ECLI:NL:RBGEL:2024:6884

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/437217 / KG ZA 24-196
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht in geschil over verhuurbemiddelingsovereenkomsten voor appartementen in Oostenrijk

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de eisers, bestaande uit vier besloten vennootschappen naar Duits recht, een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, die in Nederland en Oostenrijk wonen. De eisers vorderen dat de gedaagden een volmacht ondertekenen die nodig is voor het aanvragen van een wijziging van de exploitatievergunning voor een appartementencomplex in Oostenrijk. De achtergrond van het geschil ligt in de koop- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten die de eisers met de gedaagden hebben gesloten, waarin Nederlands recht is gekozen. De gedaagden hebben echter geweigerd de volmacht te ondertekenen, omdat zij twijfels hebben over de gevolgen en de noodzaak daarvan.

De voorzieningenrechter heeft allereerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de vordering een internationaal karakter heeft. De rechter concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat vier van de vijf gedaagden in Nederland wonen. Vervolgens werd de vraag van het toepasselijke recht behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtskeuze voor Nederlands recht in de koop- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten ook van toepassing is op de onderhavige vordering.

In de inhoudelijke beoordeling kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij belang hebben bij de gevorderde volmacht. De rechter wees de vordering van de eisers af, omdat de gedaagden voldoende aannemelijk maakten dat zij er belang bij hebben om de volmacht niet te ondertekenen, gezien de onduidelijkheden en onzekerheden rondom de gevolgen van de volmacht. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/437217 / KG ZA 24-196
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschappen naar Duits recht
1.
UPLAND PARCS INVEST GMBH,
2.
UPLAND PARCS RENT GMBH,
3.
UPLAND PARCS GMBH,
4.
UPLAND PARCS PROJEKT AT GMBH,
allen gevestigd te Willingen, Duitsland,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Upland Parcs c.s.,
advocaat: mr. C.J. van Dijk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
beiden wonende te [woonplaats] ,
5. de commanditaire vennootschap naar Oostenrijks recht
[gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] , [land] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat mr. E.C.M. Braun.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 25 juli 2024,
- het herstelexploot van 20 augustus 2024,
- het certificaat van betekening of uitreiking in Oostenrijk van 22 augustus 2024,
- een aanvullende productie namens Upland Parcs c.s., ingediend op 20 september 2024,
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid namens [gedaagden] met producties 1 tot en met 4, ingediend op 25 september 2024,
- drie aanvullende producties namens Upland Parcs c.s., ingediend op 25 september 2024,
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 26 september 2024,
- de pleitnota van Upland Parcs c.s.,
- de pleitnota van [gedaagden]

2.De feiten

2.1.
Upland Parcs c.s. hebben een appartementencomplex met recreatieve bestemming ontwikkeld in Oostenrijk. Upland Parcs Invest GmbH (hierna: Upland Invest) is gespecialiseerd in het aankopen van grond voor en het ontwikkelen van vakantiewoningen. Upland Parcs Rent GmbH (hierna: Upland Rent) bemiddelt bij de verhuur van vakantiewoningen in Oostenrijk. Upland Parcs GmbH (hierna: Upland Parcs) voorziet in de advisering en bemiddeling bij koop en verkoop van vakantiewoningen in Oostenrijk. Upland Parcs Projekt At GmbH (hierna: Upland Projekt) is de exploitant van het appartementencomplex. [eiser 5] is de bestuurder en UBO van deze Duitse vennootschappen.
2.2.
[gedaagden] hebben één of meerdere appartementen gekocht.
De grond is door Upland Invest verkocht en geleverd aan [gedaagden] Upland Invest en [gedaagden] hebben daartoe eind 2019 koopovereenkomsten gesloten. In deze koopovereenkomsten staat, voor zover van belang, het volgende:

Rechtskeuze
Artikel 9
Verkoper en koper doen hierbij uitdrukkelijk een rechtskeuze voor Nederlands recht op grond van de EG-Verordening van 17 juni 2008 (ook bekend als Rome I). Alle geschillen zullen worden voorgelegd aan rechtbank Oost-Nederland.”
2.3.
De appartementen zijn gebouwd door een lokale ondernemer op grond van een tussen [gedaagden] en deze aannemer gesloten aannemingsovereenkomst.
2.4.
Het totale complex bestaat uit twee afzonderlijke gebouwen, A en B, met daarin ieder zes appartementen, [nummer] tot en met [nummer] en [nummer] tot en met [nummer] . Onder ieder gebouw is een parkeerkelder gerealiseerd met daarin elk acht parkeerplaatsen. Gedaagden sub 1 en 2 zijn eigenaar van appartement [nummer] , gedaagden sub 3 en 4 zijn eigenaar van appartementen [nummer] en [nummer] en gedaagde sub 5 is eigenaar van appartementen [nummer] en [nummer] . De overige appartementen zijn eigendom van een vennootschap van Upland Projekt (één appartement) en derden.
2.5.
Begin 2020 heeft Upland Rent verhuurbemiddelingsovereenkomsten gesloten met [gedaagden] Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
“12. RECHTSKEUZE EN GESCHILLEN
12.1
Op deze verhuurbemiddelingsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.”
2.6.
Bij een bouwkundige eindcontrole door het bevoegd gezag in Oostenrijk op 23 maart 2023 is gebleken dat de aannemer een aantal zaken – waaronder vluchtwegen – niet conform de afgegeven vergunning had gerealiseerd. Op enig moment hebben de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten het gebruik van de appartementen en de verhuur aan recreanten (waaronder ook ‘eigenaren’) verboden aangezien de bouwkundige inrichting en de bezetting (het aantal bedden) niet voldoen aan de in de bestaande exploitatievergunning opgenomen voorschriften.
2.7.
Tussen partijen is bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig (C/05/435636 24-241), waarbij [gedaagden] als eisers optreden en waarin zij - kort gezegd - ontbinding van de koopovereenkomsten en verhuurbemiddelingsovereenkomsten met betrekking tot de appartementen in Oostenrijk en betaling van schadevergoeding vorderen. [gedaagden] betogen in die procedure dat zij door Upland Parcs c.s. onvoldoende zijn geïnformeerd over de in Oostenrijk geldende regelgeving omtrent de verhuur en het gebruik van de appartementen en dat zij door Upland Parcs c.s. zijn misleid c.q. onjuist zijn voorgelicht. Upland Parcs c.s. voeren in die procedure verweer tegen de vorderingen van [gedaagden]
2.8.
Op enig moment is het appartementencomplex deels weer geopend voor verhuur. Het verhuurverbod geldt thans alleen nog voor de appartementen [nummer] en [nummer] (van [gedaagde 5] ), [nummer] (van Upland Parcs c.s.), en [nummer] (van [gedaagden 3 en 4] ).

3.Het geschil

3.1.
Upland Parcs c.s. vorderen [gedaagden] ieder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen om binnen 2 x 24 uur na betekening van het
vonnis de als productie 7 bij de dagvaarding gevoegde volmacht - dan wel een volmacht
zoals door de voorzieningenrechter nader zal worden geformuleerd - te ondertekenen en in
origineel aan de advocaat van Upland Parcs c.s. te bezorgen en af te geven, op
straffe van een dwangsom van € 500.000,00 te vermeerderen met € 50.000,00 voor iedere
dag dat [gedaagden] in gebreke blijven tijdig aan deze veroordeling te voldoen, tot
een totaal maximum van € 1.000.000,00, met veroordeling van [gedaagden] in de
kosten van het kort geding.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter om van de vordering kennis te nemen, dan wel tot afwijzing van de vordering, althans tot niet-ontvankelijkheid van Upland Parcs c.s. in hun vordering, met veroordeling van Upland Parcs c.s. in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Upland Parcs c.s. en [gedaagde 5] zijn gevestigd in het buitenland. De vordering heeft dus een internationaal karakter. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Deze vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis) omdat de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van deze verordening (artikel 1).
4.2.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van de vorderingen van Upland Parcs c.s. kennis te nemen en beroepen zich in dit verband op artikel 24 lid 1 Brussel I-bis. Zij voeren daartoe aan dat het onderhavige geschil betrekking heeft op onroerend goed dat in Oostenrijk is gelegen en dat daarom sprake is van exclusieve bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter.
4.3.
Artikel 24 lid 1 Brussel I-bis bepaalt dat voor geschillen met betrekking tot zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen, ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen.
4.4.
Op grond van vaste rechtspraak dient artikel 24 lid 1 Brussel I-bis restrictief te worden uitgelegd [1] . Door [gedaagden] is onvoldoende toegelicht dat in het onderhavige geval sprake is van een zakelijk recht op het onroerend goed in Oostenrijk en dat is ook niet gebleken. Het onderhavige geding heeft geen betrekking op een huurovereenkomst voor het onroerend goed in Oostenrijk en houdt evenmin rechtstreeks verband met de rechten en verplichtingen die uit een eventuele huurovereenkomst voortvloeien [2] . De vordering van Upland Parcs c.s. houdt enkel zijdelings verband met de verhuurbemiddelingsovereenkomst ter zake van het onroerend goed in Oostenrijk. Dat is onvoldoende voor toepasselijkheid van artikel 24 lid 1 Brussel I-bis. Gelet op het voorgaande kan het beroep van [gedaagden] op artikel 24 lid 1 Brussel I-bis niet slagen.
4.5.
Aangezien vier van de vijf gedaagden hun woonplaats hebben in Nederland, heeft de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4 lid 1 jo artikel 8 lid 1 Brussel I-bis rechtsmacht.
Relatieve bevoegdheid
4.6.
[gedaagden] hebben hun verweer, dat niet de rechtbank Gelderland bevoegd is maar de rechtbank Oost-Brabant, ter zitting laten varen. Hetgeen partijen daartoe hebben aangevoerd wordt daarom onbesproken gelaten. Op grond van artikel 110 Rv behoeft de relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter gelet op de aard van de vordering in dit kort geding geen bespreking meer. De conclusie is dan ook dat de voorzieningenrechter bevoegd is om van de vordering van Upland Parcs c.s. kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.7.
Tussen partijen is in geschil welk recht van toepassing is op het onderhavige geschil. Upland Parcs c.s. beroepen zich op de rechtskeuze voor Nederlands recht in de koop- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten. [gedaagden] betwisten dat deze rechtskeuze ook ziet op de onderhavige vordering van Upland Parcs c.s.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat partijen met betrekking tot de appartementen in Oostenrijk koop- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten hebben gesloten met als doel de appartementen ook aan derden te kunnen verhuren. Indien komt vast te staan dat, om dat doel te verwezenlijken, een volmacht moet worden ondertekend om bij de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten wijziging van de exploitatievergunning en de gebruiksvoorschriften te verkrijgen, dan zou uit de contractuele relatie tussen partijen kunnen voortvloeien dat [gedaagden] - indien zij geen redelijk belang hebben om die volmacht niet te tekenen - gehouden zijn dat te doen. Partijen zijn immers als schuldeiser en schuldenaar, gelet op het bepaalde in artikel 6:2 lid 1 BW, verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het voorgaande betekent dat de vordering van Upland Parcs c.s. zijn grondslag kan vinden in de koop- en/of verhuurbemiddelingsovereenkomsten tussen partijen. In die overeenkomsten hebben partijen een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht, zodat de voorzieningenrechter in het kader van deze kort geding procedure voorshands van oordeel is dat ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) het Nederlands recht van toepassing is.
De inhoudelijke beoordeling
4.9.
Upland Parcs c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij met de door [gedaagden] te ondertekenen volmacht kunnen voldoen aan het formele vereiste dat door het bevoegde gezag in Oostenrijk aan het in behandeling nemen van een wijzigingsverzoek van de exploitatievergunning en de gebruiksvoorschriften wordt gesteld en dat zij daarmee in staat zijn om – als vertegenwoordigers van [gedaagden] – bij de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten wijziging van de exploitatievergunning en de gebruiksvoorschriften aan te vragen waardoor de sluiting van de appartementen zo snel mogelijk kan worden opgeheven. Dat het verhuurverbod wordt opgeheven, is niet alleen in het belang van Upland Parcs c.s., maar ook in het belang van [gedaagden] en andere eigenaren van de appartementen. Doordat [gedaagden] zonder redelijk belang weigeren de volmacht te ondertekenen, berokkenen zij schade aan alle eigenaren van de appartementen, waaronder zichzelf, aldus Upland Parcs c.s.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van Upland Parcs c.s.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Vaststaat dat het appartementencomplex in Oostenrijk slechts nog gedeeltelijk is gesloten en dat het verhuurverbod nog slechts de appartementen van [gedaagden] en Upland Parcs c.s. betreft. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig waarin [gedaagden] ontbinding van de koop- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten en schadevergoeding vorderen. In die procedure is door Upland Parcs c.s. verweer gevoerd, ook tegen de door [gedaagden] gevorderde ontbinding. Upland Parcs c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding te kennen gegeven dat zij dat verweer vooralsnog niet (zullen) intrekken. Bij die stand van zaken hebben [gedaagden] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij hebben om de in deze procedure overgelegde volmacht niet te ondertekenen. Daartoe is redengevend dat de overgelegde volmacht feitelijk een blanco volmacht inhoudt, waarvan de rechtsgevolgen alsmede de financiële gevolgen voor [gedaagden] onbekend zijn. Onbetwist is dat [gedaagden] bij Upland Parcs c.s. over deze gevolgen van de volmacht, alsmede over de concrete plannen van Upland Parcs c.s. navraag hebben gedaan, maar dat Upland Parcs c.s. geen nadere informatie verstrekken en [gedaagden] verwijzen naar de Oostenrijkse autoriteiten. Ook ter zitting is over dit alles geen duidelijkheid verschaft.
4.11.
Door [gedaagden] is verder gemotiveerd aangevoerd dat het voeren van de bestuursrechtelijke procedure op basis van een algemene volmacht in Oostenrijk onmogelijk is zonder dat aan de wettelijke vereisten van de Oostenrijkse ‘WEG-regulering’ is voldaan. De ‘WEG-regulering’ in Oostenrijk kent volgens [gedaagden] strikte vereisten en vereist een vergadering van eigenaren en eenstemmigheid van eigenaren met betrekking tot gemeenschappelijke handelingen door de gezamenlijke eigenaren van een gebouw. [gedaagden] stellen dat Upland Parcs c.s. die regulering door middel van dit kort geding willen omzeilen. Bovendien is, zo stellen [gedaagden] , bij de onderhavige bestuursrechtelijke procedure een notarieel bekrachtigde handtekening op de volmacht vereist. Zonder die handtekening is het niet mogelijk om de bestuursrechtelijke procedure op basis van de volmacht te voeren. Dit alles is door Upland Parcs c.s. niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, hetgeen wel op hun weg had gelegen.
4.12.
Verder is het gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] nog maar de vraag of door het wijzigen van de exploitatievergunning (of het opnieuw indienen daarvan) de appartementen kunnen worden verhuurd conform de Oostenrijkse regelgeving. Volgens [gedaagden] dienen de huidige verhuurbemiddelingsovereenkomsten omgezet te worden in exploitatieovereenkomsten.
4.13.
Onder deze omstandigheden kan in het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld dat Upland Parcs c.s. met de door [gedaagden] te ondertekenen volmacht het doel dat zij met de onderhavige vordering willen bereiken, namelijk het voeren van een procedure die leidt tot opheffing van de door de Oostenrijkse autoriteiten genomen maatregel van sluiting van de appartementen, zullen realiseren. Evenmin kan worden vastgesteld dat na het volgen van de procedure de appartementen conform de Oostenrijkse regelgeving kunnen worden verhuurd. Geconcludeerd moet dan ook worden dat Upland Parcs c.s. onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij (spoedeisend) belang hebben bij toewijzing van hun vordering. Temeer ook nu ten aanzien van een deel van het appartementencomplex de sluiting door de Oostenrijkse autoriteiten inmiddels is opgeheven en die appartementen ook weer worden verhuurd door Upland Rent.
4.14.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor reeds overwogen is het appartementencomplex deels weer geopend en worden die appartementen thans ook weer verhuurd door Upland Rent. De schade die Upland Parcs c.s. stellen te lijden is dan ook beperkt tot de enkele appartementen die nog zijn gesloten. Daar tegenover staat dat van [gedaagden] niet kan worden verwacht dat zij, gelet op alle onduidelijkheden en onzekerheden zoals hiervoor reeds overwogen, de volmacht ondertekenen. Dat zij geen enkel redelijk belang hebben bij hun weigering om de volmacht te ondertekenen, is niet aannemelijk geworden. Temeer nu Upland Parcs c.s. in de bodemprocedure verweer voeren tegen de gevorderde ontbinding en de kans aanwezig is dat [gedaagden] eigenaren blijven van de appartementen. In het licht van het voorgaande weegt het belang van [gedaagden] bij het niet ondertekenen van de volmacht zwaarder dan het belang van Upland Parcs c.s. bij het verkrijgen van een door [gedaagden] ondertekende volmacht om een bestuursrechtelijke procedure te voeren in Oostenrijk, waarvan bovendien niet zonder meer vaststaat dat het doel dat Upland Parcs c.s. daarmee voor ogen staat kan worden bereikt.
4.15.
Voor zover Upland Parcs c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter de volmacht nader zal formuleren, wordt ook dat deel van de vordering afgewezen. Nog afgezien van al hetgeen hiervoor is overwogen, kan de voorzieningenrechter zonder nadere toelichting die ontbreekt de volmacht niet zodanig nader formuleren, dat die recht doet aan de belangen van zowel Upland Parcs c.s. als van [gedaagden]
4.16.
De slotsom is dat de vordering van Upland Parcs c.s. wordt afgewezen.
4.17.
Upland Parcs c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Upland Parcs c.s. af,
5.2.
veroordeelt Upland Parcs c.s. in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Upland Parcs c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024.
506

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2006:330,
2.HvJ EU 16 november 2023, C-497/22, ECLI:EU:C:2023:873 (