ECLI:NL:RBGEL:2024:6771

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
05/188428-24 en 96/141766-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor diefstal door insluiping en verbreking met bijzondere voorwaarden

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die samen met twee anderen een diefstal heeft gepleegd door middel van insluiping en verbreking. De verdachte, geboren in 1990 en momenteel gedetineerd, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De diefstal vond plaats op 5 april 2024, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich toegang tot de woning van het slachtoffer verschaften door middel van een babbeltruc en insluiping. In de woning werd een kluis met waardevolle spullen, waaronder sieraden en documenten, weggenomen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat de diefstal ernstige gevolgen had voor het slachtoffer, die emotionele schade leed door de inbraak.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. De verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en legde de gevangenisstraf op met bijzondere voorwaarden, waaronder hulpverlening en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, in het gelijk gesteld in haar vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank een bedrag van € 16.775,- toekende voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de huidige zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/188428-24 en 96/141766-22 (tul)
Datum uitspraak : 4 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2024 te [plaats], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning te weten aan de [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kluis met inhoud, te weten (verzekerings-/waarde-) papieren, sierraden en/of munten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, insluiping en/of een valse sleutel.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , incl. bijlage goederen p. 26-34;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 april 2024 te [plaats], tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenin een woning te weten aan de [adres 2] , alwaar verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond
(en
), een kluis met inhoud, te weten
(verzekerings-/waarde-
)papieren, sieraden en
/ofmunten
, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/of dat/die weg te nemen goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van
braak,verbreking
, inklimming,eninsluiping
en/of een valse sleutel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en insluiping.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 12 juni 2024, met uitzondering van het locatiegebod. Daarnaast vordert de officier van justitie een contact- en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer] als bijzondere voorwaarden. Tot slot vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij oplegging van een straf verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen. Daarbij is verdachte in staat om een taakstraf te verrichten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met twee andere personen een diefstal gepleegd door middel van insluiping en verbreking. Een mededader heeft door middel van een babbeltruc het slachtoffer uit de woning gelokt. Vervolgens zijn verdachte en een mededader de woning via het dak en het balkon ingeslopen. In de woning is de kluis uit een kast in de badkamer gebroken en zijn meerdere waardevolle spullen weggenomen. Het betreft niet alleen goederen met een hoge geldelijke waarde, maar ook met een grote emotionele waarde, zoals een trouwring en een munt ter herdenking van het veertigjarig huwelijk van het slachtoffer en haar inmiddels overleden echtgenoot. Diefstallen uit een woning zijn ernstige feiten, waarbij inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers. Deze feiten veroorzaken veelal gevoelens van onveiligheid bij slachtoffers. Het zijn daarnaast feiten die in het algemeen, naast financiële schade, veel hinder en overlast met zich brengen. Daar komt in dit geval nog bij dat het – reeds op leeftijd zijnde – slachtoffer ten tijde van de insluiping haar woning werd uitgelokt door een brutale babbeltruc. Toen zij terug bij haar woning kwam, zag zij dat haar kluis was weggenomen en werd zij onmiddellijk geconfronteerd met het in haar woning begane strafbare feit.
De rechtbank weegt ten nadele van de verdachte mee dat sprake was van een vooropgezet plan. De drie daders zijn tien dagen eerder ook al bij de woning van het slachtoffer langs geweest, maar moesten hun plan toen afbreken omdat het te druk rondom het gebouw was. Ook weegt de rechtbank mee dat één van de medeverdachten op basis van een voormalige familieband met het slachtoffer kennis had van de specifieke locatie van de kluis in de woning van het slachtoffer. Van deze kennis hebben de drie daders misbruik gemaakt. Verdachte heeft door zijn handelen enkel oog voor zijn eigen financiële gewin gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet voor een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld is.
De rechtbank houdt verder rekening met de rapportage in het kader van de voorlopige hechtenis van de reclassering van 12 juni 2024. Daarin schrijft de reclassering dat verdachte problemen heeft op meerdere levensgebieden. In het verleden wees hij hulp af. Momenteel is er hulp, die uiterst moeizaam verloopt. Verdachte geeft aan dat hij zijn leven wil veranderen en dat hij zich aan alle voorwaarden wil houden die door de rechter op worden gelegd. Gezien zijn gewijzigde houding wat betreft hulp in de laatste maanden kunnen reclasseringsinterventies gericht op voorzetting van ambulante hulpverlening zinvol zijn. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De rechtbank merkt hierbij op dat door capaciteitsgebrek de reclassering geen aanvullende rapportage heeft kunnen opstellen. De officier van justitie heeft telefonisch contact gehad met de reclassering. Uit een e-mailbericht van de officier van justitie van 6 september 2024 blijkt dat de in het rapport van 12 juni 2024 opgenomen bijzondere voorwaarden eveneens zijn op te leggen bij vonnis. Onduidelijk is echter of het locatiegebod, gecontroleerd middels elektronische monitoring, uitvoerbaar is.
Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd en verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij is bereid om zich aan de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering te houden. Ook is hij bereid om zich aan een contact- en locatieverbod te houden.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechters hanteren. Gelet hierop, en op de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd, komt de rechtbank gedeeltelijk tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist. De ernst van het feit, bezien in het licht van de omstandigheden waaronder deze is begaan, rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, en zal daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. De rechtbank acht het niet passend om daarbij nog een taakstraf op te leggen.
Alles overziend, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal bijzondere voorwaarden opleggen in de vorm van een meldplicht, meewerken aan dagbesteding, geen andere huisvesting zonder toestemming en meewerken aan schuldhulpverlening. Ook zal de rechtbank een contact- en locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer, [slachtoffer] , opleggen.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert (€ 35.438,80 minus € 13.653 die de verzekeraar heeft vergoed, en dus) € 21.785,80 aan materiële schade en € 3.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Uit de toelichting ter terechtzitting is gebleken dat de toekomstige medische kosten opgevoerd zijn ten behoeve van een mogelijk hoger beroep. Verzocht wordt om deze kosten thans niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast is ten aanzien van de medische kosten van de psycholoog aangevoerd dat het in elk geval gaat om het eigen risico van 2024 en 2025 (twee keer € 385,-). Ten slotte wordt een proceskostenveroordeling gevorderd ter hoogte van € 7.771,50.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en proceskosten, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de medische kosten - osteopaat & psycholoog stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat minimaal twee keer het eigen risico toewijsbaar is.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen. Uit de toelichting op deze post blijkt dat met name impact op het slachtoffer heeft gemaakt dat de medeverdachte betreft de ex-partner van kleindochter [naam] . Indien er al een bedrag kan worden toegewezen voor smartengeld kan verdachte daarvoor niet aansprakelijk zijn.
De vordering dient ten aanzien van de toekomstige medische kosten te worden afgewezen, omdat het te prematuur is om nu al te begroten voor toekomstige kosten met een mogelijk hoger beroep. Subsidiair dient de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De overige materiële schade heeft de verdediging voor een deel gemotiveerd betwist.
Tot slot heeft de verdediging gelet op de financiële situatie van verdachte verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan verdachte.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Gestolen sieraden en overige inboedel
De verdediging heeft aangevoerd dat er ook munten zijn teruggekomen bij het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor gestolen sieraden en overige inboedel voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank vindt deze kosten redelijk. De verzekering heeft een bedrag van € 13.653,00 reeds vergoed. Toegewezen wordt het resterende bedrag van € 15.145,00.
Reiskosten – bezoek advocaat in Amsterdam
De verdediging heeft de reiskosten gemotiveerd betwist. De rechtbank acht deze kosten niet toewijsbaar. Dit volgt uit artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van voormelde artikelen, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking de reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die in persoon heeft geprocedeerd. Daarvan is geen sprake nu mr. Korver voor de benadeelde partij optreedt. Daarom wordt de benadeelde partij voor die posten, voor zover zij zien op voornoemde reiskosten en parkeerkosten, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Medische kosten – psycholoog en osteopaat
De verdediging heeft gesteld dat niet inzichtelijk is op welke wijze de medische kosten zijn berekend. Ten aanzien van het eigen risico heeft de verdediging gesteld dat het eigen risico ook op basis van andere medische kosten gebaseerd kan zijn die niets met de inbraak te maken hebben. De benadeelde partij heeft hierop gesteld dat er geen andere medische kosten zijn gemaakt. De verdediging heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. De rechtbank schat de schade van het eigen risico voor 2024 hiermee op € 385,-. De rechtbank acht het aannemelijk dat het eigen risico in 2025 ook zal worden opgemaakt in verband met het starten van de behandeling. De rechtbank schat de schade van het eigen risico totaal op € 780,-. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Toekomstige medische kosten
Met de verdediging en de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is. Daarom wordt de benadeelde partij voor die post niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Immateriële schade
Uit de onderbouwing van de gestelde schade volgt dat benadeelde last heeft van terugkerende – zich opdringende – beelden, concentratieproblemen, slaapproblemen en piekeren. Het slachtoffer is na ondersteuning door de praktijkondersteuner en de huisarts onder behandeling gesteld van een psycholoog. Deze behandeling start op 23 september 2024. Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de benadeelde partij, gezien de aard en de ernst van het feit, en de daardoor gemaakte grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit, in haar persoon is aangetast op andere wijze. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de benadeelde partij haar woning uit is gelokt door middel van een babbeltruc en zeer kort na het begaan van het bewezen verklaarde feit met de gevolgen daarvan is geconfronteerd. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid schat zij de hoogte van de geleden immateriële schade op een bedrag van € 850,- en acht zij dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan dit deel van de vordering desgewenst nog bij de burgerlijke rechter indienen.
Proceskosten
De verdediging heeft de hoogte van de proceskosten gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Hoewel de rechtbank daarvan in voorkomende gevallen kan afwijken en de werkelijke kosten kan vergoeden, ziet de rechtbank ten aanzien van deze vordering geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt en het volledige bedrag aan gevorderde proceskosten toe te wijzen. De rechtbank overweegt hiertoe het een relatief beperkte vordering betreft met een beperkt aantal schadeposten, waardoor ook de aard en omvang van de vordering geen aanknopingspunten geven om van het uitgangspunt af te wijken. De bijzondere familiaire band met één van de medeverdachte doet daar niet aan af.
De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten wordt gehanteerd. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 24.785,80 . Voor bedragen tussen € 20.000,- en € 40.000,- wordt per punt een salaris toegekend van € 786,-. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.572,- toekennen ter zake van de proceskosten.
Conclusie
In totaal zal de rechtbank aldus een schadevergoeding van € 16.775,- toewijzen die bestaat uit:
  • € 15.925,- aan geleden materiële schade;
  • € 850,- aan geleden immateriële schade.
Daarnaast wijst de rechtbank € 1.572,- aan proceskosten toe.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2024.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade heeft/hebben vergoed.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. De financiële situatie van verdachte staat hieraan niet in de weg. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 96/141766-22)

De kantonrechter heeft verdachte op 25 oktober 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 maanden.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Gelet op het verschil in karakter van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de straf die aan verdachte wordt opgelegd acht de rechtbank, met de verdediging, de tenuitvoerlegging van deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet opportuun.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen drie dagen na vrijlating meldt bij de Reclassering Nederland, unit Nijmegen op het adres Stieltjesstraat 1 in Nijmegen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding van Housing First of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling;
- verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte meewerkt aan het al ingezette traject voor schuldhulpverlening;
- verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1946) zal opnemen, zoeken of hebben, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
- verdachte zich niet bevindt binnen in een straal van 200 meter rondom de [adres 2] , [postcode 2] [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter van 25 oktober 2022 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 maanden af (parketnummer
96/141766-22);
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 1.572,-;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 16.775,- aan materiële schade en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 118 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. A.P. Sno en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2024.
mr. A.P. Sno en mr. G. Pesselse zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024154571, gesloten op 23 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.