ECLI:NL:RBGEL:2024:6731

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
05.880286.18 (ontneming) - deel 2 (zonder afbeelding)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het leiden van een criminele organisatie, begunstiging, eenvoudig witwassen en valsheid in geschrift. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen en hem zou verplichten tot betaling aan de Staat. De officieren van justitie schatten het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk op € 2.868.167,-, maar hebben dit bedrag tijdens de zitting aangepast naar € 2.824.071,50. De verdediging voerde aan dat de vordering moest worden afgewezen, onder andere vanwege een bepleitte vrijspraak en de kwaliteit van de rapportage die aan de vordering ten grondslag lag.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 in totaal € 319.255,- heeft onttrokken aan zijn bedrijf. Na aftrek van belastingen en premies kwam het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 231.199,-. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 1080 dagen.

De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de verdediging afgewezen en vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar dat dit geen reden was om het bedrag van het geschatte voordeel te matigen. De beslissing is gegrond op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05.880286.18 (ontneming)
Datum uitspraak : 12 september 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat in Arnhem .

1.De inhoud van de vordering

De officieren van justitie vorderen dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officieren van justitie is geschat op € 2.868.167,-.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting de vordering aangepast en hebben gevorderd dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 2.824.071,50. De officieren van justitie hebben gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit privé-onttrekkingen door veroordeelde, contante stortingen op zijn privébankrekening en zakelijke bankrekeningen en de vermoedelijk ontvangen gelden voor de verkoop van 2869 telefoons.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de opgestelde rapportage van onvoldoende kwaliteit is om daarop een ontnemingsvordering te baseren. Ook om die reden moet de vordering worden afgewezen. Indien de rechtbank daartoe niet overgaat, dient de behandeling van de ontnemingszaak te worden geschorst zodat op een regiezitting kan worden gesproken over de beredeneerde schatting van het wederechtelijk verkregen voordeel. Uiterst subsidiair verzoekt de verdediging om over te gaan tot een substantiële matiging bij toewijzing van de vordering tot ontneming.

3.De beoordeling van de vordering

Aanhoudingsverzoek
De rechtbank zal het aanhoudingsverzoek afwijzen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gelijk aan de berekening van hetgeen ten laste is gelegd onder feit 6 in de hoofdzaak. De raadsvrouw heeft in de hoofdzaak inhoudelijk verweer op dit feit gevoerd en dus ook op de berekening. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de ontnemingszaak aan te houden en een regiezitting in te plannen.
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 12 september 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van het leiden van een criminele organisatie, begunstiging, eenvoudig witwassen en valsheid in geschrift is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar.
De rechtbank heeft in paragraaf 2.9.2 van het vonnis in de hoofdzaak geconcludeerd dat de omzet die [bedrijf] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 november 2018 genereerde met de verkoop van haar producten een criminele herkomst heeft en dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden dat wisten.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn deelname aan een criminele organisatie (bewezenverklaarde feit). De rechtbank zal hierna het voordeel dat veroordeelde heeft behaald op grond van art. 36e lid 2 Sr berekenen. De rechtbank baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Onttrekkingen door veroordeelde aan [bedrijf]
Zoals uit het vonnis in de hoofdzaak blijkt was veroordeelde de eigenaar van [bedrijf] en deed alles: de verkoop, inkoop, klanten en het programmeren. Bovendien was veroordeelde de leidinggevende binnen het bedrijf. Het inkomen van veroordeelde uit [bedrijf] bestond uit de gelden die hij onttrok aan de vennootschap. Uit de administratie van het bedrijf en het vonnis in de hoofdzaak (paragraaf 2.10.1 voor de periode vanaf 1 januari 2017) blijkt dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 in totaal € 319.255,- heeft onttrokken aan [bedrijf] en dus als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. In de onderstaande tabel is weergegeven hoe dat bedrag is opgebouwd. [2]
Afbeelding verwijderd i.v.m. persoonsgegevens
De rechtbank zal de bedragen genoemd onder 0802 (Privé inkomstenbelasting A) en 0803 (Privé Zvw [verdachte] ) niet aanmerken als voordeel van veroordeelde. Dit zijn immers belastingen en premies die zijn afgedragen voor veroordeelde. Als deze bedragen niet door [bedrijf] waren voldaan, dan had [verdachte] deze bedragen in privé moeten voldoen. De afgedragen belastingen en premies vormen dus geen voordeel dat veroordeelde daadwerkelijke heeft behaald.
Uit het dossier volgt daarnaast dat veroordeelde in totaal € 75.263,- vanaf zijn privérekening heeft overgemaakt aan de Belastingdienst in [plaats] . [3] De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag – gelet op de woonplaats van veroordeelde ( [woonplaats] [4] ) – afgedragen inkomstenbelasting betreft. De rechtbank zal ook dit bedrag in mindering brengen op het totaalbedrag aan privé-onttrekkingen.
Totale afgedragen belasting en premies
Het totaalbedrag van afgedragen belastingen en premies komen aldus neer op een bedrag van € 88.056,- (€ 7.246,- + € 5.547,- + € 75.263,-).
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het daadwerkelijke wederrechtelijk voordeel van veroordeelde uit zijn deelname aan de criminele organisatie komt daarmee op een bedrag van
Totaalbedrag aan privéonttrekkingen
€ 319.255,-
Totaalbedrag belastingen en premies€ 88.056,- -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel€ 231.199,-
Geen voordeel contante stortingen en uit verkoop van 2869 telefoons
Niet gebleken is dat veroordeelde door het doen van contante stortingen op de zakelijke rekening en zijn privérekening voordeel genoten heeft.
Ten aanzien van de 2869 telefoons overweegt de rechtbank als volgt.
In het vonnis van de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [bedrijf] of veroordeelde de 2869 telefoons hebben verkocht, al dan niet buiten de boekhouding om. Dat betekent tevens dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde voordeel heeft behaald uit de verkoop van deze telefoons. De rechtbank zal de geschatte opbrengst van deze telefoons daarom niet meenemen in haar berekening.
Betalingsverplichting
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van
€ 231.199,-en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank ziet geen reden de betalingsverplichting te matigen. Het verzoek daartoe is door de verdediging niet onderbouwd.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval fors is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen reden is tot matiging van het bedrag van het geschatte voordeel, nu er met de overschrijding van de redelijke termijn al in toereikende mate rekening is gehouden in het gelijktijdig gewezen vonnis in de hoofdzaak. De rechtbank volstaat daarom met de vaststelling dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden.
Gijzeling
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op 1080 dagen. De rechtbank komt op dat bedrag door voor elke volle € 50,- één dag gijzeling op te leggen, waarbij in artikel 36e lid 11 Sr is bepaald dat de duur van de gijzeling maximaal drie jaar bedraagt.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het aanhoudingsverzoek;
- stelt het bedrag waarop het
wederrechtelijk verkregen voordeelwordt geschat vast op een bedrag van
€ 231.199,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1080 dagen.
Aldus gegeven door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop en mr. T.L. Tuitert, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ONRAD17019, onderzoek Orwell, gesloten op 3 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen onttrekingen [bedrijf] , bijlage 1, p. 1862.
3.Proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer] , p. 67-68.
4.Uittreksel SKDB d.d. 30 april 2024.