ECLI:NL:RBGEL:2024:6873

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/438195 / HA ZA 24-351
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek tot afgifte en inzage in rapport van bouwkundige keuring

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 2 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als eisers en gedaagden in de hoofdzaak. De eisers hebben een verzoek ingediend om inzage in en afgifte van de rapportage van een bouwkundige keuring die door hen is uitgevoerd. De gedaagden vorderen deze inzage op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de voorwaarden voor inzage in bepaalde bescheiden regelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden een rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage, omdat de bevindingen van de bouwkundige relevant zijn voor hun verweer in de hoofdzaak. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de gedaagden niet voldoende hebben aangetoond dat er conceptversies van het rapport bestaan of dat er correspondentie met de deskundige heeft plaatsgevonden. Daarom is de vordering tot inzage in deze documenten afgewezen. De rechtbank heeft de eisers veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de definitieve versie van het rapport aan de gedaagden te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag, met een maximum van € 5.000. Tevens zijn de kosten van het incident aan de zijde van de gedaagden begroot op € 614. De rechtbank heeft een mondelinge behandeling bevolen voor verdere inlichtingen en het nader onderbouwen van de stellingen van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/438195 / HA ZA 24-351
Vonnis in incident van 2 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres in de hoofdzaak sub 1] ,

2.
[eiser in de hoofdzaak sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. Y.H. van Ballegooijen te Breda,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak sub 1] ,

2.
[gedaagde in de hoofdzaak sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.J.A. Braspenning te Tilburg.
Partijen zullen hierna in enkelvoud [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagden in de hoofdzaak] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden in de hoofdzaak] vordert dat [eisers in de hoofdzaak] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagden in de hoofdzaak] te overhandigen, althans inzage te geven in:
  • de definitieve versie van de rapportage van de in opdracht van [eisers in de hoofdzaak] uitgevoerde bouwkundige keuring,
  • de conceptversies van de rapportage van de in opdracht van [eisers in de hoofdzaak] uitgevoerde bouwkundige keuring en
  • de correspondentie tussen [eisers in de hoofdzaak] en de bouwkundige ten aanzien van de totstandkoming van het rapport,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eisers in de hoofdzaak] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00 en met veroordeling van [eisers in de hoofdzaak] in de kosten van het incident.
2.2.
[eisers in de hoofdzaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv niet ziet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden. Een vordering op grond van dit artikel kan slechts worden toegewezen indien voldaan is aan de in het eerste lid van artikel 843a Rv genoemde cumulatieve voorwaarden, te weten:
a. a) de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift;
b) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden;
c) de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, en
d) degene van wie de afgifte of inzage wordt gevorderd moet deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben.
2.4.
Zelfs als aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, moet de vordering volgens het vierde lid van artikel 843a Rv toch worden afgewezen als daarvoor gewichtige redenen bestaan of als een behoorlijke rechtsgang ook gewaarborgd is zonder verschaffing van de gevraagde gegevens.
2.5.
Ten aanzien van de voorwaarde onder a) het hebben van een rechtmatig belang, geldt dat een partij een direct en concreet belang moet hebben bij de gevraagde stukken. De bescheiden hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn, maar moeten wel relevant zijn voor de rechtspositie van degene die om afschrift of inzage verzoekt. Het ligt op de weg van de partij die afschrift verlangt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van bescheiden waarvan de eisende partij slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn verweren in de hoofdzaak (een zogenaamde ‘fishing expedition’).
[gedaagden in de hoofdzaak] heeft aangevoerd dat zijn belang bij inzage in of afschrift van het deskundigenonderzoek erin is gelegen dat het rapport van dat onderzoek kan bijdragen aan het antwoord op de vraag welke kennis [eisers in de hoofdzaak] had, in het licht van de door [eisers in de hoofdzaak] gestelde gebreken aan de woning, een en ander in het kader van de op [eisers in de hoofdzaak] rustende onderzoeksplicht voordat hij tot de aankoop van de woning overging. [gedaagden in de hoofdzaak] acht dit relevant voor de inkleding van zijn verweer en voor zijn bewijspositie.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden in de hoofdzaak] een voldoende direct en concreet belang heeft bij inzage in of afschrift van het rapport van de bouwkundige keuring. Partijen verwijten elkaar in de hoofdzaak over en weer schending van de mededelingsplicht respectievelijk de onderzoeksplicht. In dat kader zijn, voor zover daaraan wordt toegekomen in de hoofdzaak, relevant de bevindingen van de door [eisers in de hoofdzaak] voor de aankoop ingeschakelde bouwkundige, die een rapport van de keuring van de woning heeft opgesteld. De bevindingen van deze bouwkundige kunnen immers van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of [eisers in de hoofdzaak] een op hem rustende onderzoeksplicht heeft geschonden en om te kunnen beoordelen welke kennis [eisers in de hoofdzaak] had over de staat van de woning voordat hij de koopovereenkomst aanging. In die zin kan het rapport relevant zijn voor de bewijspositie van [gedaagden in de hoofdzaak] en/of de invulling van de onderbouwing van het standpunt van [gedaagden in de hoofdzaak] dat [eisers in de hoofdzaak] de onderzoeksplicht heeft geschonden.
2.7.
[eisers in de hoofdzaak] voert aan dat [gedaagden in de hoofdzaak] al voor antwoord in de hoofdzaak heeft geconcludeerd, zodat het argument van [gedaagden in de hoofdzaak] dat hij de gevraagde stukken nodig heeft om zijn verweer in te kleden niet opgaat. Dit verweer gaat niet op. [gedaagden in de hoofdzaak] heeft in de hoofdzaak verweer gevoerd, onder meer door aan te voeren dat [eisers in de hoofdzaak] de onderzoeksplicht heeft geschonden. [gedaagden in de hoofdzaak] heeft belang bij de verzochte bescheiden om het verweer nader te onderbouwen, terwijl het rapport ook relevant kan zijn voor de bewijspositie van [gedaagden in de hoofdzaak] . Dat de hoofdzaak zich niet in de fase van bewijslevering bevindt en dat de vraag is of [gedaagden in de hoofdzaak] tot bewijslevering zal worden toegelaten, doet daaraan niet af.
2.8.
Anders dan [eisers in de hoofdzaak] stelt, is van een fishing expedition geen sprake. Het gaat niet, zoals [eisers in de hoofdzaak] stelt, om bescheiden waarvan [gedaagden in de hoofdzaak] vermoedt dat deze zijn stelling ondersteunen, maar om bescheiden die een antwoord kunnen geven op de vraag welke kennis [eisers in de hoofdzaak] had in het licht van de bevindingen van de bouwkundige, die zijn beschreven in het van dat onderzoek opgemaakte rapport. [gedaagden in de hoofdzaak] hoeft niet reeds nu, zoals [eisers in de hoofdzaak] stelt, aannemelijk te maken dat [eisers in de hoofdzaak] de onderzoeksplicht heeft geschonden.
2.9.
De voorwaarde onder b) ziet erop dat het verzoek moet zien op bepaalde, met name genoemde bescheiden. Het verweer van [eisers in de hoofdzaak] houdt in dat hij geen correspondentie met de deskundige heeft gevoerd en dat er, voor zover hem bekend, geen conceptversies van het rapport zijn. Dat verweer ziet niet zozeer op de bepaaldheid van de bescheiden, maar op de voorwaarde onder d), inhoudende dat [eisers in de hoofdzaak] de bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting moet hebben. [gedaagden in de hoofdzaak] heeft ten aanzien van de verzochte inzage in dan wel afschrift van de correspondentie en conceptversies van het rapport aangegeven dat hem bekend is dat in de praktijk vaak conceptversies van een rapport bestaan en dat een opdrachtgever wel eens een passage verwijderd of uitgediept wil zien in de eindversie. Daarom wil hij de conceptversies en de correspondentie tussen [eisers in de hoofdzaak] en de bouwkundige inzien. Hieruit maakt de rechtbank op dat [gedaagden in de hoofdzaak] slechts een vermoeden heeft dat er een of meerdere conceptversies van het rapport zijn opgemaakt en dat er tussen [eisers in de hoofdzaak] en de bouwkundige (over de inhoud van het conceptrapport) is gecorrespondeerd. In het licht van de betwisting door [eisers in de hoofdzaak] dat hij beschikt over conceptversies van het rapport en dat hij met de bouwkundige heeft gecorrespondeerd, is dit vermoeden onvoldoende om de vordering van [gedaagden in de hoofdzaak] voor zover die ziet op inzage in dan wel afschrift van conceptversies van het rapport en correspondentie met de deskundige te kunnen toewijzen. Wat betreft het definitieve rapport is door [eisers in de hoofdzaak] niet betwist dat hij daarover de beschikking heeft. Ook is duidelijk dat de vordering ziet op het bouwkundige rapport, zodat wat betreft het definitieve rapport is voldaan aan de voorwaarden genoemd onder b) en d).
2.10.
De voorwaarde onder c) schrijft voor dat het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. [eisers in de hoofdzaak] voert daartegen aan dat [gedaagden in de hoofdzaak] geen partij is bij de rechtsbetrekking tussen [eisers in de hoofdzaak] en de bouwkundige en dat de bouwkundige geen partij is in deze procedure. [eisers in de hoofdzaak] hanteert hierbij een te enge uitleg van de hiervoor genoemde rechtsbetrekking. Een verzoek tot afgifte van of inzage in bepaalde bescheiden kan ook betrekking hebben op een overeenkomst tussen twee andere partijen of een ander document waarbij de verzoeker geen partij was. De bescheiden waarvan [gedaagden in de hoofdzaak] inzage dan wel afschrift vordert, zijn relevant voor de rechtsverhouding waarbij [gedaagden in de hoofdzaak] partij is. Het gaat immers om een rapport van een bouwkundige keuring opgesteld door een door [eisers in de hoofdzaak] ingeschakelde bouwkundige, ten aanzien van (gebreken aan) een woning die onderwerp van geschil is in de hoofdzaak. Voor zover [eisers in de hoofdzaak] aanvoert dat een rechtsbetrekking ontbreekt, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [eisers in de hoofdzaak] een onderzoeksplicht heeft geschonden, wordt daaraan voorbij gegaan. De rechtbank treedt in het kader van dit incident niet in beoordeling van de vraag of de onderzoeksplicht, mede in relatie tot de mededelingsplicht, is geschonden. Het gaat erom dat [gedaagden in de hoofdzaak] in de hoofdzaak onderbouwd stelt dat [eisers in de hoofdzaak] de onderzoeksverplichting heeft geschonden, en dat heeft hij gedaan.
2.11.
Aldus is ten aanzien van het definitieve rapport van de bouwkundige keuring voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van gewichtige redenen die in de weg staan aan toewijzing van de vordering. Evenmin kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. [eisers in de hoofdzaak] voert dat weliswaar aan, maar licht dit verder niet toe. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan.
2.12.
De vordering tot afgifte van of inzage in de definitieve versie van de bouwkundige rapportage zal worden toegewezen. De vordering tot afgifte van of inzage in conceptversies van het rapport en correspondentie tussen [eisers in de hoofdzaak] en de bouwkundige wordt afgewezen.
2.13.
[gedaagden in de hoofdzaak] heeft verzocht aan de veroordeling een dwangsom te verbinden. [eisers in de hoofdzaak] heeft daartegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de vordering toewijzen, met dien verstande dat de dwangsom per dag(deel) wordt gesteld op € 250,00 en dat het maximum wordt gesteld op € 5.000,00.
2.14.
[eisers in de hoofdzaak] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van dit incident. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagden in de hoofdzaak] tot op heden begroot op:
€ 614,00 wegens salaris advocaat ( 1 punt × tarief 2)
De verdere procesgang in de hoofdzaak
2.15.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
2.16.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
2.17.
Op de mondelinge behandeling wordt aan de advocaten van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Zij hebben hiervoor ieder ten hoogste 10 minuten de tijd en mogen daarbij gebruik maken van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zijn niet toegestaan.
2.18.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de rechtbank direct mondeling uitspraak doen.
2.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
In het incident
3.1.
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagden in de hoofdzaak] te overhandigen, althans inzage te geven in, de definitieve versie van de rapportage van de in opdracht van [eisers in de hoofdzaak] uitgevoerde bouwkundige keuring, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eisers in de hoofdzaak] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00,
3.2.
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak] in de kosten van het incident, tot op heden aan de kant van [gedaagden in de hoofdzaak] begroot op € 614,00 aan salaris van de advocaat,
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In de hoofdzaak
3.5.
beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en het beproeven van een minnelijke regeling, door een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in het paleis van justitie te Arnhem, Walburgstraat 2-4, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.6.
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 16 oktober 2024voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
november 2024tot en met
februari 2025, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
3.8.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
3.9.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.10.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling
120 minutenzal worden uitgetrokken,
3.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.