In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, stond de voortzetting van een huurovereenkomst centraal. De eisende partij, Stichting Vivare, had de gedaagde partij, die zonder recht of titel in de woning verbleef, gesommeerd de woning te ontruimen. De gedaagde, een derdegraads bloedverwant van de vorige huurder, beroept zich op het Rumah Tua-principe, zoals vastgelegd in het convenant tussen Vivare en de Molukse Wijkraad. Dit convenant bepaalt dat woningen bij mutatie bijzonder toegewezen worden aan personen met een Molukse achtergrond. Vivare stelde dat de gedaagde niet in aanmerking kwam voor de woning, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van het convenant en de wet. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde mogelijk aanspraak kon maken op de woning op basis van plaatselijke gebruiken die golden vóór het convenant. De rechter wees de vorderingen van Vivare af en oordeelde dat de gedaagde recht had op een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Vivare werd veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van een dwangsom voor het niet nakomen van de hoofdveroordeling.