ECLI:NL:RBGEL:2024:6733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
AWB- 23_7588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de standplaatsvergunning voor een snackkraam in Wilp met betrekking tot verkeersveiligheid en parkeerdruk

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 3 oktober 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verleende standplaatsvergunning voor een snackkraam op een parkeerplaats in Wilp beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de standplaatsvergunning in stand blijft, ondanks eerdere voorlopige maatregelen die de exploitatie op zondagen hadden stopgezet. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere tussenuitspraak waarin geconstateerd werd dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst de aspecten verkeersveiligheid en parkeerdruk niet had betrokken in het bestreden besluit. Na de tussenuitspraak heeft het college een verkeerskundig advies laten opstellen en twee nadere vergunningvoorschriften aan de standplaatsvergunning verbonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen verkeersonveilige situaties of parkeeroverlast te verwachten zijn. Tijdens een descente op de locatie heeft de rechtbank geconstateerd dat de snackkraam het uitzicht voor het verkeer niet belemmert en dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat het verkeerskundig advies niet deskundig was en dat de vergunningvoorschriften onduidelijk waren, verworpen. De rechtbank concludeert dat het college het geconstateerde gebrek heeft hersteld en dat de standplaatsvergunning in stand blijft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, en draagt het college op het griffierecht en de proceskosten aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/7588

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. L.J.A. Damen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende vergunning voor het innemen van een standplaats (hierna: standplaatsvergunning) voor de verkoop van patat en snacks op vrijdag en zondag ter hoogte van het parkeerterrein bij dorpshuis [naam dorpshuis] aan [locatie 1] in [plaats 1] .
1.1.
Bij besluit van 26 mei 2023 heeft het college deze standplaatsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college de standplaatsvergunning gewijzigd. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 26 maart 2024 (hierna: het 6:19-besluit).
1.3.
De rechtbank heeft het beroep (samen met het door vergunninghouder ingediende verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening) op 22 april 2024 op zitting behandeld. [eiser] en de gemachtigde van eisers hebben deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is [persoon A] verschenen.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank op 16 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan. In die uitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak bij besluit van 14 juni 2024 (hierna: het herstelbesluit) de aspecten parkeren en verkeersveiligheid nader beoordeeld en heeft twee nadere vergunningvoorschriften verbonden aan de standplaatsvergunning. Het beroep richt zich ook tegen dit herstelbesluit. [1]
1.6.
Eisers en vergunninghouder zijn in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging. Eisers hebben schriftelijk gereageerd op de herstelpoging. Vergunninghouder heeft niet gereageerd.
1.7.
Op vrijdag 20 september 2024 heeft de rechtbank een descente gehouden op de locatie waar vergunninghouder zijn standplaats inneemt. Mede gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat een nadere zitting achterwege kan blijven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2] Van dergelijke uitzonderlijke gevallen is in dit geval geen sprake. De rechtbank blijft daarom bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2.1.
De rechtbank zal in deze einduitspraak beoordelen of het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld door het college.
Geconstateerd gebrek
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het volgende gebrek geconstateerd:
r.o. 6.6: Vaststaat dat het college de aspecten verkeersveiligheid en de parkeerdruk niet heeft betrokken in het bestreden besluit. Dat heeft het college op zitting ook erkend. Het college heeft daarbij aangegeven dat dit mogelijk wel had gemoeten. De rechtbank is van oordeel dat het college deze aspecten inderdaad had moeten betrekken bij het bestreden besluit. De snackkraam wordt ingenomen op een parkeerplaats die zich vlak vóór de bocht van [locatie 2] met [locatie 1] bevindt. De rechtbank acht het op voorhand niet geheel uitgesloten dat de snackkraam (enige) gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, omdat de snackkraam redelijk dicht op de openbare weg staat (en bezoekers mogelijk dichtbij of op de openbare weg op hun bestelling wachten) en omdat de snackkraam zich vlak na een bocht bevindt (wat het uitzicht voor de automobilist mogelijk enigszins belemmert). Omdat het op voorhand dus niet is uitgesloten dat de inname van de snackkraam (enige) gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, had het college (gelet op artikel 1.8 van de Apv) moeten bezien of hierin een reden zou zijn gelegen om de standplaatsvergunning te weigeren. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de snackkraam ten koste gaat van in ieder geval één parkeerplek en dat het onduidelijk is in hoeverre de (eventuele verkeersaantrekkende werking van de snackkraam) verdere invloed heeft op de parkeerdruk. Het college had ook dit aspect moeten betrekken bij het bestreden besluit. Nu het college dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
Opdracht aan het college en het herstelbesluit
4. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen. Het college moest volgens de rechtbank -kort samengevat- onderzoeken of de aspecten verkeersveiligheid en de parkeerdruk aanleiding vormen om de standplaatsvergunning te weigeren.
4.1.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een verkeerskundig advies laten opstellen over de vergunde standplaats. Dat advies is als bijlage gevoegd bij het herstelbesluit en maakt dus onderdeel uit van het herstelbesluit. In het kort houdt de conclusie van dat advies in dat door bepalingen over verkeersveiligheid en parkeerverwijzingen aan de vergunning te verbinden, de snackkraam veilig kan worden ingenomen. In het herstelbesluit heeft het college dit advies overgenomen. Het college heeft de standplaatsvergunning dus (met een nadere motivering) in stand gelaten en daaraan twee vergunningvoorschriften verbonden:
‘- de vergunninghouder dient erop toe te zien dat bestuurders van voertuigen die als bestemming de verkoopruimte van de vergunninghouder hebben, hun voertuig niet buiten de parkeervakken parkeren of laten stilstaan en hen daarop aan te spreken wanneer dat wel het geval is;
- de vergunninghouder zorgt er, door middel van nabij de verkoopruimte te plaatsen verwijsborden, voor dat er op dynamische wijze, wat wil zeggen afgestemd op de actueel beschikbare parkeervoorzieningen, verwezen wordt naar die beschikbare parkeervoorzieningen.’
Heeft het college het gebrek hersteld?
5. Eisers stellen dat het gebrek niet is hersteld. Het verkeerskundig advies kan niet worden gekwalificeerd als een deskundigenonderzoek. Onduidelijk is namelijk van wie het advies afkomstig is, waardoor niet is vast te stellen of het advies ook door een deskundige is opgesteld. Ook vertoont het advies tal van inhoudelijke gebreken. Zo wijzen eisers er bijvoorbeeld op dat zij foto’s en video’s hebben overgelegd van de parkeersituatie, maar dat deze niet zijn betrokken in het verkeerskundig advies. Voor wat betreft het parkeren stellen eisers ook dat er slechts een beperkte steekproef is gehouden: op één vrijdagmiddag is om 17:15 een plaatswaarneming gehouden, maar uit niets blijkt dat het hier gaat om een representatieve steekproef/tijdstip. Bij het verkeersonderzoek wordt daarnaast uitgegaan van de veronderstelling dat iedereen zich gemiddeld aan de gestelde snelheid houdt, maar onduidelijk is waar deze veronderstelling op gebaseerd is. Eiseres blijven bij hun stelling dat voor iemand die vanuit het Noordwesten door [locatie 2] in de richting van [locatie 1] rijdt, het uitzicht naar rechts in zeer aanzienlijke mate wordt belemmerd
door de snackkar met daarvoor een grote voortent. Een snackkraam hoort volgens eisers niet in een bocht te staan en zij wijzen op een andere gemeente (zij noemen als voorbeeld de gemeente Olst-Wijhe) waar uitdrukkelijk is bepaald dat een standplaats niet in een bocht kan staan. De verkeerskundige heeft hier geen kenbare aandacht aan geschonken. Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen merken eisers nog op dat de parkeerplaatsen in sectie 3 helemaal uit het zicht liggen. Ten slotte stellen eisers dat de toegevoegde vergunningvoorschriften rechtsonzeker zijn.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het gebrek heeft hersteld. Dat licht de rechtbank hieronder toe.
5.2.
Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak reeds heeft vastgesteld, komt het college bij het verlenen van de standplaatsvergunning beoordelingsruimte toe. De rechtbank beoordeelt dus of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie en/of parkeeroverlast als gevolg van het innemen van de standplaats. Het college heeft een verkeerskundig advies laten opstellen. Dat advies maakt onderdeel uit van het herstelbesluit. Eisers betwisten dat het advies door een deskundige is opgesteld, omdat het verkeerskundig advies niet is ondertekend. Weliswaar had het voordehand gelegen dat de verkeerskundige dit advies van zijn naam had voorzien en persoonlijk had ondertekend, maar tijdens de descente heeft het college desgevraagd alsnog de naam verschaft van de verkeerskundige die het advies heeft opgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van deze persoon. De rechtbank neemt daarom aan dat het advies wel door een deskundige is opgesteld.
5.3.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het advies inhoudelijk deugdelijk is. Dat legt de rechtbank hieronder uit.
5.4.
De verkeerskundige heeft voor wat betreft de verkeersveiligheid voldoende inzichtelijk gemaakt waarom er geen verkeersonveilige situaties zijn te verwachten met het innemen van de standplaats. Daarbij heeft de deskundige naar het oordeel van de rechtbank voldoende begrijpelijk betrokken dat het om wegen gaat waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. De V85 (de maximale snelheid van 85% van bestuurders) is 27 km/u, waarbij de gemiddelde snelheid op deze wegen nog lager ligt. Daarnaast is er sinds 2014 slechts één ongeval bekend. De weggebruiker wordt volgens de verkeerskundige verder in staat geacht om redelijkerwijs het kruispunt te overzien, ook bij aanwezigheid van de snackkraam. Eisers betwisten dat laatste uitdrukkelijk, maar de rechtbank heeft tijdens de descente vastgesteld dat de snackkraam het uitzicht voor het verkeer in de bocht niet belemmert. Ook heeft de rechtbank tijdens de descente het verdere verkeersbeeld ter plaatste kunnen waarnemen. Dat verkeersbeeld sluit aan bij het door de verkeerskundige geschetste beeld over de verkeerssituatie ter plaatse. Daar komt nog bij dat vergunninghouder, zo heeft de rechtbank tijdens de descente ook kunnen waarnemen, inmiddels dranghekken heeft geplaatst om te voorkomen dat bezoekers op de openbare weg gaan staan.
5.5.
Dat de foto’s en video’s van eisers niet zijn betrokken in het advies, maakt het advies verder niet ondeugdelijk. Op die beelden is bijvoorbeeld te zien dat een keer fout geparkeerd werd en dat mensen op straat stonden te wachten. In het advies onderkent de verkeerskundige dat dergelijke situaties zich kunnen voordoen. Juist om dat te voorkomen, zijn nadere vergunningvoorschriften verbonden aan de standplaatsvergunning. Ook acht de rechtbank het redelijk dat de verkeerskundige in zijn advies niet is ingegaan op regels die gelden in de gemeente Olst-Wijhe, nu (zoals eisers ook erkennen) het college niet gebonden is aan regels die zijn gesteld door het college van de gemeente Olst-Wijhe.
5.6.
Ten aanzien van het aspect parkeren overweegt de rechtbank nog als volgt. Tijdens de descente is vastgesteld dat er (zoals de verkeerskundige stelt) achttien parkeerplaatsen in de nabijheid van de frietkraam zijn gelegen. De parkeerplaatsen in sectie 3 liggen weliswaar buiten het directe zicht, maar als vergunninghouder (zoals de voorschriften hem verplichten) daarnaar verwijst met borden, wordt dat probleem verholpen. Het college heeft dus in redelijkheid van achttien parkeerplaatsen mogen uitgaan. Verder heeft de verkeerskundige een parkeerdrukmeting verricht op vrijdag 24 mei 2024. Hieruit is gebleken dat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. Weliswaar heeft het college slechts één meting verricht, maar de rechtbank acht het voldoende begrijpelijk dat deze meting om 17:15 uur heeft plaatsgevonden, omdat dat tijdstip rond etenstijd ligt en juist dan drukte te verwachten is bij een snackkraam, zoals tijdens de descente is toegelicht. Verder is nog van belang dat tijdens de descente, die op vrijdag 20 september 2024 vanaf 14:00 uur plaatsvond, de rechtbank heeft waargenomen dat op sectie 3 ook rond 14:00 uur op een vrijdag nog veel parkeerruimte beschikbaar was.
5.7.
De verkeerskundige heeft weliswaar, om te voorkomen dat automobilisten hun auto buiten de parkeervakken parkeren of op de weg stilstaan (wat tot verkeersonveilige situaties en/of hinder op de openbare weg leidt), geadviseerd om twee vergunningvoorschriften aan de standplaatsvergunning te verbinden. Dat advies heeft het college overgenomen. Volgens eisers zijn deze voorschriften onduidelijk en niet goed handhaafbaar. De rechtbank volgt dat niet. Uit de voorschriften blijkt immers wat van vergunninghouder verwacht wordt, namelijk dat hij (kort samengevat) mensen aanspreekt als zij buiten de parkeervakken parkeren en door middel van borden verwijst naar de beschikbare parkeervoorzieningen. Eisers werpen vragen op over hoe vergunninghouder toezicht kan houden in sectie 2 en in sectie 3 en hoe vergunninghouder vanuit zijn snackkraam klanten kan aanspreken en dirigeren, maar dat zijn vragen waar niet eisers maar vergunninghouder zich mee bezig zal moeten houden. De rechtbank erkent dat van vergunninghouder wordt verwacht dat hij redelijk vergaande maatregelen moet nemen, maar vergunninghouder zelf heeft geen gronden gericht tegen het herstelbesluit. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om deze voorschriften te schrappen of aan te passen, nu deze (ondanks de behoorlijk vergaande plicht voor vergunninghouder) op zichzelf voldoende duidelijk en handhaafbaar zijn.
Conclusie
5.8.
Het college heeft zich in het herstelbesluit, onder verwijzing naar het advies, dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het innemen van de standplaats in combinatie met het aan de standplaatsvergunning verbinden van nadere vergunningvoorschriften geen verkeersonveilige situaties en/of parkeeroverlast te verwachten is. Het gebrek is dus hersteld door het college.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerd gebrek, is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het college heeft een 6:19-besluit en een herstelbesluit genomen, maar het beroep is voor zover het tegen die besluiten is gericht ongegrond. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Dat betekent dat de verleende standplaatsvergunning in stand blijft. Op grond van artikel 8:80b, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb vervalt de eerder getroffen voorlopige voorziening. Dat betekent dat vergunninghouder zijn standplaats nu ook weer op de zondagen zal mogen innemen.
6.1.
Nu het beroep (voor zover gericht tegen het bestreden besluit) gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten, te weten de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse, waarde per punt € 875 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het 6:19-besluit en het herstelbesluit, ongegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak (en/of de tussenuitspraak), kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit.
2.ABRvS 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704.