ECLI:NL:RBGEL:2024:6897

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
05.167210.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van beroepsmatige online handelsfraude met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die werd beschuldigd van het medeplegen van beroepsmatige online handelsfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. De officier van justitie vorderde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde had genoten, zou worden vastgesteld op € 17.705,-. Tijdens de zitting werd deze vordering aangepast naar € 18.205,-, waarbij de officier van justitie stelde dat de bedragen van twee benadeelden niet in de oorspronkelijke vordering waren meegenomen. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk voordeel en voerde aan dat niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde meer dan 12 personen had opgelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 13 mei 2020 tot en met 9 juni 2020 online handelsfraude heeft gepleegd ten aanzien van 13 slachtoffers. De rechtbank baseerde haar oordeel op het rapport van de politie, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was berekend. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde voldoende aanwijzingen had dat hij voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten, en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt als 'gemeenschappelijk voordeel' tussen de veroordeelde en de medeveroordeelde.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het bedrag van € 17.705,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt indien de medeveroordeelde aan zijn verplichtingen voldoet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05-167210-22
Datum uitspraak : 2 september 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] , in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Apeldoorn.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 17.705,-.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 18.205,-. De officier van justitie heeft de vordering aangepast omdat de bedragen van de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet in de oorspronkelijke vordering zouden zijn meegenomen. De officier van justitie heeft verder primair gevorderd dat betaling van het bedrag hoofdelijk aan veroordeelde wordt opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat het wederrechtelijk voordeel van veroordeelde moet worden bepaald op € 4.365,- en € 13.840,-voor medeveroordeelde [medeveroordeelde] .
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt dat sprake is van oplichting van méér dan 12 personen. Bovendien moeten de bedragen behorend bij de vorderingen benadeelde partij ook nog in mindering worden gebracht. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat alleen de bedragen die betaald zijn tijdens de ten laste gelegde periode kunnen worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk voordeel. Ook kan niet worden gezegd dat elke euro die tijdens de ten laste gelegde periode is ontvangen wederrechtelijk verkregen voordeel is, omdat er ook personen zijn die hun bestelling wel geleverd hebben gekregen.

3.De beoordeling van de vordering

Algemene overwegingen
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 2 september 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van – kort gezegd – medeplegen van beroepsmatige online handelsfraude is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden.
Op basis van de in het vonnis van 2 september 2024 opgenomen bewijsmiddelen [1] , het procesdossier en de behandeling van de vordering ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Sr’ met bijlagen [2] (hierna: het rapport) als uitgangspunt. In het rapport heeft de politie een berekening gemaakt van het door veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel.
Omvang van het wederrechtelijk voordeel
De rechtbank heeft in het vonnis bewezen verklaard dat veroordeelde zich in de periode van 13 mei 2020 tot en met 9 juni 2020 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – beroepsmatige online handelsfraude ten aanzien van 13 slachtoffers.
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Er is sprake van voldoende aanwijzingen wanneer buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
Op de bankrekening die op naam staat van medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn in totaal 156 betalingen gedaan. Bij al deze betalingen zijn bestelnummers opgegeven. De eerste betaling met een bestelnummer was op 5 mei 2020 en de laatste betaling met een bestelnummer was op 18 juni 2020. [3] Op de bankrekening die op naam staat van veroordeelde zijn in totaal 46 stortingen gedaan, waarbij bestelnummers zijn opgegeven. De eerste betaling met bestelnummer op deze bankrekening was op 21 mei 2020 en de laatste betaling met bestelnummer was op 11 juni 2020. [4] De rechtbank stelt vast dat bij de bestellingen en de betalingen – niet zijnde een bestelling en betaling van één van de 13 personen die aangifte hebben gedaan – op de bankrekeningen van veroordeelden dezelfde werkwijze is gehanteerd als bij de 13 personen die aangifte hebben gedaan. Zo is bij alle 202 stortingen bij de omschrijving van de transactie een bestelnummer genoemd dan wel wordt medicatie genoemd zoals opgenomen in de bewezenverklaring. Bovendien dateren de betalingen die buiten de bewezenverklaarde periode vallen slechts enkele dagen vóór of ná die periode waardoor ze kunnen worden beschouwd als onderdeel van hetzelfde feitencomplex. De website [website] was vóór de eerste betalingen online gegaan. [5] Veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard dat als mensen een bestelling deden op de website [website] , ze een betalingskenmerk (bestelnummer) kregen. Dat ging op oplopende volgorde. Ze betaalden hun bestelling per bankoverschrijving. [6]
Het verweer dat niet kan worden uitgesloten dat de personen die een bestelling hebben gedaan en daarvoor hebben betaald en geen aangifte hebben gedaan wél geleverd hebben gekregen, is reeds verworpen in het strafvonnis. De rechtbank gaat er in het strafvonnis vanuit dat veroordeelde, behoudens één bestelling, ook de bestellingen van de kopers die geen aangifte hebben gedaan niet heeft geleverd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, zoals bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel veroordeelde is veroordeeld voor het bovengenoemde strafbare feit gedurende de periode 13 mei 2020 tot en met 9 juni 2020 ten aanzien van 13 slachtoffers, zijn er naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende aanwijzingen dat veroordeelde de ‘andere strafbare feiten’, te weten beroepsmatige online handelsfraude ten aanzien van meer personen en in een langere periode dan bewezen is verklaard, heeft gepleegd.
Berekening wederrechtelijk voordeel
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert de rechtbank zich op berekening van de opbrengst in het rapport alsmede de Excellijsten die als bijlage bij dit rapport zijn gevoegd. Voor wat betreft de kosten die veroordeelden gemaakt hebben, neemt de rechtbank alleen de kosten van de website in aanmerking, omdat van andere kosten niet is gebleken noch zijn gesteld.
Opbrengst op bankrekening veroordeelde
  • Opbrengst van de 13 aangevers: € 920,-
  • Opbrengst overige benadeelden: € 2945,-
Kosten € 0,-
Wederrechtelijk voordeel: € 3.865,-
Opbrengst op bankrekening medeveroordeelde [medeveroordeelde]
  • Opbrengst van de 13 aangevers: € 1.660,-
  • Opbrengst overige benadeelden: € 12.240,-
Kosten (website) € 60,-
Wederrechtelijk voordeel: € 13.840,-
Totaal wederrechtelijk voordeel € 17.705,-(€ 3.865 + € 13.840)
Anders dat de officier van justitie heeft gesteld, volgt uit de bijlagen (Excellijsten) van het rapport dat de betalingen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn meegenomen in de berekening van de opbrengst.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 17.705,- en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat bij de bepaling van het ontnemingsvoordeel volgens vaste jurisprudentie wordt uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde gezegd kan worden in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk te hebben genoten. Het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting voor het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder dat vastgesteld kan worden dat de veroordeelde dat voordeel heeft verkregen, zal over het algemeen met dit uitgangspunt in strijd zijn. Alleen als het wederrechtelijk verkregen voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt – waarover ieder van de mededaders kan beschikken of gedurende zekere tijd heeft kunnen beschikken – is oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting mogelijk.
In onderhavig geval hadden veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] samen een (liefdes)relatie. Verder is van belang dat er met geld werd geschoven tussen de bankrekeningen van veroordeelden, waarbij met name door veroordeelde een aanzienlijk bedrag is gestort op een bankrekening van medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Vanaf de bankrekening van medeveroordeelde [medeveroordeelde] zijn grote bedragen overgemaakt naar zijn spaarrekening met in de beschrijving ‘vakantiehuis Italië’, ‘spaarpotje naar: vakantiehuis [veroordeelde] - [medeveroordeelde] ’ en ‘noodgeld Italië’. Veroordeelden hebben vervolgens beiden ook bijna een jaar in Italië verbleven. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij gezamenlijke uitgaven hadden en gezamenlijk hebben geprofiteerd van het geld dat de gedupeerden hebben overgemaakt naar hun bankrekeningen. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt als ‘gemeenschappelijk voordeel’. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat veroordeelden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vordering benadeelde partij
De rechtbank overweegt dat uit artikel 36e, negende lid, Sr volgt dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen, alsmede verplichtingen tot betaling aan de Staat in geval van een schadevergoedingsmaatregel, in mindering worden gebracht, voor zover die zijn voldaan. Het door de rechtbank gewezen vonnis is nog niet onherroepelijk geworden. Dat betekent dat er nog niet onherroepelijk op de vorderingen van de benadeelde partijen is beslist. De rechtbank zal daarom de toegewezen vorderingen niet in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor zover veroordeelde de in de hoofdzaak toegewezen vorderingen aan de benadeelde partijen dan wel de Staat zal betalen, kan zij op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

4. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 17.705;
- wijst de (ter zitting aangepaste) vordering voor het overige af;
- legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de medeveroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 354 dagen.
Aldus gegeven door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. M. Hoedeman en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2024.
mr. Hollebrandse en mr. Aalbers zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-20205333961, gesloten op 26 juni 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Sr, p. 309-315, alsmede de bijbehorende Excellijsten.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 274-275.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 270.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 303-304.
6.Verklaring van veroordeelde, afgelegd op de terechtzitting van 19 augustus 2024.