ECLI:NL:RBGEL:2024:6911

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23/3043
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van laurierbeplanting in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem om handhavend op te treden tegen de laurierbeplanting op het perceel van de derde-partij. Eiseres had op 25 oktober 2022 een verzoek ingediend, dat door het college werd afgewezen, omdat er in 2016 afspraken waren gemaakt tussen eerdere verzoekers en de derde-partij, waarbij het college geen bezwaren had. Eiseres ging in beroep tegen de beslissing van het college, dat op 17 april 2023 zijn standpunt handhaafde.

De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 behandeld. Eiseres, de gemachtigde van het college en de derde-partij waren aanwezig. De rechtbank concludeert dat de laurierbeplanting moet worden gekwalificeerd als een haag, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat de bestemming 'Bos' heeft. De rechtbank oordeelt dat de beplanting niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, omdat het geen ter plaatse voorkomend bos is. De rechtbank vernietigt de beslissing van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3043

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

(gemachtigde
:[naam]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats], de derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek aan het college om handhavend op te treden tegen de beplanting van een uitheemse soort (laurier) op het perceel van de derde-partij (hierna: de laurierbeplanting).
1.1.
Het college heeft het verzoek van eiseres op 25 oktober 2022 afgewezen, omdat in 2016 naar aanleiding van een eerder handhavingsverzoek van een andere partij over de laurierbeplanting afspraken zijn gemaakt tussen (destijds) verzoekers en de derde-partij en het college toen geen bezwaren heeft gehad tegen deze afspraken. Het college stelt zich op het standpunt dat de derde-partij erop mag vertrouwen dat het college nu niet handhavend optreedt.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 17 april 2023 is het college bij dat besluit gebleven, met aanpassing van de motivering inhoudende dat het verzoek wordt afgewezen, omdat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
1.3.
Eiseres is het niet eens met dit besluit en is tegen dit besluit in beroep gekomen. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van het college, en de derde-partij en zijn partner [persoon A].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing door het college van het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de laurierbeplanting. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep van eiseres is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. De derde-partij is eigenaar van de percelen met kadastrale nummers [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats]. In 2015 is een laurier op beide percelen aangeplant langs de straatzijde. In 2016 hebben de rechtsvoorganger van eiseres en een andere bewoner het college verzocht om handhavend op te treden tegen de laurierbeplanting. Op 22 augustus 2016 is aan het college medegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt, waarna het verzoek om handhaving is ingetrokken. Eiseres is vanaf 2020 de (nieuwe) eigenaar van het perceel met opstallen aan [locatie] te [plaats].
5. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat haar belang enkel gericht is op de aanwezige beplanting op het perceel met kadastraal nummer [nummer 2] (hierna: het perceel) en niet op [nummer 1].
Is de aanwezige laurier in strijd met het bestemmingsplan?
6. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanwezige laurierbeplanting langs de straatzijde niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat geen sprake is van een haag. Er zijn openingen in de laurierbeplanting gemaakt, waardoor ‘bosschages’ zijn ontstaan. Daarnaast stelt het college dat partijen de beplanting in hun overeenkomst uit 2016 ook ‘bosschages’ noemen. Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat de beschrijving van het woord ‘bosschage’ (groep struiken, struikachtig gewas, struikgewas en struweel ofwel heesterbosje) goed bij de laurierbeplanting op de bosbestemming past.
6.1.
Op het perceel geldt de bestemming ‘Bos’, zoals opgenomen in artikel 5.1. van het bestemmingsplan ‘Kern [plaats] 2011’.
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomend bos/houtopstanden met daaraan eigen natuur- en landschappelijke waarden;
water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
extensief recreatief medegebruik;
met bijbehorende bouwwerken en verhardingen.
Tussen partijen is niet in geschil dat een laurierhaag strijdig is met de bosbestemming omdat dit geen ter plaatse voorkomend bos/houtopstand is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een haag. Uit de foto’s in het toezichtsrapport van 26 september 2022 blijkt dat de beplanting die langs de straatzijde loopt enkel uit laurier bestaat en niet uit andere soorten. Deze laurier is grotendeels in elkaar vergroeid, waardoor de beplanting een lange rechte lijn van ongeveer 50 meter langs het perceel van de derde-partij vormt. Daarbij komt dat geen verschil in hoogte of breedte waarneembaar is, zoals dat bij bosschages wel het geval is. Ook zijn er maar twee openingen in de laurierbeplanting aanwezig. Ter zitting is toegelicht dat deze openingen bestaan bij bomen die reeds aanwezig waren ten tijde van de aanplant van de laurier. In het licht van het bovenstaande, in het kort een lange rechte lijn van beplanting in één plantsoort op dezelfde hoogte en breedte met over een lange lengte slechts twee openingen, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezige beplanting kwalificeert als haag.
6.3.
Dat partijen in 2016 de beplanting zelf hebben omschreven als ‘bosschages’, leidt niet tot een andere uitkomst. Het betreft hier een overeenkomst tussen civiele partijen waarvan het college geen onderdeel heeft uitgemaakt. Die kan niet dienen ter invulling van het bestemmingsplan en ook kan een privaatrechtelijke overeenkomst een bestemmingsplanbepaling niet opzij zetten. Het college heeft in 2016 enkel besloten – omdat het verzoek tot handhaving destijds is ingetrokken – om niet te handhaven. Dit betekent niet dat zij in de toekomst niet bevoegd is om handhavend op te treden indien sprake is van een overtreding.
6.4.
Nu de rechtbank onder 6.2. heeft geoordeeld dat de laurierbeplanting dient te worden gekwalificeerd als een haag, is sprake van strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat sprake is van een overtreding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het college ten onrechte heeft geoordeeld in de beslissing op bezwaar dat de beplanting niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat geen sprake is van een overtreding. Dit betekent dat het college opnieuw moet beslissen op de beslissing op bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. In de nieuwe beslissing op bezwaar dient het college namelijk af te wegen of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van handhaving in dit individuele geval af te zien. Deze afweging kan de rechtbank niet zelf maken. De rechtbank maakt ook geen gebruik van de zogenoemde bestuurlijke lus, waarin de mogelijkheid wordt gegeven aan het college om hangende deze beroepszaak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Dit omdat deze procedure volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaak af te doen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 april 2023;
- draagt het college op binnen zes na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.