ECLI:NL:RBGEL:2024:6750

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/426058 / ES RK 23-424
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, beoordeling van de zorgregeling en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorg voor hun minderjarige kind, de kinderalimentatie en de partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.H. Boom, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.H. Ceelen, hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, maar dat het verzoek tot echtscheiding toch kan worden beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk is aangetoond en heeft de vrouw gerechtigd verklaard tot het gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking. De zorgregeling voor het kind is vastgesteld, waarbij de man en de vrouw in onderling overleg afspraken moeten maken over de omgang.

Wat betreft de alimentatie heeft de rechtbank bepaald dat de man € 323 per maand aan kinderalimentatie moet betalen en € 1.074 per maand aan partneralimentatie, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheiding. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederen en de verrekening van de vermogensbestanddelen behandeld, waarbij de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van de woning vanwege haar privé-investeringen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding, die pas geldt na inschrijving.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/426058 / ES RK 23-424 (echtscheiding)
C/05/440528 / FA RK 24-2871 (huwelijksvermogensrecht)
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster](hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht,
tegen
[verweerder](hierna te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.H. Ceelen te Doetinchem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 4 oktober 2023;
  • het exploot van betekening van 12 december 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 21 februari 2024;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 23 april 2024;
  • het F9-formulier met aanvullend verzoekschrift van de man, ingekomen op 16 mei 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen op 23 augustus 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen op 4 september 2024.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 5 september 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
Ook was er een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man spreekaantekeningen overgelegd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op 10 september 2024 nog een F9-formulier met een aanvullende productie van de man ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
-
[kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
De man en de vrouw hebben op 26 juli 2017 huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 19 september 2023 is bepaald dat voor de duur van het geding:
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , met bevel aan de man deze woning niet verder te betreden;
  • [kind] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt dat [kind] iedere zaterdag bij de man verblijft, waarbij:
 de man [kind] om 09.00 uur ophaalt bij de vrouw en de vrouw [kind] om 17.00 uur bij de man ophaalt;
 de man ervoor zorgt dat [kind] al heeft gegeten als de vrouw hem ophaalt;
 de man ervoor zorgt dat zijn vader of stiefmoeder in beginsel grotendeels tijdens het contactmoment aanwezig is;
  • de man, met ingang van 1 juli 2023, als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] een bedrag van € 1.366 per maand maandelijks bij vooruitbetaling betaalt als het verzoek tot echtscheiding nog niet is ingediend en € 747 per maand voor de periode dat het echtscheidingsverzoek is ingediend, maar de echtelijke woning nog niet is toebedeeld aan de vrouw of de man of in eigendom is overgedragen aan een derde en de man nog gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, maandelijks bij vooruitbetaling op de eerstvolgende dag van de maand volgend op indiening van het echtscheidingsverzoek;
  • de man, met ingang van 1 juli 2023, als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 109 per maand maandelijks bij vooruitbetaling betaalt als het verzoek tot echtscheiding nog niet is ingediend en
€ 419 per maand voor de periode dat het echtscheidingsverzoek is ingediend, maar de echtelijke woning nog niet is toebedeeld aan de vrouw of de man of in eigendom is overgedragen aan een derde en de man nog gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, maandelijks bij vooruitbetaling op de eerstvolgende dag van de maand volgend op indiening van het echtscheidingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
3.2.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). [1] In dit geval is er geen ouderschapsplan overgelegd. Toch zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van zowel de vrouw als de man beoordelen. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd, omdat de ouders niet tot een overeenstemming kunnen komen over regelingen voor [kind] .
3.3.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken;
  • het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot voortzetting van de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] en het gebruik van de bij deze woning behorende inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking;
  • het verzoek van de vrouw om te bepalen dat [kind] zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.4.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling);
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (de kinderalimentatie);
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (de partneralimentatie);
  • de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk;
  • de gebruiksvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De zorgregeling
3.5.
De man verzoekt de rechtbank om een zorgregeling vast te leggen waarbij [kind] bij de man verblijft:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur, waarbij de vrouw [kind] op zondag ophaalt bij de man;
  • alsmede iedere week van dinsdag 18.00 uur tot woensdag 18.00 uur, waarbij de vrouw [kind] op dinsdag na het avondeten naar de man brengt en de man [kind] op woensdagavond na het eten naar de vrouw brengt;
  • de helft van de vakanties en feestdagen waarbij de verdeling jaarlijks wisselt.
Totdat de man een eigen woonruimte heeft in [woonplaats] verzoekt de man om een zorgregeling vast te leggen waarbij [kind] bij de man verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw [kind] op vrijdag naar de man brengt en de man [kind] op zondag naar de vrouw brengt.
3.6.
De vrouw vindt dat de Raad eerst een onderzoek moet doen naar de mogelijkheden voor een uitbreiding van de zorgregeling. In de tussentijd kan de tijdelijke zorgregeling worden voortgezet.
Geen raadsonderzoek
3.7.
De rechtbank zal geen raadsonderzoek gelasten. De rechtbank moet beoordelen welke zorgregeling het meest in het belang van [kind] is. Voor deze beoordeling acht de rechtbank zich voldoende geïnformeerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een raadsonderzoek.
Hulpverlening
3.8.
De vrouw heeft zorgen over de (mentale) gezondheid en de woonsituatie van de man. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, kan hulpverlening helpen om deze zorgen tussen partijen bespreekbaar te maken en het wantrouwen tussen partijen weg te nemen. Net als de Raad adviseert de rechtbank partijen om zich (via het wijkteam) aan te melden voor Ouderschap Blijft of een soortgelijk hulpverleningstraject. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ook toegezegd hiervoor open te staan. Op die manier kunnen partijen werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat zij in de toekomst zelf afspraken kunnen maken over [kind] . Partijen hebben als ouders van [kind] nog veel stappen te zetten. Voor het welslagen van een zorgregeling - in welke vorm dan ook - is het van groot belang dat partijen in staat zijn om in ieder geval op een basaal niveau met elkaar te communiceren.
Zorgregeling
3.9.
Uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht blijkt dat het goed gaat met [kind] en dat de tijdelijke zorgregeling goed verloopt. Daarom oordeelt de rechtbank, in lijn met het advies van de Raad, dat de begeleiding bij de omgang moet worden afgebouwd en de omgang binnen zes maanden moet worden opgebouwd naar de weekendregeling zoals de man die verzoekt. Zodra de woonsituatie van de man het toelaat dient [kind] ook een doordeweekse dag bij de man te verblijven. Partijen moeten dit in onderling overleg afspreken. Verder dienen de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. Wat betreft de zomervakantie is het aan partijen om in te schatten welke verdeling (3-3 dan wel 2-2-1-1) het meest in het belang van [kind] is, gelet op zijn jonge leeftijd.
Opbouwfase
3.10.
Om [kind] (en partijen) aan de uitbreiding van de zorgregeling te laten wennen, dient er een opbouwfase te zijn. De opbouwfase ziet er als volgt uit:
  • met ingang van de datum van deze beschikking verblijft [kind] ieder weekend bij de man van zaterdag 9.00 uur tot zondag 10.00 uur;
  • de volgende stap is dat [kind] om de week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft;
  • daarna wordt de omgang verder uitgebreid naar om de week van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur;
  • tijdens de Kerstvakantie verblijft [kind] een van de twee Kerstdagen bij de man en daarnaast nog drie á vier extra dagen, door partijen in onderling overleg te bepalen.
Het precieze tempo van de afbouw in begeleiding en de opbouw in omgang dienen partijen in onderling overleg te bepalen en met behulp van de hulpverlening die zij inschakelen.
De kinderalimentatie
3.11.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar een bedrag van
€ 1.588 per maand betaalt als kinderalimentatie. De man voert een behoefte- en draagkrachtverweer.
3.12.
Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het rapport alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
Conclusie
3.13.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 323 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
3.14.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.15.
De rechtbank bepaalt de ingangsdatum op de datum van deze beschikking. Voor de duur van deze echtscheidingsprocedure zijn voorlopige voorzieningen getroffen. Indien en voor zover de man stelt dat de voorlopige voorzieningen voor de alimentatie gewijzigd moeten worden, ligt het op zijn weg om hiertoe een verzoek in te dienen.
Behoefte
3.16.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De vrouw stelt dat voor de behoefte moet worden uitgegaan van de inkomensgegevens van 2022, de man van 2023. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen partijen hebben verklaard blijkt dat zij in oktober 2022 uit elkaar zijn gegaan. Daarna hebben partijen zich weer een korte periode verzoend met elkaar, waarna zij in april/mei 2023 definitief uit elkaar zijn gegaan. Verder blijkt uit de stukken van de man dat hij vanaf 1 februari 2023 eigen woonruimte huurde. Omdat partijen in 2023 slechts één maand een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, zijn de inkomensgegevens van 2023 niet representatief voor de behoefte van [kind] . Daarom zal de rechtbank voor de bepaling van de behoefte uitgaan van de inkomensgegevens van 2022. Dat is immers het laatste volledige jaar dat partijen bij elkaar waren.
3.17.
De man is in loondienst bij [werkgever man] Uit de overgelegde IB-aangifte 2022 blijkt een jaarinkomen van de man van € 118.812. De rechtbank houdt verder rekening met de inkomensheffing, de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting op basis van de fiscale tarieven 2022-2. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 5.719 per maand.
3.18.
De vrouw was in 2022 in loondienst bij [werkgever vrouw] Uit de overgelegde jaaropgave 2022 blijkt een jaarinkomen van € 42.800. De rechtbank houdt verder rekening met de inkomensheffing, de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting op basis van de fiscale tarieven 2022-2. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 2.914 per maand.
3.19.
Door de hoogte van het inkomen van partijen hadden zij geen aanspraak op kindgebonden budget.
3.20.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [kind] werd uitgegeven en wat dus de behoefte van [kind] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van (€ 5.719 + € 2.914 =) € 8.633, gemiddeld € 830 per maand uitgaven voor hun kind in 2022. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 911 per maand.
3.21.
Partijen verschillen van mening of er rekening moet worden gehouden met de netto opvangkosten voor [kind] . Toen partijen uit elkaar gingen, was [kind] drie jaar oud en ging hij vier dagen per week naar het kinderdagverblijf. Inmiddels is [kind] vier jaar oud en gaat hij naar school. Daarnaast gaat [kind] drie dagen per week naar de buitenschoolse opvang. Partijen zijn het (inmiddels) eens dat bij de bepaling van de behoefte van [kind] uitgegaan moet worden van de huidige netto opvangkosten. Deze bedragen € 98,66 per maand. De vrouw vindt dat deze kosten bij de behoefte van [kind] moeten worden opgeteld. De man vindt van niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze resterende kosten van € 98,66 dermate hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. De kosten voor de opvang telt de rechtbank daarom niet bij de behoefte op. De rechtbank stelt de behoefte van [kind] vast op € 911 per maand.
Draagkracht ouders
3.22.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [2]
3.23.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.270)].
Draagkracht man
3.24.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op basis van de overlegde loonstrook van augustus 2024. Hoewel de man stelt dat zijn dienstverband op korte termijn door zijn werkgever zal worden beëindigd, heeft de man die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank houdt geen rekening met een onzekere, toekomstige gebeurtenis. Uit de overgelegde loonstrook blijkt een bruto maandsalaris van € 9.755,94 en een vakantietoeslag van 8%. Dit komt neer op een inkomen van € 126.438 per jaar.
3.25.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inkomensheffing en de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting met toepassing van de fiscale tarieven van 2024-2. Op grond van het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man voor de kinderalimentatie € 6.110 per maand.
3.26.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.270 per maand en een woonbudget van
€ 1.833.
3.27.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door de man opgevoerde reiskosten van € 359,90 per maand. De rechtbank stelt vast dat de man deze kosten maakt ter verwerving van inkomen. Daarmee zijn deze kosten naar het oordeel van de rechtbank niet vermijdbaar en niet verwijtbaar. Daarom dienen deze kosten bij het draagkrachtloos inkomen te worden opgeteld.
3.28.
De man stelt dat ook rekening gehouden dient te worden met een reservering voor zijn pensioen, omdat hij niet via zijn werkgever in een pensioenfonds zit. De vrouw heeft in 2024 een pensioenopbouw van 27%. De man acht het redelijk om ook bij hem rekening te houden met een reservering voor 27% van zijn inkomen.
3.29.
De rechtbank houdt geen rekening met deze opgevoerde last, omdat niet is gebleken dat de man op dit moment feitelijk maandelijkse lasten voor zijn pensioen heeft. De rechtbank houdt geen rekening met onzekere, toekomstige factoren.
3.30.
Vorenstaande resulteert in een draagkrachtloos inkomen van € 3.459 per maand.
De man heeft dan ook een draagkrachtruimte van € 2.651. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, wat neerkomt op een draagkracht van € 1.856 per maand.
Draagkracht vrouw
3.31.
Uit de door de vrouw overgelegde loonstroken van januari en februari 2024 blijkt een brutosalaris van € 4.921,33 per maand en een Individueel Keuze Budget van 16,3 %. Dit komt neer op een bruto inkomen van € 68.678 per jaar. De rechtbank houdt verder rekening met een pensioenpremie van € 372 per maand en een premie AOP van € 7 per maand. Dit komt neer op een inkomen van € 64.130 per jaar.
3.32.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inkomensheffing, de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, met toepassing van de fiscale tarieven van 2024-2. Ook houdt de rechtbank rekening met de aanspraak van de vrouw op kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) van in totaal € 3.398 per jaar. Op grond van het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor kinderalimentatie
€ 4.290 per maand.
3.33.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.270 per maand en een woonbudget van
€ 1.287.
3.34.
Vorenstaande resulteert in een draagkrachtloos inkomen van € 2.557 per maand. De vrouw heeft dan ook een draagkrachtruimte van € 1.733. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, wat neerkomt op een draagkracht van € 1.213 per maand.
Verdeling kosten
3.35.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.36.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van (€ 1.856 + € 1.213 =)
€ 3.069 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van te betalen, want die zijn € 911 per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.856/3.069 x 911 =) € 551 per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1.213/3.069 x 924 =) € 360 per maand.
Zorgkorting
3.37.
De man maakt op de dagen dat [kind] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van [kind] : de ‘zorgkorting’.
3.38.
Conform de hiervoor besproken zorgregeling verblijft [kind] (na de opbouwfase) gemiddeld dagen twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25 % van de behoefte, dus € 228 per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (€ 551 –
€ 228=) € 323 per maand moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.39.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De partneralimentatie
3.40.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 1.780 per maand betaalt als partneralimentatie. De man voert een behoefte- en draagkrachtverweer.
3.41.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de man voor [kind] moet betalen, kan de rechtbank berekenen of hij nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
Conclusie
3.42.
De rechtbank bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand € 1.074 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.
Ingangsdatum
3.43.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.44.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.45.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
3.46.
De man heeft gezegd dat in dit geval de hofnorm niet kan worden gebruikt om de huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen. De man heeft het idee dat hij degene was die het grootste deel van de kosten van de huishouding heeft voldaan en dat de vrouw minder dan naar rato van haar inkomen heeft bijgedragen. De vrouw heeft hierdoor kunnen sparen.
De rechtbank overweegt dat de man zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Gelet op de betwisting door de vrouw, had dit wel op de weg van de man gelegen. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan de stellingen van de man en de behoefte vaststellen aan de hand van de hofnorm.
3.47.
Verder stelt de man dat het inkomen van partijen van 2022 niet bepalend kan zijn voor de behoefte van de vrouw, omdat partijen een wisselend inkomen hadden. Hij acht het redelijk om uit te gaan van het gemiddelde gezinsinkomen over 2018 tot en met 2022. In de stellingen van de man ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het inkomen ten tijde van het feitelijk uiteen gaan van partijen bepalend is voor de behoefte.
3.48.
Zoals hiervoor bij de kinderalimentatie besproken bedroeg het gezinsinkomen
(€ 5.719 + € 2.914 =) € 8.633. Hiervan dienen de kosten van [kind] te worden afgetrokken. Dit komt neer op een bedrag van € 830. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de opvangkosten van [kind] . De totale opvangkosten bedroegen in 2022 € 16.311,24 en de kinderopvangtoeslag € 4.924. De netto opvangkosten bedroeg in 2022 dus (€ 16.311,24 –
€ 4.924 =) € 11,387,24 wat neerkomt op (afgerond) € 949 per maand. Partijen hadden dus per saldo ( € 8.633 - € 830 - € 949 =) € 6.854 per maand te besteden.
3.49.
Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was
€ 4.112 netto per maand in 2022. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu
€ 4.515 netto per maand.
Behoeftigheid
3.50.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 4.509) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.51.
Uit de hiervoor genoemde berekeningen blijkt dat de vrouw voor de berekening van de partneralimentatie een netto besteedbaar inkomen heeft van € 4.007. Als de bijdrage van de vrouw in de kosten van [kind] die zij uit eigen inkomen moet voldoen (en dus niet kan dekken met het door haar te ontvangen kindgebonden budget van € 283 per maand) hiervan worden afgetrokken heeft de vrouw een netto inkomen van (€ 4.007 – (€ 360 - € 283) = )
€ 3.930 beschikbaar om in haar eigen behoefte te voorzien.
3.52.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 4.515 netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van (€ 4.515 –
€ 3.930 =) € 585 netto per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot
€ 1.074 per maand.
Draagkracht
3.53.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.54.
Daarvoor hanteert de rechtbank dezelfde methode en dezelfde gegevens als bij de kinderalimentatie, alleen wordt een draagkrachtpercentage van 60% gebruikt in plaats van 70%. De formule wordt dan dus: 60% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.270)].
3.55.
Er is dan een bedrag beschikbaar van € 1.591 per maand. Omdat kinderalimentatie voorgaat op partneralimentatie [3] , komt het hiervoor berekende aandeel van de man in de kosten van [kind] € 551 per maand hierop nog in mindering. Er blijft dan een draagkracht voor partneralimentatie over van € 1.040 per maand.
3.56.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 1.650 bruto per maand. Omdat de vrouw ook behoefte heeft aan een bijdrage van € 1.074 en de man draagkracht heeft om dat bedrag te voldoen, stelt de rechtbank de partneralimentatie vast op € 1.074 per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.57.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
3.58.
In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) zijn partijen overeengekomen dat door het huwelijk geen gemeenschap van goederen ontstaat. Wel hebben zij in artikel 15 lid 1 HV afgesproken dat zij bij een echtscheiding zullen verrekenen. Dat wil zeggen dat geen daadwerkelijke verdeling van goederen moet plaatsvinden, maar dat in kaart moet worden gebracht wat ieder van de echtgenoten aan vermogen heeft. Dit geldt zowel voor goederen als schulden. Vervolgens moet de echtgenoot met het meeste vermogen een zodanig bedrag aan de andere echtgenoot betalen zodat ieder van hen daarna evenveel vermogen heeft. Beide partijen hebben verzoeken ingediend over het te verrekenen vermogen.
3.59.
Bij de bepaling van het vermogen dat de echtgenoten met elkaar moeten verrekenen, blijven een aantal vermogensbestanddelen buiten beschouwing. In artikel 15 lid 4 HV hebben partijen namelijk bepaald dat kort gezegd erfenissen en schenkingen niet verrekend moeten worden.
3.60.
In artikel 15 lid 2 HV hebben partijen afspraken gemaakt over de peildatum voor het te verrekenen vermogen, namelijk het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek. Dat is in dit geval 4 oktober 2023. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen wat partijen op 4 oktober 2023 aan vermogen hadden en in hoeverre dit niet is uitgesloten van de verrekening.
3.61.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bestanddelen behoren tot het te verrekenen vermogen:
Aan de zijde van de man
de auto van het merk Saab met kenteken [kenteken 1] ;
de saldi op de bankrekeningen van de man;
de (opties op) aandelen;
Aan de zijde van de vrouw
de auto van het merk Volvo met kenteken [kenteken 2] ;
het saldo op de bankrekening bij Rabobank op naam van de vrouw met nummer [rekening 1] ;
het saldo op de spaarrekening bij de Rabobank op naam van de vrouw met nummer [rekening 2] .
3.62.
Partijen verschillen van mening of de volgende bestanddelen tot het te verrekenen vermogen behoren:
Aan de zijde van de man
g. de huurschuld bij de vader van de man van € 3.400,-
3.63.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de waarde van het te verrekenen vermogen moet worden uitgegaan van de waarde op de peildatum, dus 4 oktober 2023.
De auto’s (post a en d)
3.64.
De vrouw stelt de waarde van de Saab op € 7.000 en de waarde van de Volvo op
€ 4.600. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man deze waardes onvoldoende betwist.
De man heeft weliswaar verweer gevoerd dat de waarde van de Saab lager is vanwege het veelvuldig gebruik en een oliedrukprobleem, maar geen concrete stelling ingenomen wat de waarde dan wel zou moeten zijn. Daarom gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
Partijen dienen voor de verrekening van de waardes uit te gaan die de vrouw heeft gesteld. De man dient dus nog een bedrag van € 1.200 aan de vrouw te voldoen.
De banksaldi (post b, e en f)
3.65.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de op de peildatum aanwezige banksaldi onderling dienen te verrekenen. Partijen dienen elkaar over en weer inzage te geven in de saldi op de peildatum.
De (opties op) aandelen (post c)
3.66.
De vrouw stelt dat de man de waarde van zijn aandelen dient te verrekenen met de vrouw. Omdat de vrouw de waarde van de aandelen niet weet, verzoekt zij de man dit inzichtelijk te maken.
3.67.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man onbetwist naar voren gebracht dat de door de vrouw gestelde aandelen in feite opties op aandelen zijn in het bedrijf waar de man werkt. Deze opties zou de man kunnen effectueren als het bedrijf waar de man werkt in de toekomst naar de beurs zou gaan. De man heeft de opties nog niet geëffectueerd en deze opties vertegenwoordigen op dit moment dan ook geen waarde, aldus de man.
3.68.
De rechtbank oordeelt dat de opties geen waarde vertegenwoordigen die tussen partijen verrekend kan worden.
De huurschuld (post g)
3.69.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan de man moet voldoen de helft van zijn huurschuld per 4 oktober 2023 zijnde een bedrag van € 3.400.
3.70.
Ter onderbouwing voert de man aan dat hij sinds 1 februari 2024 een deel van het huis van zijn vader huurt tegen een huurprijs van € 850 per maand.
3.71.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van een schuld. De man heeft weliswaar een huurovereenkomst overgelegd, maar niet aangetoond dat hij de huur daadwerkelijk heeft voldaan. Verder stelt de vrouw dat zij de schuld niet hoeft te voldoen, omdat die ziet op de huur van een woning waar de vrouw niet heeft gewoond.
3.72.
De rechtbank oordeelt dat de huurschuld aanwezig was op de peildatum en daarom behoort tot het te verrekenen vermogen. Het betreft dan het gedeelte van de schuld die is opgebouwd in de periode februari 2023 tot de peildatum. Daarbij is het niet relevant waarvoor de schuld is aangegaan. De man heeft erkend dat hij nog geen aflossingen op de schuld heeft gedaan, omdat hij hiervoor geen financiële ruimte had. Ieder van partijen dient de helft van de schuld te dragen. De rechtbank oordeelt daarom dat als de man in de toekomst meer dan de helft van de schuld betaalt, hij een regresrecht krijgt op de vrouw.
De verdeling van de eenvoudige gemeenschappen
3.73.
Partijen zijn in artikel 1 HV overeengekomen dat er door het huwelijk geen gemeenschap van goederen zal ontstaan. Wel zijn zij op een andere manier samen eigenaar/rechthebbende geworden van een aantal goederen. Dat worden ‘eenvoudige gemeenschappen’ genoemd. Partijen hebben gevraagd de verdeling van deze gemeenschappen vast te stellen of de wijze van verdeling hiervan te gelasten.
3.74.
Partijen zijn het erover eens dat zij de volgende goederen gemeenschappelijk hebben en dat zij gezamenlijk schuldenaar zijn van de volgende schulden:
de woning aan de [adres] ;
de hypothecaire geldlening bij ING Bank met leningnummer [nummer hypotheek] ;
de inboedel van de hiervoor genoemde woning.
De woning en de hypothecaire geldlening (post a en b)
3.75.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw als eerste het recht krijgt om de woning over te nemen. Mocht de vrouw niet in staat zijn om de woning over te nemen, dan krijgt de man de gelegenheid om de woning over te nemen. Mocht ook hij niet in staat zijn om de woning over te nemen, dan dient de woning te worden verkocht aan een derde. Partijen zijn het verder eens dat de woning getaxeerd moet worden, waarbij de taxatiekosten tussen partijen worden gedeeld.
3.76.
De vrouw wil echter niet alleen de woning overnemen maar ook de (volledige) hypothecaire geldlening. De man verzet zich tegen dit verzoek, omdat hij ook wil blijven profiteren van de gunstige voorwaarden die verbonden zijn aan de lening. De man wil dat de hypothecaire geldlening wordt gesplitst, in die zin dat ieder van partijen de helft van de geldlening en de daaraan verbonden gunstige voorwaarden meeneemt.
3.77.
De rechtbank stelt vast dat partijen gezamenlijk de geldlening zijn aangegaan en dat de daaraan verbonden voordelen dan ook in principe aan partijen gezamenlijk toekomen. Mochten de voorwaarden waaronder de hypothecaire geldlening is afgesloten splitsing in twee leendelen toestaan (zoals door de man gesteld) dan dient de vrouw hieraan medewerking te verlenen. Echter, een hypothecaire schuld is geen goed dat door de rechtbank kan worden opgesplitst omdat een eventuele opsplitsing verband houdt met door de bank gestelde voorwaarden en aansprakelijkheden. De rechtbank kan geen wijzigingen aanbrengen in deze voorwaarden en aansprakelijkheden van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
3.78.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw moet meewerken aan splitsing van de hypothecaire geldlening in twee leningsdelen in het geval dat de hypotheekverstrekker hiermee akkoord gaat.
3.79.
Partijen zijn het eens dat de overwaarde in beginsel bij helfte moet worden gedeeld. De vrouw stelt dat zij nog een vergoedingsrecht heeft omdat zij met privévermogen in de woning heeft geïnvesteerd. Dat mogelijke vergoedingsrecht wordt hierna apart besproken.
3.80.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank de wijze van verdeling van de woning gelasten zoals in het dictum omschreven.
De inboedel (post c)
3.81.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man wat betreft de inboedel nog dient te ontvangen:
  • uit de woonkamer: de tv (merk LG 65”Oled), het tv-meubel, de salontafel, het bankstel, het vloerkleed, de schappenkast en de eettafel;
  • het koffiezetapparaat;
  • bouwmaterialen en gereedschap.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Gebruikersvergoeding woning
3.82.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan de man met ingang van
4 oktober 2023 een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning door haar dient te voldoen van € 616,- per maand. De man stelt de gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de maandelijkse hypotheekrente van € 694,81 en de maandelijkse aflossing van € 537,19 per maand. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.83.
De rechtbank overweegt dat de rechter ingevolge artikel 1:165, lid 1, BW op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking kan bepalen dat de echtgenoot die het voortgezet gebruik van de woning heeft een redelijke vergoeding dient te betalen aan de andere echtgenoot. Verder overweegt de rechtbank dat ieder van partijen in beginsel de helft van de hypotheekrente moet voldoen, omdat zij beiden nog eigenaar van de woning zijn. Daarnaast dient de man in beginsel ook de helft van de eigenaarslasten te voldoen. Onbetwist heeft de vrouw gesteld dat zij, zonder regres te nemen, sinds het moment dat partijen feitelijk uiteen zijn gegaan alle lasten van de woning heeft gedragen en deze ook nog steeds volledig draagt, waaronder ook het eigenaarsdeel van de man in deze lasten. De rechtbank acht het daarom niet redelijk de man een gebruiksvergoeding toe te kennen, omdat de gevraagde gebruiksvergoeding weggestreept kan worden tegen het door vrouw betaalde aandeel van de man in de woonlasten. Daarom zal het verzoek van de man worden afgewezen.
Vergoedingsrecht van de vrouw op de eenvoudige gemeenschap van de woning
3.84.
Partijen hebben in hun huwelijkse voorwaarden een afspraak opgenomen over vergoedingsrechten. Zij spraken af dat indien een bedrag of waarde is onttrokken aan het vermogen van de ene echtgenoot ten behoeve van de andere echtgenoot, de echtgenoot aan wiens vermogen een waarde is onttrokken recht heeft op een vergoeding van de andere echtgenoot. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, aldus artikel 5 HV. Uit dit artikel blijkt verder dat partijen met elkaar afspraken dat in geval het vorenstaande zich voordoet, de hoogte van het vergoedingsrecht in een separaat op te stellen stuk wordt vastgelegd.
3.85.
Partijen hebben gezamenlijk in 2019 de hiervoor vermelde woning in [woonplaats] aangekocht voor een bedrag van € 301.000. De vrouw stelt dat zij bij de aankoop van de woning met privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning, omdat de hypotheek niet voldoende was om de volledige aankoop te financieren. Daarnaast stelt de vrouw met privévermogen te hebben geïnvesteerd in de renovatie van de woning. De vrouw stelt de volgende investeringen te hebben gedaan:
  • resterend bedrag aankoop woning € 11.356,62
  • [naam 1] d.d. 17 juni 2020 € 4.250,-
  • renovatie trap d.d. 12 december 2020 € 3.875,-
  • [naam 2] d.d. 15 december 2020 € 5.424,87
  • [naam 2] d.d. 7 en 11 december 2020 € 3.835,55
  • schilderwerk buiten/dakreparatie d.d. 16 augustus 2023 € 1.199,-
  • CV vervangen [naam 3] € 3.100,-
  • aankoop stuk land d.d. 18 december 2020 € 2.270,57
  • schuldafbetaling voor de man bij de Belastingdienst € 5.000,-
-------------
€ 40.311,61
3.86.
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft van (€ 40.311,61/€ 301.000 =) 13,39% van de getaxeerde waarde en verzoekt de rechtbank te bepalen dat dit bedrag aan de vrouw toekomt uit de overwaarde van de woning.
3.87.
De man voert als verweer dat artikel 5 HV voorschrijft dat partijen in het geval sprake is van een vergoedingsrecht zij de hoogte schriftelijk zullen vastleggen. Dit is niet gebeurd, zodat er naar zijn mening geen sprake is van een rechtsgeldig vergoedingsrecht.
3.88.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat het feit dat het gestelde vergoedingsrecht niet (eerder) schriftelijk is vastgelegd, niet betekent dat daardoor de aanspraak van de vrouw is vervallen. De schriftelijke vastlegging kan weliswaar helpend zijn bij de bewijsvoering, maar is geen constitutief vereiste.
3.89.
Overigens is de rechtbank het wel met de man eens dat voor zover sprake is van een vergoedingsrecht, op grond van de afspraken in de HV (enkel) sprake is van een nominale vergoeding.
3.90.
De man voert verder als verweer dat het aan de vrouw is om aan te tonen dat zij de genoemde investeringen met privévermogen heeft gedaan. Als zij niet kan bewijzen dat zij privévermogen had, dan was er sowieso geen sprake van privévermogen en dus ook niet van een vergoedingsrecht.
3.91.
De rechtbank gaat aan deze stelling van de man voorbij. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw de genoemde bedragen vanaf haar privérekening heeft voldaan. Partijen hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld waarin zij een gemeenschap van goederen hebben uitgesloten. De saldi op de privérekeningen van de vrouw vielen dus in haar privévermogen. Het is aan de man om aan te tonen dat desondanks geen sprake zou zijn van privévermogen van de vrouw. Dit heeft hij niet gedaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de gestelde investeringen vanuit het privévermogen van de vrouw zijn voldaan.
3.92.
De man heeft verweer gevoerd tegen de gestelde betaling aan de Belastingdienst van € 5.000,-. De rechtbank is het met de man eens dat dit niet aangemerkt kan worden als investering in de woning, zodat de vrouw hiervoor geen vergoedingsrecht op de eenvoudige gemeenschap heeft. Voor de overige gestelde posten is door de man niet betwist dat deze kunnen worden aangemerkt als investeringen in de woning, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank oordeelt dan ook dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft van (€ 40.311,61 - € 5.000 =) € 35.311,61 op de eenvoudige gemeenschap. Uit de overwaarde van de woning dient eerst dit vergoedingsrecht te worden voldaan, waarna de resterende overwaarde bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.93.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.94.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
[datum] in de gemeente [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat het minderjarige kind:
-
[kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
4.3.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat partijen, in onderling overleg en met behulp van de door hen in te schakelen hulpverlening,
binnen zes maanden na hedende begeleiding bij de omgang afbouwen en toewerken naar een zorgregeling waarbij [kind] bij de man verblijft:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de vrouw [kind] op zondag ophaalt;
  • zodra de woonsituatie van de man dat toelaat: een doordeweekse dag, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
  • de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.
De stappen uit de
opbouwfasezien er als volgt uit:
  • met ingang van de datum van deze beschikking verblijft [kind] ieder weekend bij de man van zaterdag 9.00 uur tot zondag 10.00 uur;
  • de volgende stap is dat [kind] om de week van zaterdag 9.00 uur tot zondag
17
uur bij de man verblijft;
  • daarna wordt de omgang verder uitgebreid naar om de week van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur;
  • tijdens de Kerstvakantie verblijft [kind] een van de twee kerstdagen bij de man en daarnaast nog drie á vier extra dagen, door partijen in onderling overleg te bepalen;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] aan de vrouw zal betalen € 323 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage voor haar levensonderhoud zal betalen € 1.074 per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man bevoegd is om gedurende zes maanden in de woning te [adres] te blijven wonen en de inboedel mag blijven gebruiken, als de vrouw daar nog woont op het moment van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
4.7.
bepaalt uit hoofde van verrekening conform het finale verrekenbeding als vermeld in artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden:
  • ten aanzien van de waardes van de Saab [kenteken 1] van de man en de Volvo [kenteken 2] van de vrouw dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.200 dient te voldoen;
  • ten aanzien van de banksaldi van de rekeningen op naam van de vrouw en de man: partijen dienen elkaar over en weer inzage te verschaffen in de aanwezige saldi op
4 oktober 2023 en de saldi onderling te verrekenen;
- ten aanzien van de huurschuld van de man aan de vader van de man: indien en voor zover de man meer dan de helft van de schuld (over de periode februari 2023 tot
4 oktober 2024) aflost, heeft hij een regresrecht voor de helft op de vrouw;
4.8.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de (eenvoudige gemeenschap van)
woning aan de [adres] , en de daaraan
gekoppelde hypothecaire geldlening bij ING Bank N.V. en het vergoedingsrecht van de
vrouw jegens de gemeenschap van woning uit hoofde van de door haar betaalde
investeringen in de woning:
- partijen geven binnen één week na de datum van deze beschikking een door hen gekozen makelaar opdracht de woning (bindend) te taxeren tegen de actuele waarde;
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- de vrouw krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde, waarbij:
o de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker voor de helft voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de man voor de helft zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
o de vrouw de helft van de overwaarde, bestaande uit de taxatiewaarde minus het vergoedingsrecht van € 35.311,61 dat de vrouw op de eenvoudige gemeenschap (van woning) heeft en na aftrek van de hypothecaire schuld op het moment van de notariële overdracht, aan de man zal vergoeden;
o indien de hypothecaire geldlening bij de ING Bank bij helfte kan worden gesplitst in die zin dat de man de helft van de lening tegen de nu geldende rente en voorwaarden kan overnemen de vrouw haar medewerking hieraan dient te verlenen;
- indien de vrouw de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de vrouw plaats te vinden binnen één maand, nadat zij de man binnen de termijn van drie maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen in dit geval voor rekening van de vrouw;
- indien de vrouw de man binnen drie maanden bericht dat zij niet in staat is de woning over te nemen, dan wel niet binnen de genoemde termijn van drie maanden schriftelijk heeft bericht dat zij in staat is de woning onder voormelde voorwaarden over te nemen, dan wel indien ondanks laatstgenoemd bericht het transport van de woning - buiten schuld van de man - niet uiterlijk een maand na dat bericht heeft plaatsgevonden, zal de man in de gelegenheid worden gesteld alsnog te onderzoeken of hij in staat is de woning over te nemen. Hiervoor gelden dezelfde termijnen en voorwaarden als hiervoor zijn weergegeven met dien verstande dat de levering van de woning aan de man niet eerder zal geschieden dan zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, tenzij de vrouw instemt met een eerdere levering. De vrouw dient de woning voorafgaand aan de notariële levering te ontruimen en te verlaten. De termijn van drie maanden voor de financiering gaat lopen op de dag waarop de vrouw de man heeft bericht dat zij niet in staat is de woning over te nemen dan wel zodra is gebleken dat de vrouw een van de hiervoor aan haar gestelde termijnen niet heeft gehaald;
- indien ook de man niet in staat blijkt de woning over te nemen binnen de hem gestelde termijn, zal de woning door partijen te koop worden aangeboden door de makelaar die de taxatie heeft verricht;
- partijen dienen binnen een week nadat de hiervoor bedoelde omstandigheid zich voordoet een opdracht tot verkoop aan de makelaar te geven;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zijn gehouden de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
- de vrouw dient een sleutel aan de makelaar ter beschikking te stellen voor het maken van foto’s en het kunnen houden van bezichtigingen;
- de vrouw dient de woning op orde te houden en aanwijzingen van de makelaar terzake op te volgen;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, waarbij de levering van de woning niet eerder zal geschieden dan zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, tenzij de vrouw instemt met een eerdere levering;
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen na voldoening van het vergoedingsrecht dat de vrouw op de eenvoudige gemeenschap (van woning) heeft bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
- de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft;
- de rechtbank stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht van € 35.311,61 heeft op de eenvoudige gemeenschap vanwege de door haar betaalde investeringen in de woning en dat dit vergoedingsrecht zal worden verrekend met de (verdeling van) overwaarde van de woning op de wijze zoals hiervoor is uiteengezet;
4.9.
stelt de verdeling van de (eenvoudige gemeenschap van) inboedel vast in die zin dat aan de man worden toegedeeld:
  • uit de woonkamer: de tv (merk LG 65”Oled), het tv-meubel, de salontafel, het bankstel, het vloerkleed, de schappenkast en de eettafel;
  • het koffiezetapparaat;
  • bouwmaterialen en gereedschap.
De resterende inboedel wordt aan de vrouw toegedeeld;
4.10.
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.12.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 815 lid 2 Rv.
2.Artikel 1:397 lid 2 BW.
3.Artikel 1:400 lid 1 BW.