ECLI:NL:RBGEL:2024:6664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
092341-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in Nijmegen met auto en wurging

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van een vrouw in een bos nabij Nijmegen. De verdachte, geboren in Letland, werd beschuldigd van het wurgen van de vrouw met een draad en het aanrijden met zijn auto. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd aan de verdachte om contact met het slachtoffer te vermijden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en ondersteund door forensisch bewijs. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij door zijn handelen bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering in voor schadevergoeding, die door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/092341-23
Datum uitspraak : 20 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats] (Letland),
ingeschreven op het adres [adres 1] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. B.H.J. van Rijn, advocaat in Doorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( terwijl verdachte op de schoot van voornoemde [slachtoffer] zat) voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen heeft gewurgd met een draad/touw/kabel/spanband en/of met zijn hand(en), althans de
luchtweg van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] bewustzijn verloor) en/of
- ( vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) met een auto een of meerdere malen tegen/over de (rechter)knie en/of scheenbeen en/of de (onder)rug, althans het (onder)lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( terwijl verdachte op de schoot van voornoemde [slachtoffer] zat) voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen heeft gewurgd met een draad/touw/kabel/spanband en/of met zijn hand(en), althans de
luchtweg van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] bewustzijn verloor) en/of
- ( vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) met een auto een of meerdere malen tegen/over de (rechter)knie en/of scheenbeen en/of de (onder)rug, althans het (onder)lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 april 2023 te Nijmegen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- ( terwijl verdachte op de schoot van voornoemde [slachtoffer] zat) voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen heeft gewurgd met een draad/touw/kabel/spanband en/of met zijn hand(en), althans de luchtweg van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] bewustzijn verloor) en/of
- ( vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) met een auto een of meerdere malen tegen/over de (rechter)knie en/of scheenbeen en/of de (onder)rug, althans het (onder)lichaam, van voornoemde [slachtoffer] heeft gereden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend bewezen worden, met uitzondering van het tegen of over [slachtoffer] heen rijden met de auto.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van aangeefster dat verdachte de persoon is die haar heeft aangevallen, geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Subsidiair pleit de raadsman voor vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat onduidelijk is gebleven met welke kracht, intensiteit en duur het dichtdrukken van de keel van aangeefster heeft plaatsgevonden.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman om partiële vrijspraak bij het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde voor het aanrijden dan wel overrijden van aangeefster, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Verklaring aangeefster
Op 1 april 2023 heeft de politie op een melding bij [adres 3] te Nijmegen gereageerd. Ter plaatse troffen zij de beveiliger van het pand en een vrouw die in paniek was. De beveiliger verklaarde dat de vrouw om 06.50 uur in paniek aanbelde bij het pand. De vrouw verklaarde tegen de beveiliger dat iemand had geprobeerd haar te wurgen. De vrouw bleek [slachtoffer] (hierna: aangeefster) te zijn. Aangeefster verklaarde dat een Letse man genaamd ‘ [naam 1] ’ haar had opgehaald in [plaats 1] en dat zij samen naar Nijmegen waren gereden. De man had haar bij haar keel gegrepen en zou haar hebben aangereden nadat zij het voertuig had verlaten. [2]
Aangeefster verklaarde in haar aangifte dat zij op 31 maart 2023 thuis was in [plaats 1] . Een man kwam naar haar huis toe om geld terug te geven dat hij had geleend van een huisgenoot genaamd [naam 2] . De man heette ‘ [naam 1] ’. Aangeefster ging vervolgens met [naam 1] naar Nijmegen en naar zijn huis, dat zij in haar aangifte heeft beschreven. Aangeefster vroeg de man haar naar huis te brengen. Onderweg reed de man het bos in. De man stopte de auto en begon aangeefster te wurgen met een draad. Hierbij doelde zij op een spanband. Aangeefster schreeuwde dat de man moest loslaten, maar de man hield zijn hand op haar mond. Vervolgens lukte het aangeefster de deur te openen, maar de man bleef haar buiten de auto op de grond wurgen. Aangeefster verklaarde bewusteloos te zijn geweest, waarna de man weer in zijn auto stapte. Toen zij op de grond lag is de man met de auto richting haar gereden. De man reed vervolgens met zijn auto over haar rechterknie en scheen heen. Toen aangeefster bijkwam, rende zij het bos in. Aangeefster zag een huis met licht en belde daar aan voor hulp. [3]
Verbalisanten zagen op het Google-account op de laptop van aangeefster dat haar telefoon een route had gevolgd van haar woning naar het adres ‘ [adres 2] , [plaats 2] ’. De rit van [plaats 1] naar [plaats 2] duurde, zo volgt uit de gegevens van Google, 1 uur en 14 minuten. Uit het Google overzicht blijkt ook dat de telefoon van aangeefster om 01.59 uur in Duitsland is aangekomen en daar omstreeks 05.36 uur weer is vertrokken. De telefoon kwam vervolgens tot stilstand nabij museum [museum] . Dit ligt in een bosrijke omgeving. [4]
Aangeefster heeft aanvullend verklaard dat de man tussen de voorstoelen kroop en bij haar op schoot ging zitten en haar wurgde met zijn handen. In de nabijheid van verbalisanten zocht aangeefster de man ‘ [naam 1] ’ op Facebook op en wees zij op het profiel van verdachte. [5]
De politie heeft aan aangeefster twee foto’s van verdachte getoond. Aangeefster bevestigde dat verdachte de man is die haar had geprobeerd te wurgen. [6]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van aangeefster blijkt dat haar telefoon op 01.40 uur een zendmast in [plaats 1] heeft aangestraald. Van 05.42 uur tot en met 05.44 uur straalde haar telefoon de zendmastlocatie [weg] in [plaats 3] aan. [7] Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon om 23.52 uur een zendmast in [plaats 1] heeft aangestraald. Om 05.42 uur en 05.46 uur straalde de telefoon van verdachte de zendmastlocatie [weg] in [plaats 3] aan. [8]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangeefster met hem mee is gegaan om te tanken, maar dat zij niet bij of in zijn woning in [plaats 2] is geweest. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat aangeefster bij zijn woning in [plaats 2] is geweest, maar in de auto is blijven wachten en niet de woning in is geweest. [9] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangeefster vanuit haar woning in [plaats 1] op haar verzoek naar Nijmegen heeft gebracht. [10] Hij heeft ontkend dat aangeefster bij hem thuis in [plaats 2] is geweest en dat hij de tenlastegelegde handelingen heeft verricht. Verdachte heeft verklaard dat zijn alcoholistische broer hem in de gevangenis probeert te krijgen.
Letsel aangeefster
Medewerkers van de ambulance onderzochten [slachtoffer] (hierna: aangeefster) op 1 april 2023 en verklaarden tegen agenten dat aangeefster niet verward was en dat haar verhaal aannemelijk was, gelet op haar verwondingen. Het ambulancepersoneel verklaarde dat gezien de vlekken op de hals van aangeefster vermoedelijk een rechterhand om haar nek had gezeten. Er waren geen sporen die aangaven dat er een draad om haar hals heeft gezeten. Ook zag het ambulancepersoneel blauwe plekken boven de rechterknie van aangeefster. [11]
Aangeefster werd voor haar verwondingen onderzocht door een forensisch arts, waarbij aangeefster tegen de arts aangaf nog slikklachten te ervaren. De forensische arts heeft het volgende geconstateerd:
“De waargenomen (huid)verkleuringen ter hoogte van de linker hals (deel van het letsel), de strekzijde van de rechteronderarm, de strekzijde van het rechterbovenbeen, de beide knieën, de strekzijde van het rechter en linker onderbeen en de buitenzijde van de rechter enkel zijn bloeduitstortingen. Bloeduitstortingen kunnen ontstaan door de inwerking van stomp uitwendig geweld zoals slaan, schoppen, samendrukken of stoten.
Daarbij imponeert het letsel aan de strekzijde van het rechterbovenbeen als een patroonletsel (…). Een patroonletsel ontstaat doordat een voorwerp met kracht tegen een lichaamsdeel komt, bijvoorbeeld door maar niet gelimiteerd tot slaan, schoppen, stoten of samendrukkend geweld.
De aard en vorm van het voorwerp, het reliëf op het voorwerp, de kracht waarmee het voorwerp tegen het lichaam komt, de richting waarmee het voorwerp tegen het lichaam komt, de plaats waar het voorwerp tegen het lichaam komt en bijvoorbeeld kleding die op de huid ligt waar het voorwerp tegen het lichaam komt, zijn medebepalend voor het ontstaan van het letsel, de vorm waarin het letsel zich openbaart en dienovereenkomstig kan worden waargenomen. Bloeduitstortingen in de vorm van een herkenbaar patroonletsel zijn zeer verdacht voor toegebracht letsel. De vorm van het letsel heeft het uiterlijk van een zogenaamde ‘tramline bruising’ (parallel lopende, streepvormige huidverkleuringen).” [12]
Tussenconclusie
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de historische zendmastgegevens van de telefoons van aangeefster en verdachte blijkt dat verdachte en aangeefster gezamenlijk een reisbeweging hebben gemaakt van [plaats 1] naar Nijmegen. Anders dan verdachte verklaarde, stelt de rechtbank vast dat, gelet op de Google gegevens van de telefoon van aangeefster, verdachte en aangeefster gedurende de nacht gezamenlijk verbleven in zijn woning in [plaats 2] , waarna zij gezamenlijk zijn teruggekeerd naar Nijmegen. Daarbij werd een stop gemaakt in een bosrijk gebied in de nabijheid van museum [museum] .
De verdediging heeft betoogd dat aangeefster niet kan verklaren over de gebeurtenissen omdat zij bewusteloos is geweest. De rechtbank volgt deze redenering niet. Door verwurging is het mogelijk dat een persoon tijdelijk het bewustzijn verliest. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat zij haar bewustzijn heeft verloren door verwurging, maar slechts voor korte duur. Het dossier geeft geen aanleiding om aan te nemen dat die bewusteloosheid haar heeft belet om zich de rest van de nacht bewust te zijn van wat er gebeurde en daar vervolgens naar waarheid over te verklaren. De rechtbank stelt in dit verband vast dat het bij aangeefster vastgestelde letsel past bij haar verklaring dat zij door de auto van verdachte is geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs is. Aangeefster heeft gedetailleerd en consequent verklaard over de gebeurtenissen van die nacht. Haar verklaring wordt verder ondersteund door de verklaringen van het ambulancepersoneel aan de politie, de forensisch medische rapportage, de zendmastgegevens van de telefoon van aangeefster en verdachte en de gegevens uit het Google-overzicht van aangeefster. De ambulancemedewerkers hebben kort na de gebeurtenissen tegen de politie verklaard dat de vlekken op de hals van aangeefster erop duidden dat er een rechterhand om haar hals had gezeten.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangeefster, de verklaring van de ambulancemedewerkers en de forensisch medisch rapportage vast dat verdachte aangeefster in de auto heeft gewurgd met in ieder geval één hand. Nadat het aangeefster lukte het portier van de auto te openen is zij uit de auto gevallen, waarna verdachte haar wederom heeft gewurgd. Verdachte stapte daarna in zijn auto en is, gelet op de het waargenomen patroonletsel, bij het wegrijden tegen aangeefster aangereden.
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is de vraag die de rechtbank moet beantwoorden of er sprake is geweest van een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of een mishandeling.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Bij aangeefster zijn vijf dagen na de gewelddadigheden nog bloeduitstortingen geconstateerd aan haar hals en ook had zij toen nog slikklachten. Een en ander getuigt ervan dat verdachte grof geweld heeft gebruikt tegen aangeefster. Uitgaande van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is echter niet vast komen te staan dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster ten gevolge van het handelen van verdachte zou komen te overlijden, nu niet is vast komen te staan met welke kracht en voor welke duur verdachte aangeefster heeft gewurgd. Nu het dossier evenmin aanknopingspunten biedt voor vol opzet op de dood van aangeefster zal de rechtbank verdachte daarom verdachte vrij spreken van het primair tenlastegelegde feit.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Vast staat dat verdachte aangeefster heeft gewurgd en vervolgens met een auto tegen haar aan is gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verdachte de intentie (vol opzet) heeft gehad om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nu verdere aanknopingspunten hiervoor in het dossier ontbreken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelwijze, zoals hiervoor omschreven, bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Zo bevinden zich hier onder meer vitale delen zoals de halsslagaders, het strottenhoofd en de luchtpijp. Wanneer de luchtpijp wordt dichtgeknepen gedurende de verwurging, kan dit leiden tot zwaar lichamelijk letsel, zoals hersenbeschadiging vanwege zuurstofgebrek.
Het verwurgen van aangeefster door verdachte is een handeling die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat gezegd kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Uit het dossier is niet gebleken dat er indicaties zijn voor het tegendeel.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster heeft gewurgd met een spanband of dat verdachte met zijn auto ook over aangeefster heen is gereden, nu daarvoor uit het dossier onvoldoende aanwijzingen volgen. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij van deze onderdelen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 april 2023 te Nijmegen
, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
-
(terwijl verdachte op de schoot van voornoemde [slachtoffer] zat
)voornoemde [slachtoffer]
een of meerdere malenheeft gewurgd met
een draad/touw/kabel/spanband en/of metzijn hand
(en), althans de
luchtweg van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgehouden (waardoor voornoemde [slachtoffer] bewustzijn verloor
)en
/of
-
(vervolgens toen voornoemde [slachtoffer] op de grond lag
)met een auto een
of meerderemaal tegen
/overde
(rechter
)knie en
/ofscheenbeen
en/of de (onder)rug, althans het (onder)lichaam,van voornoemde [slachtoffer] heeft gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de maatregel conform artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster voor de duur van twee jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de straf van verdachte moet worden gelijkgesteld aan de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De LOVS oriëntatiepunten gaan bij een voltooide zware mishandeling uit van een gevangenisstraf van drie maanden. De raadsman heeft bepleit dat nu het gaat om een poging, de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten al meer is dan waar de oriëntatiepunten van uitgaan. Verdachte heeft zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en aan het toezicht van de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij rekening wordt gehouden met het strafblad van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer, toen zij bij hem in zijn auto zat, uit het niets aangevallen en haar gewurgd. Hij is hiermee doorgegaan buiten de auto en is vervolgens bij het wegrijden met zijn auto tegen haar aangereden. Dit moet voor het slachtoffer een uitermate pijnlijke, schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest mede gelet op de omstandigheden waaronder het geweld heeft plaatsvonden, namelijk in een bosrijk gebied in de nacht. Het slachtoffer dacht dat zij dood zou gaan. Dergelijke gebeurtenissen kunnen langdurige gevolgen hebben voor slachtoffers, en zijn een ernstige schending van hun geestelijke en lichamelijke integriteit. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Het strafblad
Uit het uittreksel van het justitiële documentatieregister van 19 april 2024 en documentatie uit Letland volgt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Reclasseringsrapport
De reclassering concludeert dat bij verdachte de risico’s op herhaling, letsel en onttrekken aan voorwaarden niet kunnen worden ingeschat, omdat verdachte stellig ontkent. De reclassering stelt wel vast dat er bij verdachte risico verhogende factoren spelen, namelijk het strafblad met eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en (mogelijk problematisch) middelengebruik. Eveneens zijn verdachte zijn gebrek aan betrouwbaarheid bij het verstrekken van informatie en zijn neiging het niet zo nauw te nemen met de wet, risicofactoren. Op basis van de informatie die de reclassering heeft, maar vooral de stellige ontkenning van verdachte, ziet de reclassering momenteel geen reden voor verdere betrokkenheid bij verdachte. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden en acht interventies of toezicht niet nodig.
De reclassering benadrukt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ertoe zal leiden dat verdachte zijn werk en daarmee zijn huisvesting verliest. Verdachte heeft aangegeven dat meerdere mensen, onder wie zijn moeder, financieel afhankelijk van hem zijn.
Tot slot adviseert de reclassering tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij verdachte een contactverbod met aangeefster wordt opgelegd voor de duur van twee jaren met dadelijke uitvoerbaarheid en een gebiedsverbod voor de gemeente Apeldoorn (behoudens de snelwegen) voor de duur van twee jaren met dadelijk uitvoerbaarheid.
De straf
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 200 dagen waarvan 88 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Dit betekent dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft, omdat zijn voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het resterende voorwaardelijke deel geldt een proeftijd van twee jaren. Verdachte was in afwachting van de inhoudelijke behandeling geschorst uit voorlopige hechtenis. De rechtbank heft daarom het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. Deze hechtenis bedraagt twee weken per overtreding, met een totale duur van maximaal zes maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Gezien de aard van het bewezenverklaarde, de documentatie van verdachte en het feit dat hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van het bewezenverklaarde moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat de verdediging pleit voor integrale vrijspraak. Subsidiair, bij een bewezenverklaring, verzoekt de raadsman om de vordering ernstig te matigen, omdat bij de aangehaalde jurisprudentie uitgegaan is van een bewezenverklaring voor poging doodslag en de toegekende bedragen zeer uiteen lopen.
Overweging van de rechtbank
In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is omschreven in welke gevallen recht kan ontstaan op vergoeding van immateriële schade. Dat is onder meer het geval indien het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon op andere wijze kan sprake zijn in het geval van geestelijk letsel. Ook wanneer geen sprake is van geestelijk letsel kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en is daarnaast op andere wijze in de persoon aangetast. De aard en de ernst van de onderhavige normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde geweld en de omstandigheden waaronder dit geweld heeft plaatsgevonden – afgezonderd in de nacht in een bos – voor benadeelde zo voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing aangenomen kan worden dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de schade en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De kwalificatie van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank niet relevant omdat de gedragingen en niet de kwalificatie daarvan, de nadelige gevolgen hebben doen ontstaan. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000,00 billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Verdachte is vanaf 1 april 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
88 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38vvan het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1991, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
 beveelt dat vervangende hechtenis van twee weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
 heft op het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis;
De beslissing op de civiele vordering:
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.000,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 40 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wevers (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2024.
mr. M. Wevers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023142551, gesloten op 14 november 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 21-24.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 32-33.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 115-116.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 146 en proces-verbaal van verhoor verdachte bij de RC (geen onderdeel uitmakend van het doorgenummerde dossier).
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 juni 2024.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
12.Forensisch-medisch letselrapportage d.d. 6 april 2024, van drs. H.Stigter, forensisch arts NRGD-geregistreerd, p. 37 en 41.