ECLI:NL:RBGEL:2024:6634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
160194.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor geweld na het uitgaan met diverse mishandelingen en openlijke geweldpleging

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Vaassen, die verantwoordelijk werden gehouden voor geweldsdelicten na een avond uit. De rechtbank heeft de 19-jarige verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 300 uur. De verdachte had op 19 mei 2023 een man met een terrasstoel tegen het hoofd geslagen en op dezelfde avond een andere man geslagen en geschopt. Daarnaast had hij op 13 juni 2023 in Emst een fles tegen een ander slachtoffer gegooid. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en volgde het advies van de reclassering, die bijzondere voorwaarden oplegde, waaronder het volgen van een gedragsinterventie en het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en mishandeling. De benadeelde partijen, slachtoffers van de geweldsdelicten, dienden vorderingen in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een straf op die zowel de ernst van de feiten als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.160194.23
Datum uitspraak : 1 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.A. Schenk, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting op
18 september 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te Emst, gemeente Epe [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een gevulde fles tegen het been, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te gooien
2
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een stoel heeft geslagen tegen het hoofd en/of de arm, althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met een stoel te slaan;
3
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2023 tot en met 19 mei 2023 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] openlijk, te weten in/aan de [adres 2] te [woonplaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] door
- te duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- te slaan en/of te stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of
- met een stoel te slaan tegen de schouder en/of nek, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- te trappen tegen het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer 3]
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of wonden in het gezicht, voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, feit 2 primair en feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Verdachte wilde het slachtoffer waarschuwen en gooide daarom een flesje naar hem. Er was geen enkel opzet om pijn bij het slachtoffer te veroorzaken.
De raadsman heeft ook vrijspraak voor feit 2 primair bepleit. Verdachte heeft toegegeven dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een stoel tegen het lichaam te slaan, maar de opzet was niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat geen sprake was van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover dat ziet op het openlijk geweld.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op 13 juni 2023 te Emst heeft verdachte een met water gevuld flesje tegen slachtoffer [slachtoffer 1] gegooid. [2] Aangever heeft verklaard dat verdachte, uit het niets plots een volle fles water in zijn kruis gooide. Aangever voelde direct pijn. [3]
Uit de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden of verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om [slachtoffer 1] pijn te doen (zogenaamd “vol opzet”). Daarom dient de rechtbank vast te stellen of sprake is van voorwaardelijk opzet gericht op het pijn toevoegen aan [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij wordt gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door onverwachts een volle fles water in de richting van de benen van het slachtoffer te gooien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard om het slachtoffer in zijn kruis te raken, wat pijn heeft veroorzaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat er op zijn minst sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op mishandeling van [slachtoffer 1] ,
Ten aanzien van feit 2:
Op 19 mei 2023 te [woonplaats] heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] met een stoel geslagen. [4] Het slachtoffer is daardoor direct knock-out gegaan. Toen hij weer bij zinnen was bleek dat hij een behoorlijke hersenschudding had opgelopen en hij had veel last van zijn schouder. [5]
Ook uit deze bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden of verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank dient vast te stellen of sprake was van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Zoals ook hiervoor overwogen, stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij wordt gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op camerabeelden is te zien hoe verdachte achter [slachtoffer 2] gaat staan, een terrasstoel boven zijn hoofd tilt en vervolgens met die stoel een slaande beweging maakt waarbij hij [slachtoffer 2] van achter op zijn hoofd raakt. [6] De politie heeft soortgelijke stoelen bekeken en schat dat de stoel waar verdachte mee sloeg drie à vier kilo woog. [7] De kans dat een krachtige slag met een zwaar voorwerp, zoals een stoel, op de achterkant van iemands hoofd tot hersenletsel of breuken in het hoofd leidt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelwijze zoals hiervoor omschreven, dan ook bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank hoeft niet in te gaan op het door de raadsman gevoerde verweer nu onder feit 3 geen (poging) toebrengen zwaar lichamelijk letsel is tenlastegelegd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging opgenomen strafverzwarende omstandigheid omdat, naar het oordeel van de rechtbank, niet kan worden bewezen dat het lichamelijk letsel dat daarin is opgenomen door verdachte zelf uitgeoefende geweldshandelingen is ontstaan.
Voor het overige tenlastegelegde is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina’s 128-130;
- de brief van J. Franzen, arts-assistent pagina’s 145-146;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 september 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks13 juni 2023 te Emst, gemeente [gemeente] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een gevulde fles tegen het
been, althanshet lichaam van die [slachtoffer 1] te gooien;
2
hij op
of omstreeks19 mei 2023 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een stoel heeft geslagen tegen het hoofd en
/ofde arm,
althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij
in of omstreeks de periode van 18 mei 2023 tot en metop 19 mei 2023 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] openlijk, te weten
in/aan de [adres 2] te [woonplaats] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] door
- te duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en
/of
- te slaan en
/ofte stompen in het gezicht en
/oftegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en
/of
- met een stoel te slaan tegen de schouder en
/ofnek, althans het lichaam van die [slachtoffer 3] en
/of
- te trappen tegen het hoofd en
/ofin het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer 3]
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of wonden in het gezicht, voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:mishandeling
feit 2:poging tot zware mishandeling
feit 3:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daar aan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen gevangenisstraf wordt opgelegd maar een forse taakstraf. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte en het ontbreken van eerdere soortgelijke justitiële contacten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op 19 mei 2023 samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 3] , door hem verschillende keren te slaan op zijn hoofd en op zijn bovenlichaam. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 3] ook met een terrasstoel tegen diens schouder en nek geslagen. Diezelfde avond nog heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] van achteren met kracht met een stoel op het hoofd geslagen.
Op 13 juni 2023 heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] een flesje water in zijn kruis gegooid waardoor aangever pijn heeft ondervonden.
Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers. Naar de ervaring leert, zijn delicten als het onderhavige, en dan met name de poging tot zware mishandeling en het openlijk geweld, veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het slachtoffer. Dit gedrag brengt daarnaast ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte blijkt uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 augustus 2024 dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 november 2023. De reclassering spreekt daarin over een temperamentvolle soms impulsieve jongeman, welke karaktertrekken op 19 mei 2023 werden versterkt door excessief alcoholgebruik. Het is zorgelijk dat verdachte in beeld komt bij de politie in verband met overlast. Hij verblijft, volgens de reclassering, veel op straat met andere jongeren. Als beschermende factoren noemt de reclassering dat verdachte ouders heeft die zich om hem bekommeren en dat hij een opleiding volgt die past bij zijn mogelijkheden en interesses. De reclassering adviseert verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden op te leggen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 300 uren, subsidiair 150 dagen hechtenis passend en geboden en zal zij deze aan de verdachte opleggen. De rechtbank zal bij de geheel voorwaardelijk gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden stellen zoals de reclassering adviseert.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 620,14 aan materiële schade. Deze is als volgt opgebouwd:
eigen risico zorgverzekering: € 385,-
kilometervergoeding: 86 km naar ziekenhuis en politiebureau € 28,38
172 km naar advocaat en rechtbank € 56,76
vervolg procedure in hoger beroep € 150,-.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 2.000,- aan smartengeld.
Verder is wettelijke rente gevorderd en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van het smartengeld heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten € 385,- aan ‘eigen risico zorgverzekering en € 28,38 aan reiskosten naar ziekenhuis en politiebureau. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde post ‘kilometervergoeding: 172 kilometer naar advocaat en rechtbank’ heeft betrekking op kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor het voeren van gesprekken met de advocaat en het bijwonen van de zitting in deze strafzaak. Deze kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde geleden schade en kunnen als zodanig dan ook niet worden toegewezen. Dergelijke reis- en aanverwante kosten kunnen in bepaalde gevallen wel als proceskosten toewijsbaar zijn, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De benadeelde partij procedeert bij gemachtigde waarvoor de civielrechtelijke proceskostenregeling (artikelen 237 tot en met 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) voor vergoeding van reis- en aanverwante kosten geen basis biedt. Voor de vergoeding van deze kosten ontbreekt in het onderhavige geval dus een wettelijke grondslag. Van bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken, is de rechtbank niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat de post ‘kilometervergoeding: 172 kilometer naar advocaat en rechtbank’ wordt afgewezen.
Ten aanzien van de schadepost ‘kilometervergoeding vervolg procedure’ overweegt de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering ziet op onzekere toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,00 worden toegekend. De benadeelde partij zal in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte is vanaf 19 mei 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 798,95 aan materiële schade. Deze is als volgt opgebouwd:
eigen risico zorgverzekering: € 253,09
kosten kleding: € 250,-
kilometervergoeding: 60 km naar ziekenhuis € 19,80
382 km naar advocaat en rechtbank € 126,06
vervolg procedure in hoger beroep € 150,-.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan smartengeld.
Verder is wettelijke rente gevorderd en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van het smartengeld heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten € 253,09 aan eigen risico zorgverzekering en € 19,80 aan reiskosten naar ziekenhuis. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De post ‘kosten kleding’ ziet op de kleding die benadeelde partij droeg ten tijde van het bewezenverklaarde handelen welke beschadigd en bebloed waren. Deze gevorderde schade is niet onderbouwd met stukken en door de verdediging betwist. De rechtbank zal de waarde van de kleding naar redelijkheid schatten op een bedrag van € 250,- en dit bedrag toewijzen.
De gevorderde post ‘kilometervergoeding: 382 kilometer naar advocaat en rechtbank’ heeft betrekking op kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor het voeren van gesprekken met de advocaat, de officier van justitie en het bijwonen van de zitting in deze strafzaak. Deze kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde geleden schade en kunnen als zodanig dan ook niet worden toegewezen. Dergelijke reis- en aanverwante kosten kunnen in bepaalde gevallen wel als proceskosten toewijsbaar zijn, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De benadeelde partij procedeert bij gemachtigde waarvoor de civielrechtelijke proceskostenregeling (artikelen 237 tot en met 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) voor vergoeding van reis- en aanverwante kosten geen basis biedt. Voor de vergoeding van deze kosten ontbreekt in het onderhavige geval dus een wettelijke grondslag. Van bijzondere omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken, is de rechtbank niet gebleken. Het voorgaande brengt mee dat de post ‘kilometervergoeding: 382 kilometer naar advocaat en rechtbank’ wordt afgewezen.
Ten aanzien van de schadepost ‘kilometervergoeding vervolg procedure’ overweegt de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering ziet op onzekere toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,00 worden toegekend. De benadeelde partij zal in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte is vanaf 19 mei 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht;
  • verdachte meldt zich op binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bij Reclassering Nederland op adres: Rosariumstraat 41, 7311 JR te Apeldoorn. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, in ieder geval voor de duur van de training Cova of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden;
  • verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cova of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf voor de duur van 300 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 150 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 2 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 413,38 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst af het overige aan materiële schade gevorderde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 413,389 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 24 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
 veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 522,89 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst af het overige aan materiële schade gevorderde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 522,89 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , brigadier van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023228072, gesloten op 4 juli 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024.
3.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina’s 181-182.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024.
5.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , pagina’s 50-53.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 214.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 125.