ECLI:NL:RBGEL:2024:6576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
435715
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de koop van een jacht met gedeeltelijke ontbinding en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, een koper van een tweedehands jacht, een vordering ingesteld tegen gedaagde, de verkoper, wegens non-conformiteit van het geleverde jacht. Eiser heeft het jacht gekocht voor € 650.000, maar stelt dat het jacht op drie punten niet voldeed aan de verwachtingen die hij op basis van de koopovereenkomst mocht hebben. Eiser heeft primair gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd en subsidiair gedeeltelijke vernietiging, alsook terugbetaling van een bedrag van € 55.015,01. Gedaagde betwist dat hij tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst en dat hij in verzuim verkeert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst vanwege het ontbreken van airconditioning, wat in strijd is met de verwachtingen die in de verkoopbrochure zijn gewekt. De rechtbank heeft eiser een bedrag van € 20.000,00 toegewezen, als schadevergoeding voor de meerprijs die hij heeft betaald voor een jacht met airconditioning. De rechtbank heeft echter de vorderingen van eiser met betrekking tot het defect aan de bakboordmotor en het ontbreken van hardware infrastructuur afgewezen, omdat gedaagde niet in verzuim was geraakt en eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor deze tekortkomingen.

De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de kosten voor het onderzoeksrapport en de proceskosten zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan op 18 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/435715 / HA ZA 24-247 / 1841 / 1854
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. de Haas,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024;
- de mondelinge behandeling van 9 augustus 2024, waarvan door de griffier (verkort) proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Daarna is een datum bepaald voor het wijzen van dit vonnis.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] heeft een tweedehands jacht van [gedaagde] gekocht voor een bedrag van € 650.000,00. Volgens [eiser] is kort nadat het jacht door [gedaagde] aan [eiser] was geleverd, gebleken dat het jacht op drie punten niet voldeed aan wat hij op basis van de koopovereenkomst mocht verwachten. [eiser] heeft daarom de koopovereenkomst primair gedeeltelijk ontbonden en subsidiair gedeeltelijk vernietigd en vordert (terug)betaling van een bedrag van € 55.015,01. [gedaagde] betwist dat hij tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst en dat hij in verzuim verkeert. Daarnaast betwist [gedaagde] de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag.
2.2.
De rechtbank zal aan [eiser] een bedrag toewijzen van € 20.000,00 (vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
De rechtbank stelt ambtshalve voorop dat zij bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van [eiser] . Partijen zijn het er namelijk over eens dat zij in de koopovereenkomst gekozen hebben voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, meer specifiek in eerste aanleg voor de rechtbank Gelderland. Ook hebben zij gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. Dit staat in artikel 9.1 en 9.2 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst:

Artikel 9.1
Streitfälle, die aus diesem Vertrag hervorgehen, sind nur vom Landgericht Gelderland, Niederlande zu entscheiden, insofern diesbezüglich in dem vorliegenden und einem anderen bzw. anderen Verträgen keine andere Regelung getroffen wurde.
Artikel 9.2
Auf diesen Vertrag findet nur niederländisches Recht Anwendung.” [1]
Het staat partijen op grond van artikel 25 Brussel I bis-verordening [2] en artikel 3 Rome I-Verordening [3] vrij om deze forum- en rechtskeuze te maken.
Ingetrokken stellingen
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde] laten weten het beroep op nietigheid van de dagvaarding niet te handhaven. Daar hoeft dus niet op te worden beslist.
3.3.
De advocaat van [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat geen sprake is van een consumentenkoop. Daarmee vervalt de grondslag aan het in de dagvaarding primair gedane beroep op artikel 7:22 lid 1 BW. Ook heeft de advocaat van [eiser] erkend dat de wettelijke handelsrente niet van toepassing is. Dat betekent dat partijen het erover eens zijn dat slechts de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijsbaar is.
De door [eiser] gestelde gebreken
3.4.
De rechtbank zal eerst ingaan op de primaire grondslag van de vorderingen van [eiser] , namelijk gedeeltelijke ontbinding vanwege tekortschieten. De gestelde tekortkomingen houden volgens [eiser] in dat het jacht ten onrechte niet is voorzien van airconditioning, dat de bakboordmotor al bij levering defect was en kort na de levering moest worden vervangen, en dat de hardware infrastructuur voor het gebruik van radio, televisie en wifi niet aanwezig was. Voor zover nodig gaat de rechtbank daarna in op het subsidiaire beroep van [eiser] op gedeeltelijke vernietiging vanwege dwaling en het meer subsidiaire beroep op schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad.
Het ontbreken van airconditioning
Gedeeltelijke ontbinding
3.5.
De eerste door [eiser] gestelde tekortkoming is dat aan hem een jacht zonder airconditioning is geleverd, terwijl hij op grond van de koopovereenkomst een jacht met airconditioning mocht verwachten. Tussen partijen staat vast dat in het jacht slechts een ventilatiesysteem aanwezig is, dat slechts kan verwarmen en niet kan koelen.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank beantwoordt het jacht daarmee niet aan wat [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. In de verkoopbrochure [4] van het jacht is namelijk vermeld dat het jacht is voorzien van
“airco door het gehele schip”.
In normaal spraakgebruik wordt daarmee bedoeld een systeem dat energie gebruikt om een ruimte te koelen. [eiser] mocht op basis van deze mededeling in de verkoopbrochure verwachten dat het jacht was uitgerust met (verkoelende) airconditioning. Tijdens de mondelinge behandeling is ook namens [gedaagde] bevestigd dat onder airco een verkoelend systeem wordt verstaan, dat dit niet hetzelfde is als het ventilatiesysteem dat in het jacht aanwezig is en dat het jacht in zoverre niet voldoet aan de mededeling in de verkoopbrochure.
3.7.
Dat [eiser] tijdens het verkoopproces vragen heeft gesteld over de werking van de airconditioning, maakt niet dat hij geen airconditioning (meer) mocht verwachten. Ook [gedaagde] en de verkoopmakelaar die hem tijdens het verkoopproces vertegenwoordigde, [verkoopmakelaar] , gingen er namelijk van uit dat het jacht was voorzien van airconditioning. Dit blijkt uit de eigen stellingen van [gedaagde] en een e-mail [5] van 12 mei 2023 van de verkoopmakelaar, waarop [eiser] heeft gewezen. Dit verklaart waarom [verkoopmakelaar] niet tijdens het verkoopproces aan [eiser] heeft verteld dat het jacht niet beschikte over airconditioning. De verkoopmakelaar heeft pas bij een meer gedetailleerdere inspectie na de overdracht van het jacht geconstateerd dat airconditioning niet aanwezig was. Gelet op de duidelijke mededeling in de verkoopbrochure, die tijdens het verkoopproces niet is gecorrigeerd, kan [gedaagde] niet met succes aan [eiser] tegenwerpen dat hij wat betreft de afwezigheid van airconditioning beter had moeten of kunnen weten, zo nodig door onderzoek van een technisch expert. Deze omstandigheden brengen ook mee dat [gedaagde] niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [eiser] akkoord ging met een jacht zonder airconditioning omdat in artikel 3.1 van de koopovereenkomst staat dat de koper het jacht accepteert in de kennelijke staat zoals het werd aangetroffen bij de bezichtiging en inspectie van 12 april 2023.
3.8.
Nadat het jacht door [gedaagde] aan [eiser] was geleverd, was het voor [gedaagde] nog mogelijk om de tekortkoming te herstellen en alsnog airconditioning te (laten) plaatsen. Dit brengt mee dat [eiser] de koopovereenkomst pas vanwege het ontbreken van airconditioning kan ontbinden als [gedaagde] in verzuim verkeert. Dit volgt uit artikel 6:265 lid 2 BW.
3.9.
Volgens [eiser] is verzuim van rechtswege ingetreden, zonder ingebrekestelling. Dit betwist [gedaagde] . De rechtbank is het eens met [eiser] . Tussen partijen staat namelijk  bij gebrek aan betwisting door [gedaagde]  vast dat hij op 28 juli 2023, 29 augustus 2023 en 21 september 2023 door de advocaat van [eiser] is gesommeerd tot betaling van de schade door de gebreken. [gedaagde] heeft op die sommaties niet of gedeeltelijk gereageerd. [gedaagde] meende immers dat hij niet verplicht was om aan [eiser] een jacht met airconditioning te leveren, zoals hij ook tijdens deze procedure heeft volgehouden. Uit de ontkenning van [gedaagde] dat op hem die verplichting rustte, blijkt dat (nog) een aanmaning door [eiser] nutteloos zou zijn geweest. [eiser] heeft [gedaagde] in de dagvaarding schriftelijk aansprakelijk gesteld voor het uitblijven van goede nakoming en aanspraak gemaakt op terugbetaling van een deel van de koopprijs (vermeerderd met wettelijke rente). [6] Onder deze omstandigheden is [gedaagde] op grond van artikel 6:82 lid 2 BW in verzuim komen te verkeren. De datum van de dagvaarding geldt als de datum van verzuim.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] de koopovereenkomst ten aanzien van de airconditioning gedeeltelijk kon ontbinden. [eiser] is daartoe overgegaan in de dagvaarding. Het gevolg van gedeeltelijke ontbinding is dat partijen wederzijds evenredig bevrijd zijn van hun verplichtingen (artikel 6:270 BW). Voor [gedaagde] betekent dit dat hij bevrijd is van zijn verplichting om een jacht met airconditioning te leveren aan [eiser] . Voor [eiser] betekent dit dat hij ten onrechte heeft betaald voor een jacht met airconditioning, in plaats van voor een jacht zonder airconditioning. Voor deze meerprijs ontstaat een ongedaanmakingsverbintenis. Dit volgt uit artikel 6:271 BW.
Ongedaanmakingsverbintenis voor een bedrag van € 20.000,00
3.11.
Het is de vraag welk deel van de door [eiser] betaalde koopprijs overeenkomt met de waarde van de airconditioning. Volgens [eiser] is dat het bedrag dat hij dient te betalen om alsnog airconditioning in het jacht te laten installeren. [eiser] stelt dat dit een bedrag van € 24.600,00 inclusief btw kost en onderbouwt dit met een prijsopgave [7] van [bedrijf 3] . [eiser] heeft de airconditioning nog niet laten installeren.
3.12.
[gedaagde] betwist niet dat het een bedrag van € 24.600,00 inclusief btw kost om het jacht te voorzien van airconditioning. Wel voert [gedaagde] het verweer dat als dit gehele bedrag zou worden toegewezen, [eiser] in een gunstiger positie zou komen te verkeren dan wanneer [gedaagde] niet zou zijn tekortgeschoten. Volgens [gedaagde] zou [eiser] zonder tekortkoming hebben beschikt over een jacht waarvan de airconditioning, op basis van de vijftienjarige leeftijd van het jacht, al afgeschreven zou zijn geweest of nog hooguit vijf jaar mee kon gaan. Met het een bedrag van € 24.600,00 verkrijgt [eiser] op kosten van [gedaagde] een geheel nieuwe airconditioning.
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiser] geen geheel nieuwe airconditioning verwachten, maar mocht [eiser] wel een airconditioning
“in zeer goede staat”verwachten. In deze staat is het jacht namelijk aan [eiser] in de verkoopbrochure gepresenteerd. Omdat de omvang van de schade in dit geval niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de schade op de voet van artikel 6:97 BW schatten. Ervan uitgaande dat het € 24.600,00 inclusief btw kost om het jacht te voorzien van een nieuwe airconditioning, schat de rechtbank dat het aircosysteem in zeer goede staat een prijs vertegenwoordigt van € 20.000,00 inclusief btw. Dit bedrag heeft [eiser] door de tekortkoming van [gedaagde] te veel betaald, zodat dit bedrag in mindering dient te komen op de totale koopprijs en door [gedaagde] aan [eiser] terugbetaald dient te worden.
Het defect aan de bakboordmotor
Geen gedeeltelijke ontbinding mogelijk
3.14.
De tweede door [eiser] gestelde tekortkoming is dat het jacht aan hem is geleverd met een defect aan de bakboordmotor. De bakboordmotor gaf namelijk bij de derde vaart op 12 mei 2023, zeven dagen na de levering, al een storing. [eiser] stelt dat uit een onderzoeksrapport van 12 juni 2023 van [bedrijf 1] [8] blijkt dat deze storing aan de bakboordmotor berust op een systematische oorzaak. [eiser] heeft de gehele bakboordmotor door [bedrijf 2] laten vervangen. [eiser] stelt hiervoor een bedrag € 24.791,54 te hebben betaald en vordert terugbetaling van dit bedrag. [gedaagde] betwist dat de bakboordmotor al tijdens de levering defect was.
3.15.
De rechtbank laat in het midden of de bakboordmotor op het moment van levering een defect had en of [gedaagde] daarom is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. [gedaagde] heeft namelijk ook betwist dat hij in verzuim verkeert.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens. Dit licht de rechtbank hierna toe (3.16 tot en met 3.22).
3.16.
Ook als [gedaagde] aan [eiser] het jacht heeft geleverd met een defect aan de bakboordmotor, was het voor [gedaagde] na levering nog mogelijk om deze tekortkoming te (laten) herstellen. Dit betekent dat [eiser] de koopovereenkomst pas vanwege het defect aan de bakboordmotor kan ontbinden als [gedaagde] in verzuim verkeert.
3.17.
Uit de door [eiser] overgelegde factuur [9] van de reparatie door [bedrijf 2] blijkt dat [eiser] de bakboordmotor op of voor 23 juni 2023 heeft laten vervangen. [eiser] heeft [gedaagde] echter pas voor het eerst gesommeerd op 28 juli 2023 (zie ook 3.9 hiervoor). Dat [eiser] voorafgaand aan 28 juli 2023 al contact heeft opgenomen met [gedaagde] over het defect aan de bakboordmotor, heeft [eiser] niet onderbouwd en is door [gedaagde] betwist. Na vervanging is de oude bakboordmotor weggedaan. [eiser] heeft [gedaagde] dus pas op de hoogte gesteld van het defect aan de bakboordmotor, nadat de bakboordmotor was vervangen en de oude bakboordmotor was weggedaan.
3.18.
Uit het voorgaande blijkt dat [eiser] aan [gedaagde] de kans heeft ontnomen om zelf de bakboordmotor te (laten) inspecteren en vast te stellen wat het defect aan de bakboordmotor was, wat de oorzaak en ernst van dat defect was en welk herstel noodzakelijk was. Daarmee heeft [eiser] [gedaagde] geen laatste kans gegeven om de koopovereenkomst goed na te komen, zonder schadeplichtig te worden, wat het doel van verzuim is. [eiser] heeft geen gerechtvaardigde reden gegeven om het door verzuim gebalanceerde evenwicht tussen de belangen van de schuldeiser en van de schuldenaar te doorbreken. [eiser] heeft niet voldoende toegelicht of onderbouwd waarom de veiligheid het noodzakelijk maakte dat de bakboordmotor met grote spoed en buiten medeweten van [gedaagde] werd vervangen. Die noodzaak is door [gedaagde] betwist en valt, zonder toelichting, ook niet af te leiden uit het door [eiser] gestelde defect, namelijk het doordringen van koelwater in de brandkamer van de bakboordmotor.
3.19.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] zich erop beroept dat hij niet in gebreke is gesteld. Hierbij kent de rechtbank belangrijke betekenis toe aan de omstandigheid dat [bedrijf 1] in haar onderzoeksrapport heeft geschreven dat het voor het volledig vaststellen van de omvang van de schade nodig was dat de beschadigde motor van het jacht werd gehaald en werd gedemonteerd, maar dat [eiser] dit ten tijde van de inspectie niet wilde, omdat hij de beschadigde motor volledig wilde vervangen. Hierop heeft [gedaagde] gewezen en dit heeft [eiser] niet tegengesproken. De keuze om de bakboordmotor volledig te laten vervangen, zonder eerst de omvang van de schade aan de bakboordmotor precies te laten vaststellen en zonder [gedaagde] eerst op de hoogte te brengen van het defect aan de bakboordmotor, dient voor rekening en risico van [eiser] te komen.
3.20.
Anders dan [eiser] stelt, is [gedaagde] ook niet in verzuim geraakt doordat [eiser] na de storing aan de bakboordmotor, op 16 mei 2023, telefonisch contact heeft opgenomen met de verkoopmakelaar van [gedaagde] , [verkoopmakelaar] . Tijdens dit telefoongesprek zou [verkoopmakelaar] [eiser] hebben doorverwezen naar [bedrijf 2] om de bakboordmotor te laten vervangen. Volgens [eiser] handelde [verkoopmakelaar] hierbij als vertegenwoordiger van [gedaagde] .
3.21.
Zoals terecht namens [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, eindigt de formele rol van de makelaar in de regel nadat een betreffende zaak is verkocht en geleverd. Uitgangspunt is daarom dat [verkoopmakelaar] niet (meer) bevoegd was om [gedaagde] te vertegenwoordigen op het moment dat [eiser] belde. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat en waaruit blijkt dat [verkoopmakelaar] desondanks bevoegd was om [gedaagde] na de overdracht van het jacht te vertegenwoordigen of dat [eiser] daarop mocht vertrouwen. Die vertegenwoordigingsbevoegdheid van [verkoopmakelaar] blijkt ook niet voldoende uit de e-mail van 16 mei 2023, [10] waarin [verkoopmakelaar] slechts aan [eiser] terugkoppelt dat zij contact heeft gehad met [gedaagde] en dat [gedaagde] op zoek zal gaan naar facturen die betrekking hebben op de onderhoudsgeschiedenis van het jacht. Dat [gedaagde] voor [eiser] onvindbaar of onbereikbaar was zodat [eiser] geen andere keuze had dan zich tot [verkoopmakelaar] te richten, is niet komen vast te staan. Dit valt ook niet goed te rijmen met de stelling van [eiser] dat hij op 1 juni 2023 van [verkoopmakelaar] de contactgegevens van [gedaagde] heeft gekregen en het feit dat het [eiser] wel lukte om [gedaagde] vanaf 28 juli 2023 sommaties te versturen en om hem op 14 december 2023 op zijn woonadres te dagvaarden.
3.22.
Daar voegt de rechtbank aan toe dat ook indien [verkoopmakelaar] wel als vertegenwoordiger van [gedaagde] heeft gehandeld of [eiser] daarop mocht vertrouwen, [gedaagde] door genoemd telefoongesprek niet in verzuim is komen te verkeren. Daarvoor is de doorverwijzing van [verkoopmakelaar] naar [bedrijf 2] onvoldoende. [eiser] heeft namelijk verschillende stellingen ingenomen ten aanzien van de strekking van die doorverwijzing. Hij zou de doorverwijzing hebben begrepen als een
erkenningvan aansprakelijkheid en uitvoering van een herstelverplichting, maar ook als een definitieve
ontkenningvan aansprakelijkheid en weigering om na te komen. Beide uitleggen staan haaks op elkaar en zijn onverenigbaar. Zij vinden bovendien beide geen steun in de e-mail van [verkoopmakelaar] van 16 mei 2023, waarin [verkoopmakelaar] slechts schrijft dat [bedrijf 2] mogelijk een aanvullende verklaring kan geven over de motorstoring, omdat zij eerder voor een groot deel het onderhoud aan het jacht heeft uitgevoerd. De twijfel over de strekking van die doorverwijzing had aanleiding voor [eiser] moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de ware bedoeling van [gedaagde] (via zijn verkoopmakelaar). [eiser] kon er onder die omstandigheden niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] akkoord ging met vervanging van de bakboordmotor. De rechtbank passeert zodoende het bewijsaanbod van [eiser] om een medewerker van [verkoopmakelaar] als getuige te horen over de hoedanigheid waarin zij heeft gehandeld na de overdracht van het jacht. Die bewijslevering kan geen verandering brengen in het oordeel dat [gedaagde] niet in verzuim verkeert en is daarmee niet ter zake dienend.
3.23.
Doordat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt, kan [eiser] de koopovereenkomst niet ontbinden vanwege een mogelijk defect aan de bakboordmotor.
Geen gedeeltelijke vernietiging vanwege dwaling
3.24.
[eiser] baseert zijn vordering subsidiair op gedeeltelijke vernietiging op grond van dwaling (artikel 6:228 BW). [eiser] gaat echter eraan voorbij dat de wet (het BW) geen algemene regel kent die aan een partij de mogelijkheid van gedeeltelijke vernietiging geeft, dit in tegenstelling tot gedeeltelijke ontbinding (art. 6:270 BW). Een dwalende heeft niet het recht om met een buitengerechtelijke gedeeltelijke vernietiging de overeenkomst zelf aan te passen. Het door [eiser] beoogde resultaat, namelijk een prijsvermindering, kan weliswaar bereikt worden via artikel 6:230 lid 2 BW of artikel 3:53 lid 2 BW, maar geen van beide partijen heeft op deze bepalingen een beroep gedaan. Zo heeft [eiser] ook niet gesteld dat en waarom het bezwaarlijk is om de gevolgen van de koopovereenkomst ongedaan te maken (artikel 3:53 lid 2 BW). De enkele omstandigheid dat het jacht is overgedragen van [gedaagde] aan [eiser] brengt die bezwaarlijkheid niet mee, aangezien de koop naar zijn aard in beginsel is terug te draaien. De kosten van de nieuwe bakboordmotor kunnen dan ook niet op deze grondslag voor rekening van [gedaagde] worden gebracht.
Geen schadevergoeding vanwege een onrechtmatige daad
3.25.
Meer subsidiair baseert [eiser] zijn vordering op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). [eiser] betoogt dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. Daartoe voert [eiser] aan dat [gedaagde] wist dat onder andere de informatie over de werkelijke staat van de bakboordmotor van belang was voor de beslissing van [eiser] om het jacht te kopen, en dat [gedaagde] bewust en ongeoorloofd zijn mededelingsplicht heeft geschonden. [gedaagde] heeft dit betwist.
3.26.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. [eiser] heeft niet toegelicht waarom de gestelde verwijtbare handelingen van [gedaagde] onafhankelijk van de gestelde tekortkomingen een onrechtmatige daad zouden opleveren, nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat de bakboordmotor op het moment van de levering al defect was en dat [gedaagde] daarover bewust heeft gezwegen. Ook deze grondslag leidt niet tot toewijzing van de gevorderde kosten voor de nieuwe bakboordmotor.
3.27.
[verkoopmakelaar] is in deze zaak geen partij. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat [verkoopmakelaar] zelfstandig onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, betreft dit verwijt niet deze zaak.
Het ontbreken van hardware infrastructuur
Geen gedeeltelijke ontbinding mogelijk
3.28.
De derde door [eiser] gestelde tekortkoming is dat de hardware infrastructuur voor het gebruik van radio, televisie en wifi in het jacht ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] gespecificeerd dat het hierbij gaat om de niet-zichtbare infrastructuur tussen de antenne en het uitvoerapparaat op het jacht, zijnde de wifirouter. [eiser] stelt dat hij een nieuwe wifirouter moest laten monteren en dat hij hiervoor een bedrag van € 2.273,32 heeft betaald. Op basis van de verbinding tussen antenne en de wifirouter werken ook de radio en de televisie, zo is namens [gedaagde] op de mondelinge behandeling aangevoerd en namens [eiser] niet weersproken.
3.29.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze tekortkoming niet komen vast te staan, nog daargelaten of [gedaagde] ten aanzien van deze tekortkoming ook in verzuim zou verkeren. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het jacht ook na overdracht was voorzien van een antenne en een wifirouter. Zoals de rechtbank begrijpt, gaat het erom dat de wifirouter – en als gevolg daarvan de radio en de televisie – niet werkte en stelt [eiser] dat dit komt doordat de benodigde hardware infrastructuur tussen antenne en wifirouter bleek te ontbreken. Nog daargelaten dat [eiser] niet heeft uitgelegd wat voor hardware infrastructuur precies ontbreekt en waaruit blijkt dat deze hardware al bij de overdracht ontbrak, is dit door [gedaagde] gemotiveerd weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zoon van [gedaagde] uitgelegd dat als de wifirouter na de overdracht van het jacht niet werkte, dit niet komt door het ontbreken van hardware infrastructuur, maar door het eindigen van het wifi-abonnement van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] kon de wifirouter alsnog werken als [eiser] een nieuw wifi-abonnement had afgesloten. Hier is namens [eiser] niet meer op gereageerd. Daarmee heeft [eiser] deze tekortkoming onvoldoende onderbouwd.
Geen gedeeltelijke vernietiging en/of schadevergoeding
3.30.
Op basis van wat de rechtbank hiervoor onder 3.24 tot en met 3.26 heeft overwogen, wijst de rechtbank ook het beroep van [eiser] op dwaling en onrechtmatige daad ten aanzien van de hardware infrastructuur af. Daarbij geldt dat ook ten aanzien van de hardware infrastructuur niet is komen vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten en, in het verlengde daarvan, bewust een mededelingsplicht heeft geschonden.
Conclusie
3.31.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om in hoofdsom een bedrag van € 20.000,00 inclusief btw aan [eiser] terug te betalen. De wettelijke rente over dit bedrag zal vanaf de dag van de dagvaarding (als de datum van verzuim) worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde bedragen van € 24.791,54 voor het defect aan de bakboordmotor en van € 2.273,32 voor het ontbreken van hardware infrastructuur, zal de rechtbank afwijzen.
3.32.
Omdat partijen geen voldoende concrete feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. Om die reden worden de bewijsaanbiedingen van partijen gepasseerd.
Onderzoekskosten
3.33.
Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 3.350,15 als vergoeding voor de kosten voor het onderzoeksrapport van [bedrijf 1] zal de rechtbank afwijzen. [eiser] stelt deze kosten te hebben gemaakt om de schade en aansprakelijkheid van [gedaagde] vast te stellen ten aanzien van het defect aan de bakboordmotor. Nu er geen wettelijke verplichting voor [gedaagde] is om aan [eiser] schadevergoeding te betalen voor het defect aan de bakboordmotor, is er ook geen verplichting voor [gedaagde] om deze kosten te vergoeden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.34.
Tot slot vordert [eiser] een bedrag van € 1.603,43 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien in deze zaak de vordering niet is gegrond op betaling van een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst, moet dit deel van de vordering worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:96 lid 2 sub c BW en rapport
Voor-Werk II in samenhang met rapport BGK-integraal.
3.35.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt, en [gedaagde] heeft niet betwist, dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten die een vergoeding rechtvaardigen. Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.9 heeft overwogen, staat tussen partijen vast dat de advocaat van [eiser] meerdere sommaties aan [gedaagde] heeft verzonden, die mede betrekking hadden op het ontbreken van de airconditioning. Deze sommaties strekten er bovendien toe om buitengerechtelijk tot een oplossing te komen. Dit heeft de advocaat van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht.
3.36.
De rechtbank zal voor de hoogte van de redelijke vergoeding naar analogie de wettelijke tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toepassen. Uitgaande van de toe te wijzen hoofdsom van € 20.000,00 zal de rechtbank overeenkomstig het Besluit een bedrag van € 1.179,75 inclusief btw toewijzen.
De wettelijke rente over dit bedrag zal vanaf de datum van de dagvaarding (als datum van verzuim) worden toegewezen.
Proceskosten
3.37.
De vorderingen van [eiser] zullen gedeeltelijk worden toegewezen. Daarom zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen om de proceskosten (inclusief nakosten) te betalen, naar het tarief dat past bij de toe te wijzen hoofdsom van € 20.000,00. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
619,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.499,49
3.38.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 14 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.179,75 voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 14 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.499,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Voetnoten

1.Productie 2 bij dagvaarding
2.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake
4.Productie 3 bij dagvaarding
5.Productie 5 bij dagvaarding
6.Vgl. HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1012, onder 3.5.3 en 3.5.4
7.Productie 10 bij dagvaarding
8.Productie 8 bij dagvaarding
9.Productie 9 bij dagvaarding
10.Productie 6 bij dagvaarding