ECLI:NL:RBGEL:2024:6841

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
058428-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens mishandeling, vernieling en drugsbezit met recidive

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, vernieling en het bezit van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 februari 2024 in [plaats] de aangever, [slachtoffer], heeft mishandeld door hem met een houten lat te steken, wat resulteerde in een snijwond aan de pink van de aangever. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte van dat deel van de tenlastelegging werd vrijgesproken. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een deur en kozijn heeft vernield die toebehoorden aan de aangever. De rechtbank achtte dit feit bewezen op basis van de verklaringen van de aangever en de bevindingen van de verbalisanten. Tot slot werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van ongeveer 3,17 gram cocaïne en 2,01 gram MDMA, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, rekening houdend met de recidive van de verdachte voor geweldsdelicten en opiumfeiten. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank de schade aan de deur en het kozijn toewijsbaar achtte, maar andere schadeposten niet-ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/058428-24
Datum uitspraak : 8 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] (Somalië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
op dit moment gedetineerd in de PI in [verblijfplaats] .
raadsvrouw: mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te [plaats] aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond en/of doorgesneden zenuw en/of doorgesneden pees van een pink, heeft toegebracht door (met kracht) met een scherpe/puntige (houten) lat/balk, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de hand/pink van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te slaan
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een scherpe en/of puntige (houten) balk/lat, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de hand en/of pink van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft geprikt en/of heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door
(met kracht) met een scherpe/puntige (houten) lat/balk, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de hand/pink van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond en/of doorgesneden zenuw en/of doorgesneden pees van een pink ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te [plaats]
opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of kozijn (van een woning/kamer gelegen aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te [plaats]
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,17 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,01 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
FEIT 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit. Zij is van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken met een houten lat of balk en heeft daarbij verwezen naar de verklaring van aangever, de bevindingen van de verbalisanten die direct na het incident ter plaatse kwamen en de uitwerking van de 112-melding. Volgens de officier van justitie staat vast dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, te weten het letsel aan de pink van aangever. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben een alternatief scenario geschetst waarbij verdachte werd aangevallen door aangever. Verdachte stelt dat hij door deze aanval gewond is geraakt aan zijn handen. De raadsvrouw heeft gewezen op inconsistenties in de verklaringen van aangever en gesteld dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. In het dossier ontbreekt bovendien informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Ook is niet gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
Op 18 februari 2024 is aangever in de woning aan de [adres] in [plaats] . Hij belt met de meldkamer en zegt: ‘Alsjeblieft, politie, help, help, [adres] ’ en 'ik word door mijn buurman aangevallen, ik sta hier met een mes om mijzelf te verdedigen. Hij heeft heel mijn deur eruit getrapt, ik sta hier weerloos in mijn woonkamer'. Op de vraag van de centralist om welke buurman het gaat, antwoordt aangever: ‘die woont op een andere kamer, nummer [huisnummer] ’. Even later zegt aangever op de achtergrond: ‘Wat heb ik jou misdaan jongen, hou ermee op, ik heb helemaal niets gedaan’. De centralist vraagt hoe de buurman heet. Aangever antwoordt: ‘Ik weet niet hoe hij heet. Hij staat hier met een stuk hout de hele tijd’. Op de vraag van de centralist of meneer in de woning is, antwoordt aangever: ‘Ja, hij staat hier bij mij met een speer, ik zit helemaal onder het bloed, ik zit helemaal onder het bloed mevrouw. De centralist vraagt waar aangever gewond is. Aangever zegt: ‘Op mijn benen, op mijn arm’. De centralist hoort aangever hijgen. Aangever zegt daarna: ‘Het gaat om een lange stok, hij houdt niet op, hij houdt niet op’. Vervolgens zegt aangever op de achtergrond: ‘Wat heb ik jou gedaan? Kijk hoe ik er uitzie.’. [2]
De verbalisanten die nog tijdens het telefoongesprek met de meldkamer ter plaatse komen, horen veel geschreeuw uit de woning komen. Als de deur open gaat, komen er twee personen naar buiten. Een van de mannen heeft een blanke huidskleur. Hij heeft bloed op zijn lichaam. Dit blijkt aangever [slachtoffer] te zijn. De man met de donkere huidskleur blijkt verdachte te zijn. De verbalisanten schreeuwen tegen de mannen dat zij op hun knieën moeten gaan zitten. Aangever gaat direct op zijn knieën zitten, verdachte blijft staan en schreeuwt enorm veel. Als de verbalisanten tegen verdachte schreeuwen dat ze geweld gaan gebruiken als hij niet luistert, gaat verdachte op zijn knieën zitten. [3]
De verbalisanten gaan de woning binnen en zien dat de kamer van aangever geheel overhoop ligt. In de kamer, op de overloop en op de trap ligt bloed. [4] De verbalisanten die met aangever naar het ziekenhuis gaan voor de behandeling van zijn verwondingen merken op dat aangever erg emotioneel en onder de indruk is als hij vertelt wat er is gebeurd. [5]
Aangever verklaart dat hij is aangevallen en gestoken met een afgebroken houten balk/stok van de vernielde deurpost van zijn kamer. Deze houten balk is door de politie aangetroffen in de woning. [6]
Gelet op de voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever heeft aangevallen en dat hij hem heeft gestoken met een houten lat/balk, althans een scherp of puntig voorwerp. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario vindt geen steun in de (overige) bewijsmiddelen. De verklaring van aangever vindt daarentegen steun in het feit dat het incident deels plaatsvond gedurende het minuten lange gesprek met de meldkamer en aldus is verbaliseerd in het proces-verbaal van aanhouding.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier niet is komen vast te staan dat het letsel aan de pink van aangever is veroorzaakt door verdachte. Een deugdelijke letselbeschrijving of een nader onderzoek naar de houten lat ontbreekt. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat het letsel van aangever op een andere manier is ontstaan, bijvoorbeeld toen hij het mes greep om zich te verdedigen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het zwaar lichamelijk letsel.
FEIT 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde vernieling. Zij heeft daarbij verwezen naar de verklaring van aangever, de uitwerking van de 112-melding en de bevindingen van de verbalisanten die direct na de confrontatie tussen verdachte en aangever ter plaatse waren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opnieuw gewezen op het alternatieve scenario dat is geschetst door verdachte. Zij is van mening dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de deur en/of het kozijn van de kamer van aangever heeft vernield. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van dit feit.
De beoordeling door de rechtbank
Op 18 februari 2024 is aangever in de woning aan de [adres] in [plaats] . Hij belt met de meldkamer en zegt: ‘Alsjeblieft, politie, help, help, [adres] ’ en 'ik word door mijn buurman aangevallen, ik sta hier met een mes om mijzelf te verdedigen. Hij heeft heel mijn deur eruit getrapt, ik sta hier weerloos in mijn woonkamer'. [7]
Na het incident vertelt aangever de politie dat hij rond 6:50 uur harde knallen hoorde tegen zijn kamerdeur. Hij zag dat de deur deels uit het kozijn werd geschopt, waarna hij uit bed kwam om de deur tegen te houden. Terwijl aangever tegen de deur leunde, bleven de knallen tegen de deur doorgaan. Op enig moment vloog de deur volledig de kamer van aangever in en zag hij zijn buurman staan. [8]
Door de verbalisanten zijn direct na de confrontatie tussen aangever en verdachte foto’s gemaakt van de situatie ter plaatse. De verbalisanten zien dat het kozijn beschadigd is. De deur ligt in de kamer van aangever en een stuk van het kozijn ligt in de hal. [9]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten de uitwerking van de 112-melding en de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest. De rechtbank vindt de verklaring van aangever betrouwbaar en komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde vernieling.
Zoals hiervoor overwogen vindt het door verdachte geschetste alternatieve scenario geen steun in de (overige) bewijsmiddelen.
FEIT 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onder 3 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er weliswaar voldoende wettig, maar geen overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte betwist dat de drugs die zijn gevonden in de dienstauto van hem waren. Hij was onder de indruk van wat er gebeurd was tussen hem en aangever en kan zich niet herinneren dat de agenten hem hebben laten zien dat de auto leeg was. De raadsvrouw heeft er verder op gewezen dat het goed mogelijk is dat de agenten iets over het hoofd hebben gezien bij de controle van de dienstauto voorafgaand aan het vervoer van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Op zondag 18 februari 2024 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] samen een vroege dienst. Voorafgaand aan deze dienst (om ongeveer 6:45 uur) heeft verbalisant [verbalisant 1] het opvallende dienstvoertuig met kenteken [kenteken] gecontroleerd. Hij heeft niets gevonden op de grond van het voertuig. Tijdens de dienst hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] één verdachte aangehouden en in het genoemde voertuig vervoerd. Dit was verdachte [verdachte] . Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wezen verdachte erop dat het voertuig leeg was en verbalisant [verbalisant 1] vroeg of verdachte daarmee akkoord was. Verdachte ging hiermee akkoord. Op de momenten dat het voertuig onbeheerd werd achtergelaten, werd het voertuig afgesloten.
Op 18 februari 2024 om ongeveer 14:45 uur hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het voertuig opnieuw gecontroleerd. Zij zagen in het voertuig voor de achterbank aan de rechterzijde op de grond een zakje met vermoedelijk verdovende middelen liggen. Zij zagen dat het zakje vier ponypacks met wit poeder en vier roze pillen bevatte. [10]
Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het zakje dat werd aangetroffen in de dienstauto 3,17 gram cocaïne bevatte en 2,01 gram MDMA. Cocaïne en MDMA zijn vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. [11]
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
1,
meer subsidiair
hij op
of omstreeks18 februari 2024 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door
(met kracht) met een scherpe/puntige (houten) lat/balk, althans een scherp
en/of puntig voorwerp,
in/op/tegen de hand/pink vandie [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond en/of doorgesneden zenuw en/of doorgesneden pees van een pink ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op
of omstreeks18 februari 2024 te [plaats]
opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of kozijn (van een woning/kamer gelegen aan [adres] ),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk gevalaan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
3.
hij op
of omstreeks18 februari 2024 te [plaats]
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,17 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïneen
/ofongeveer 2,01 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde cocaïne en/of MDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft taal- of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
mishandeling
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen en/of onbruikbaar maken
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. Zij heeft hierbij gewezen op de recidive voor opiumfeiten en geweldsdelicten in de afgelopen jaren. Omdat verdachte tot op heden niet heeft meegewerkt aan hulpverlening, is de officier van justitie van mening dat een geheel onvoorwaardelijke straf het meest passend is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft zich niet uitgelaten over de afdoening van de zaak wanneer de rechtbank wel tot een veroordeling mocht komen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2024 (het strafblad),
  • het rapport van Reclassering Nederland van 16 mei 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is in de afgelopen jaren meerdere keren veroordeeld voor aan opium gerelateerde delicten en voor geweldsdelicten.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn buurman, waarbij hij een houten lat/balk, althans een scherp of puntig voorwerp heeft gebruikt. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van de deur van de kamer van de buurman. Daarnaast heeft hij opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en MDMA voorhanden gehad. Verdachte heeft de feiten ontkend. Hij heeft daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. De mishandeling en vernieling hebben veel impact gehad op de buurman. Hij heeft aangegeven doodsangsten te hebben uitgestaan tijdens de mishandeling. Ook nu nog zijn de gevolgen merkbaar, in die zin dat het slachtoffer heeft te kampen met angstklachten en paniekaanvallen.
Het advies van de reclassering
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de rapportage. Hij wilde geen inhoudelijk gesprek voeren tijdens de vroeghulp en hij is zonder bericht niet verschenen op een vervolgafspraak. Op meerdere verzoeken om contact heeft verdachte niet gereageerd. Hoewel verdachte tijdens de zitting heeft aangegeven wel bereid te zijn om met de reclassering in gesprek te gaan is daar door hem in de periode tussen 18 februari 2024 en de datum van de zitting geen actie voor ondernomen. De reclassering constateert dat duidelijk is dat verdachte niet wil meewerken aan begeleiding, diagnostiek en behandeling of andere interventies in het gedwongen kader. Een actueel beeld van de leefomstandigheden van verdachte ontbreekt, maar het beeld dat op basis van dossierinformatie is verkregen is (en blijft) zorgelijk. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
De reclassering concludeert dat het niet mogelijk is om een plan van aanpak te formuleren. Een ambulant behandel- en/of begeleidingskader wordt niet haalbaar geacht. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De straf
Alles afwegende legt de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden op aan verdachte. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling (zonder zwaar lichamelijk letsel) komt.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 4.696,95 aan materiële schade en € 7.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen voor zover het de volgende schadeposten betreft: medische kosten en eigen risico, huishoudelijke hulp, verzorging, begeleiding en vervoers- en parkeerkosten. Zij heeft gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het deel van de vordering dat ziet op de schade aan goederen en de eerste noodzakelijke kosten in verband met het ontbreken van een rechtstreeks verband met het gepleegde strafbare feit. De schadepost die ziet op het verlies aan arbeidsvermogen is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. Om die reden heeft zij verzocht de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie is van mening dat een immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een hoogte van € 1.000,-. Zij heeft de rechtbank gevraagd wettelijke rente toe te kennen over de toegewezen bedragen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen als de rechtbank komt tot een vrijspraak voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De spullen van de benadeelde partij zijn door de voormalige verhuurder opgeslagen in een garagebox. De benadeelde partij had de spullen terug kunnen krijgen. Voor zover de vordering van de benadeelde partij ziet op het verlies aan arbeidsvermogen, heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering te ingewikkeld is, waardoor de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering.
Over de vordering tot immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met het incident dat zich heeft voorgedaan tussen verdachte en de benadeelde partij. In dit geval heeft de benadeelde partij een belast verleden en is niet duidelijk wat de oorzaak van zijn psychische klachten is. De raadsvrouw is daarom van mening dat als de rechtbank tot een veroordeling komt, het op te leggen bedrag aan smartengeld lager moet zijn dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd.
De beoordeling van de rechtbank
De materiële schade
1.
De medische kosten, het eigen risico, huishoudelijke hulp, verzorging en begeleiding
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de mishandeling, maar spreekt verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat ziet op zwaar lichamelijk letsel omdat op basis van het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat het letsel van de benadeelde partij is veroorzaakt door verdachte. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de schadeposten die zien op de medische kosten, het eigen risico, de huishoudelijke hulp en de verzorging en begeleiding.
2)
Schade aan goederen
Over de schade aan de telefoon overweegt de rechtbank dat te weinig informatie beschikbaar is over hoe deze schade is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De schade aan het pand, de deuren, sloten en de schoonmaakkosten zijn toewijsbaar, voor zover deze in verband staan met de bewezenverklaarde vernieling. De rechtbank zal daarom het bedrag dat ziet op het plaatsen van 1 deur en het onderhoud aan het kozijn toewijzen. Zij schat dit bedrag op € 475,- (5 uren x € 95,-). Ook wijst de rechtbank de kosten van één cilinderslot toe, te weten € 55,-. De beoordeling van de overige schadeposten zoals gespecificeerd op bijlage 12 bij de vordering vindt de rechtbank te ingewikkeld, omdat niet duidelijk is welke schade direct verband houdt met de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, omdat de beoordeling ervan een onevenredige belasting vormt voor het strafproces.
3)
Eerste noodzakelijke kosten
De benadeelde partij stelt dat de verhuurder hem de toegang tot zijn woning heeft ontzegd als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling en vernieling. Hij vordert daarom de kosten die hij heeft moeten maken voor de aanschaf van enkele eerste noodzakelijke benodigdheden. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks en uitsluitend verband houdt met de mishandeling en vernieling. Om deze reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
4)
Vervoers- en parkeerkosten
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen.
5)
Verlies aan arbeidsvermogen
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in haar vordering. Indien gewenst kan de benadeelde partij deze vordering nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat tijdens de zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de bewezenverklaarde mishandeling heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,- vaststellen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 16 september 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding verschuldigd en vanaf 18 februari 2024 over het smartengeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
 beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 675,32(zeshonderdvijfenzeventig euro en tweeëndertig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en
€ 1.000,-(duizend euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 675,32aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en
€ 1.000,-aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als deze bedragen niet worden betaald, kunnen 26 (zesentwintig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. E.J. Davids en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2024.
mr. I.D. Jacobs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, VAT Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024077233 gesloten op 22 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 8 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 81 en 82.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 82.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 8 en het proces-verbaal van bevindingen,
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 8.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 37, 50, 52 en 59.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 68.
11.De rapportages van het NFI van 19 februari 2024, p. 77 en 78.