeft de dienst namelijk alleen de rente niet goed berekend waardoor zij het compensatiebedrag € 28 te laag heeft vastgesteld. Verder wijzigt het bedrag dat eiser aan compensatie krijgt niet omdat het nieuwe compensatiebedrag alsnog onder de € 30.000 valt wat eiser al heeft ontvangen op grond van de Casthuisregeling. Daarmee valt het financieel belang van eiser weg.
3.2.
Wanneer de betrokkene voor de derde keer beroep instelt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het bestuursorgaan, beoordeelt de rechtbank alleen of het bestuursorgaan de beslistermijn als bepaald door de rechtbank in haar eerdere uitspraak heeft overschreden en of de daarin opgelegde dwangsomtermijn is volgelopen. Als op het moment van sluiten van het onderzoek aan beide voorwaarden is voldaan, heeft de betrokkene procesbelang en vindt de rechtbank het beroep ontvankelijk en gegrond. Andere omstandigheden kan de rechtbank bij haar beoordeling niet betrekken. Wel kan de rechtbank de door de dienst aangevoerde argumenten meenemen bij het bepalen van de nieuwe beslistermijn en dwangsom. Dit doet de rechtbank dan ook.
3.3.
Niet blijkt dat de dienst binnen twee weken na verzending van de uitspraak van
15 december 2023 alsnog een besluit op het bewaar van eiser heeft genomen. Ook is de maximale rechterlijke dwangsom van € 37.500 inmiddels volgelopen. Dit betekent dat eiser nog procesbelang heeft en de rechtbank zijn beroep ontvankelijk en gegrond vindt. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak nogmaals over het beroep van eiser oordelen.
Welke beslistermijn moet aan de dienst worden opgelegd?
4. Als een beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [5]
4.1.
De dienst heeft nog steeds geen besluit genomen. De dienst moet dit alsnog doen. In haar uitspraak van 1 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank neergelegd welke beslistermijn zij oplegt in beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in het kader van de Wht. [6]
4.1.1.
De lijn van deze rechtbank komt er op neer dat zij in beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in het kader van de Wht een nadere beslistermijn oplegt van 81 weken na de ontvangst van het bezwaarschrift. Dit geldt zowel bij eerste als bij opvolgende beroepen. Wanneer de voornoemde termijn van 81 weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet tijdig nemen van een besluit is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak over het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken. Alleen in het geval de dienst in het verweerschrift een zeer goede reden geeft waarom een termijn van twee weken niet passend zou zijn, kan de voornoemde beslistermijn anders zijn. In dit geval heeft de dienst de aanvullende reactie van 13 augustus 2024 juist meegedeeld dat eiser vanzelfsprekend recht heeft op een besluit op zijn bezwaar en een uiteenzetting gegeven over hoe dit besluit op bezwaar moet luiden. Een termijn van twee weken is daarmee juist passend.
4.2.
De dienst heeft het bezwaarschrift ontvangen op 20 mei 2022. Omdat de termijn van 81 weken na de ontvangst van het bezwaarschrift al is verstreken, draagt de rechtbank de dienst op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom legt de rechtbank op aan de dienst?
5. Bij een gegrond beroep bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [7] Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. [8] Het landelijk beleid biedt enkel ruimte om in bijzondere gevallen af te wijken, bijvoorbeeld bij een zeer groot belang.
5.1.
Eiser heeft verzocht om een dwangsom van € 500 per dag voor iedere dag dat de dienst de in deze uitspraak opgelegde beslistermijn overschrijdt met een maximum van
€ 75.000, omdat de dienst nog steeds geen besluit op zijn bezwaar bekend heeft gemaakt. De dienst heeft in het verweerschrift verzocht om geen nieuwe dwangsom op te leggen.
5.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 oktober 2024 ook vastgelegd hoe zij omgaat met de hoogte van de dwangsom in (opvolgende) beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in Wht-zaken.
5.3.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het landelijk beleid. Op de zitting is duidelijk geworden dat in dit geschil partijen het niet eens zijn over een rentebedrag van € 28. Als dat bedrag wel meegenomen zou moeten worden, dan zou dat niet leiden tot een hogere schadevergoeding, omdat de totale schade lager blijft dan het al aan eiser toegekende bedrag in het kader van de Catshuisregeling. Eiser is zich daarvan bewust. Een herhaalde dwangsom van € 250 per dag staat daarmee in een absolute wanverhouding. Hoewel in het algemeen niet van belang is over welke bedrag het geschil gaat, ziet de rechtbank in deze wanverhouding toch grond om een lagere dwangsom op te leggen. De toekenning van een dwangsom bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft als doel om het bestuursorgaan, in dit geval de dienst, aan te sporen om snel een besluit te nemen. Het toekennen van een dwangsom dient niet om het bestuursorgaan te bestraffen wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank stelt daarom de dwangsom vast op € 10 per dag met een maximum van € 1.500.
5.4.
Ten aanzien van de dwangsom die de rechtbank in haar eerdere uitspraak van
15 december 2023 heeft opgelegd, overweegt de rechtbank dat de dienst deze dwangsom nog steeds aan eiser verschuldigd is. De dienst zal de hoogte van deze dwangsom dan ook moeten vaststellen. Verder geldt dat deze uitspraak de betaling van de al verschuldigde dwangsom als hiervoor bedoeld niet opschort.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de dienst de onder 4.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken en aan de dienst de onder 5.3 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, moet de dienst het griffierecht aan eiser vergoeden. Daarbij krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De dienst moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de dienst de beslistermijn heeft overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de dienst op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat de dienst aan eiser een dwangsom van € 10 moet betalen voor elke dag waarmee de dienst de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 1.500;
  • bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de dienst tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
M. Gasseling, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit besluit bevat het kenmerk UHT-DC I.
2.Tot 1 januari 2024 aangeduid als de Belastingdienst/Toeslagen.
3.Deze uitspraak heeft het zaaknummer: ARN 22/5483 (niet gepubliceerd).
4.Deze uitspraak heeft het zaaknummer: ARN 23/6674 (niet gepubliceerd).
5.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.Rechtbank Gelderland 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647.
7.Dit volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8.Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs.