ECLI:NL:RBGEL:2024:6612

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
8060619 \ CV EXPL 19-4029
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over sloop- en bouwschade bij afbraak van uitbouw en aansprakelijkheid van aannemer of eigenaar

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee eigenaren van naast elkaar gelegen woningen in Nijmegen. De eisende partijen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben hun woning sinds 1965 en zijn in 2002 eigenaar geworden. De gedaagde partijen, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hebben hun woning in 2021 verworven. De gedaagden hebben van december 2021 tot februari 2022 ingrijpende verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd, waarbij een aanbouw is gerealiseerd. Dit heeft geleid tot schade aan de schuur van de eisers, waaronder lekkage en schade aan de dakbedekking. De eisers verwijten de gedaagden onrechtmatig handelen en vorderen schadevergoeding voor de kosten van herstel, alsook de verwijdering van de aanbouw die inbreuk maakt op hun eigendomsrecht. De kantonrechter heeft de bevoegdheid om de zaak te behandelen en heeft geoordeeld dat de vordering tot verwijdering van de overbouw toewijsbaar is, evenals een deel van de schadevergoeding voor de beschadigde dakplaat. De vordering tot vervanging van de dakbedekking is afgewezen, omdat niet duidelijk is wat het euvel is. De vordering tot verwijdering van de leibomen is toegewezen, omdat deze in strijd zijn met artikel 5:42 BW. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10660878 \ CV EXPL 23-2252 \ 398
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser sub 1]en
[eiser sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde: mr. A. Harmanus
tegen
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde: mr. I.I.P. Cuijpers
Partijen worden hierna, in mannelijk enkelvoud, [eisers] en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling, gehouden op 9 februari 2024 ter plaatse van het geschil, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn ieder eigenaar van naast elkaar gelegen woningen te Nijmegen met voor- en achtertuin. [eisers] woont er al sinds 1965 en is in 2002 eigenaar geworden. [gedaagden] heeft de eigendom van zijn woning verkregen in 2021.
2.2
[gedaagden] heeft van december 2021 tot en met februari 2022 ingrijpende verbouwingswerkzaamheden laten verrichten in zijn achtertuin. Daarbij is een aanbouw aan zijn woning gerealiseerd (hierna: de aanbouw). Het buitenstucwerk van de aanbouw is voor enkele centimeters gelegd op een geleidestang van de serre van [eisers] . Daarnaast is een gedeelte van de schuur van [gedaagden] verwijderd, waarvan het dak aansloot op het dak van de naastgelegen schuur van [eisers] . Daardoor is – van [eisers] uit gezien – een binnenmuur buitenmuur geworden (hierna de muur te noemen).
2.3
Op 6 februari 2022 heeft zich een lekkage voorgedaan in de schuur van [eisers] . Van de zijde van [gedaagden] is toen een noodvoorziening op het dak van [eisers] gemaakt. Later is de lekkage op een meer duurzame wijze gerepareerd. Lekkage heeft daarna niet meer plaatsgevonden.
2.4
Omstreeks april 2023 heeft [gedaagden] op korte afstand van de muur leibomen geplant. Daarnaast heeft hij in zijn voortuin een heg gepoot. Achter de heg, meer naar de voortuin van [eisers] toe, heeft hij later nog een schuttinkje geplaatst.

3.Het geschil en de vorderingen

3.1.1
[eisers] verwijt [gedaagden] onrechtmatig handelen waar het de toestand van het dak van zijn schuur betreft die eerst grensde aan het gesloopte gedeelte van de schuur van [gedaagden] , waardoor – kennelijk ook – de lekkage heeft kunnen ontstaan. Volgens [eisers] is de latere reparatie evenmin goed verricht en hij verwijst naar een in zijn opdracht vervaardigd rapport van znEb van 18 januari 2023 (gevoegd bij producties 7 en 8). Volgens dat rapport dient de gehele dakbedekking en dakrandafwerking te worden vervangen. Volgens het rapport gaat het daarbij om een kostenpost van € 2.740,--. [eisers] begroot zijn schade op dit punt (echter) aan de hand van een eerdere offerte van een aannemersbedrijf die voor het vervangen van de dakbedekking c.a. uitkomt op € 2.859,34 (onderdeel van productie 14).
3.1.2
Omdat een deel van de binnenmuur buitenmuur is geworden wenst [eisers] ook een vergoeding voor het plaatsen van een voorzetwand aan de binnenzijde van zijn schuur. De kosten daarvan worden door znEb begroot op € 2.500,-- (productie 10). Kennelijk is hier volgens [eisers] eveneens sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagden] .
3.1.3
Omdat één van de dakplaten van de serre van [eisers] als gevolg van de werkzaamheden bij [gedaagden] beschadigd is geraakt (er is volgens [eisers] sprake van verbranding in een hoek daarvan door bitumen) heeft znEb voor vervanging van die plaat een bedrag van € 800,-- opgenomen. Kennelijk is hier volgens [eisers] eveneens sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagden] . Ook hier wenst [eisers] (echter) aan te sluiten bij een eerder door hem opgevraagde offerte ter hoogte van € 3.875,-- voor vervanging van alle vijf de dakplaten van de serre, kennelijk vanwege kleurverschillen als slechts één plaat zou worden vervangen (onderdeel van productie 14). Daar bovenop komt nog een bedrag van € 600,-- voor het demonteren en weer monteren van de elektrische zonwering die tegen de dakplaten is aangebracht (onderdeel van productie 14).
3.1.4
Aldus komt [eisers] tot een totaal van € 9.834,34 aan te vorderen schadevergoeding, verhoogd met 10% wegens inflatie tot een bedrag van € 10.817,77 en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2023, een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 866,72 en expertisekosten ter hoogte van € 1.506,45 voor de rapportage van znEb.
3.2
Daarnaast vordert [eisers] op grond van zijn eigendomsrecht de verwijdering van het deel van de aanbouw (het stucwerk) dat inbreuk maakt op het ‘overgebouwde’ deel van de geleidestang van de serre, binnen vier weken na betekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van € 30.000,--.
3.3
Volgens [eisers] staan de leibomen binnen een afstand van twee meter van de erfgrens en staat de heg binnen 50 centimeter daarvandaan, derhalve in strijd met artikel 5:42 BW. Op grond daarvan vordert hij de verwijdering althans de inkorting daarvan tot onder de hoogte van de scheidsmuur/het schuttinkje, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van € 10.000,--.
3.4
Tenslotte stelt [eisers] dat er zich gevaarlijke uitstekende schroeven in het schuttinkje bevinden en hij vordert de verwijdering van het schuttinkje althans van de scherpe delen, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van
€ 10.000,--.
3.5
[gedaagden] voert verweer, waarop hierna zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

De bevoegdheid van de kantonrechter
4.1
De kantonrechter acht zich bevoegd tot kennisneming en beoordeling van dit geschil, ook al bevinden zich enkele vorderingen van onbepaalde waarde in het petitum. Er zijn immers voldoende duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen tezamen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,--.
De overbouw
4.2
De vordering tot verwijdering van de overbouw (zie 3.2) is toewijsbaar. De geleidestang behoort immers aan [eisers] toe en die is door het zich daar bovenop bevindende stucwerk niet meer goed bruikbaar. Er is sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] , hetzij doordat [gedaagden] opdracht gaf tot het aanbrengen van de grensoverschrijdende stuclaag, hetzij doordat [gedaagden] deze, nadat [eisers] hem op de grensoverschrijding had gewezen, in stand heeft gelaten (vgl. HR 7 mei 1982, NJ 1983, 478 en HR 4 november 1988, NJ 1989, 854). De verwijdering van het stucwerk op de geleidestang zal moeten plaatsvinden binnen vier weken na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, een gedeelte daaronder begrepen, tot een maximaal totaal aan dwangsommen van € 30.000,--.
De dakplaat
4.3.1
De bitumen in de hoek van de dakplaat van de serre moet als een beschadiging van die dakplaat worden aangemerkt maar onduidelijk is of [gedaagden] daarbij zelf persoonlijk betrokken is geweest. [eisers] stelt daarover niets althans te weinig. In zoverre kan dus niet van een onrechtmatige daad van [gedaagden] worden gesproken. Echter, een parallel met de in de vorige overweging genoemde arresten dringt zich op. Waar immers, zoals hier, werkzaamheden uitgaande van het ene erf een rechtstreeks schadelijk gevolg op het andere erf kunnen hebben, kan van de eigenaar van het eerstgenoemde erf worden verwacht dat deze, als een dergelijk gevolg intreedt, dat opheft. De zorgvuldigheid brengt dan mee dat hij ook – en wellicht zelfs a fortiori – dergelijke inbreuken ongedaan maakt of, indien de eigenaar van het laatstgenoemde erf dat wenst (en opheffing in natura door de buurman niet van hem gevergd kan worden), de kosten van herstel vergoedt. Als er simpelweg bitumen op de dakplaat terecht zou zijn gekomen had [gedaagden] die moeten verwijderen. Door znEb is geconcludeerd dat de dakplaat gedeeltelijk is verbrand tijdens de werkzaamheden. Ook het in opdracht van de verzekeraar van [gedaagden] opgemaakte “Tussenrapport aansprakelijkheid” van de hand van C. de Baat (productie 2 bij antwoord) sluit niet uit dat sprake is van vervorming/versmelting door verbranding. Het verwijderen van zaken, zoals in de genoemde arresten aan de orde was, verschilt niet wezenlijk van het opheffen van een inbreuk die schade met zich brengt. In het laatste geval vermengt die rechtsgrond zich overigens met de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW in gevallen van gevaarzetting. Die brengt óók mee dat de eigenaar onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van het laten uitvoeren van gevaarzettend gedrag door een aannemer.
4.3.2
De kosten van vervanging van de aangetaste dakplaat zijn door znEb begroot op
€ 800,--. [gedaagden] kan op zichzelf instemmen met de hoogte van dit schadebedrag, zodat de kantonrechter dit zal toewijzen. Voor meer is geen aanleiding, aldus ook znEb en De Baat en zelfs bij toewijzing van het gevorderde bedrag voor 5 dakplaten moet gerekend worden met een zeer forse aftrek wegens ‘nieuw voor oud’. De kantonrechter zal het toewijsbare bedrag wel verhogen met de door [eisers] gewenste 10% wegens inflatie, die zich sinds 2022/2023 ontegenzeggelijk heeft voorgedaan. [gedaagden] heeft weliswaar gelijk dat de schade in beginsel moet worden bekeken naar het moment van toebrengen ervan, maar dat sluit niet uit dat kosten tot het herstellen van die toen toegebrachte schade inmiddels kunnen zijn gestegen. Aldus is wegens de beschadigde dakplaat € 880,-- toewijsbaar. Daarbij komen nog de onvoldoende weersproken kosten van € 600,-- (+ 10%) voor het demonteren en weer monteren van de elektrische zonwering die tegen de dakplaten is aangebracht, in totaal dus een bedrag van € 1.540,--.
De muur
4.4
Anders is het met de binnenmuur, die buitenmuur is geworden. De hoofdregel is als volgt. Ook al mag een eigenaar naar eigen goeddunken het eigen pand slopen, de vrijheid daartoe wordt beperkt indien daardoor schade kan ontstaan aan naburige panden. Hij dient rekening te houden met de mogelijkheid van schade, onderzoek daarnaar te doen alsmede naar mogelijkheden om die schade te vermijden, en voorts die mogelijkheden ook te benutten. Hij is het die de bestaande status quo te eigen bate doorbreekt (vgl. Hof Den Bosch 16 januari 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ6339; zie ook Parlementaire Geschiedenis Nieuw BW, Boek 5, p. 231 en 232, alsmede J. Gräler, Mandeligheid en erfdienstbaarheden, Monografieën BW, nr. B27, par. 17.4). De vraag is evenwel of deze regel hier tot aansprakelijkheid leidt. [eisers] heeft slechts gesteld dat het gedeeltelijk afbreken van de schuur tot meer stookkosten zal leiden en tijdens de mondelinge behandeling is de rechter door [eisers] gewezen op de aanwezigheid van enkele vlekken op de muur. De schuur van [eisers] is gedeeltelijk ingericht als verlengde van de serre en als woonruimte. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] die omstandigheid had moeten meewegen in het kader van zijn zorgvuldigheidsplicht; voor hem was de aanpalende ruimte kennelijk gewoon een schuur. De Baat heeft er in zijn rapport verder op gewezen dat als gevolg van het bouwen van de aanbouw een stuk buitenmuur ook weer binnenmuur is geworden, zodat het stookkostenargument niet (geheel) opgaat. Ten slotte is niet onderbouwd waardoor de vlekken op de muur zijn veroorzaakt. Al met al ziet de kantonrechter onvoldoende grond voor aansprakelijkheid van [gedaagden] op dit punt.
De dakbedekking
4.5.1
Hetzelfde geldt voor de dakbedekking op de schuur van [eisers] , die volgens hem geheel moet worden vervangen. Maar hier is óók niet duidelijk wat precies het euvel is. Door znEb wordt enkel opgemerkt dat door de sloop de bitumineuze dakbedekking beschadigd is geraakt en later min of meer is aangeheeld, dat ook de dakafwerking is beschadigd en ondeugdelijk is aangebracht, dat het aanhelen zeer slecht is uitgevoerd en dat de gehele dakbedekking met dakrandafwerking dient te worden vervangen. Deze stellingen worden echter niet onderbouwd. De Baat oordeelt de dakdekkersmaatregelen die thans zichtbaar zijn passend en afdoende.
4.5.2
Als al niet duidelijk is wat er precies aan het dak mankeert, kan ook niet worden beoordeeld wie welke fout heeft gemaakt tijdens de sloop. De vordering wordt dus ook op dit punt afgewezen.
De expertisekosten
4.6
De kostenvergoeding voor het rapport van znEb zal gedeeltelijk worden toegewezen, naar rato van het bedrag dat volgens znEb gemoeid is met het verwijderen van de grensoverschrijdende stuclaag (€ 850,--) en de toewijsbare herstelkostenvergoeding voor de dakplaat c.a. (€ 1.540,--), derhalve € 727,--. Deze worden geacht door [eisers] te zijn gemaakt, ook al is [eisers] voor die kosten tegenover zijn rechtsbijstandsverzekering gedekt.
De leibomen
4.7
De leibomen zijn op zeer korte afstand van de muur geplaatst, op minder dan 50 centimeter (foto 2 bij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling). Ook als het geen bomen volgens artikel 5:42 BW zouden zijn gaat het dus om met die bepaling strijdige beplanting. [eisers] stelt dat laatste weliswaar niet met zoveel woorden maar die stelling mag geacht worden ingesloten te zijn in zijn verdergaande stelling dat de beplanting twee meter van de grens moet staan. De aanwezigheid van de leibomen is dus in strijd met artikel 5:42 BW, zodat [eisers] bevoegd is de verwijdering daarvan te vorderen, ook voor zover ze niet boven de muur uit zouden komen. Een scheidsmuur als bedoeld in artikel 5:42 lid 3 BW is immers bedoeld om erven van elkaar te scheiden. Een zijmuur van een gebouw is dus geen scheidsmuur. [gedaagden] heeft nog gewezen op een plaatselijke gewoonte die de afstand tot de grens wel toe zou staan, maar daarvan is bij de mondelinge behandeling tijdens de bezichtiging en rondgang ter plaatse onvoldoende gebleken. De vordering tot verwijdering van de leibomen zal daarom worden toegewezen, met dwangsommen als gevorderd. Voor een nadere belangenafweging als door [gedaagden] bepleit is geen plaats. [gedaagden] heeft niet aangevoerd dat [eisers] door verwijdering te vorderen misbruik maakt van zijn bevoegdheid.
De heg en het schuttinkje
4.8
De heg in de voortuin was tijdens de mondelinge behandeling amper een heg te noemen en kwam ook nauwelijks boven het schuttinkje uit (foto 4 bij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling). Voor toewijzing van enige vordering te dier zake is daarom geen aanleiding. Het schuttinkje bevatte toen weliswaar nog enkele doorstekende schroeven aan de zijde van [eisers] maar van een dusdanig gevaarlijk voorwerp dat de enkele aanwezigheid daarvan al onrechtmatig is, is niet gebleken. Overigens bleek [gedaagden] tijdens de zitting bereid om de resterende doorstekende schroeven krom te slaan. Daarmee kan hij voorkomen om aansprakelijk te worden gesteld als zich toch eens een ongeval mocht voordoen. Er is nu echter geen reden tot toewijzing van een vordering op dit punt.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.9
Voor de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten geldt hetzelfde als aan het slot van overweging 4.6 is opgemerkt. Deze worden, gelet op het toewijsbare bedrag in hoofdsom, naar analogie van het Besluit BIK begroot op € 358,--.
De proceskosten
4.1
Partijen zijn over en weer op meerdere punten in het ongelijk gesteld zodat de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
beveelt de verwijdering van het stucwerk van de aanbouw van [gedaagden] op de geleidestang van de serre van [eisers] , binnen vier weken na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, een gedeelte daaronder begrepen, met een maximum van € 30.000,--;
5.2
beveelt de verwijdering van de leibomen in de achtertuin van [gedaagden] , binnen vier weken na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, met een maximum van € 10.000,--;
5.3
veroordeelt [gedaagden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een schadevergoeding van € 2.420,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2023 totdat alles is voldaan, alsmede vermeerderd met € 358,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten;
5.4
veroordeelt [gedaagden] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 727,-- wegens expertisekosten;
5.5
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op