ECLI:NL:RBGEL:2024:6559

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
05.171605.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens onttrekking van minderjarige aan het opzicht van Jeugdbescherming, bedreiging en wederspannigheid

Op 27 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het opzicht van Jeugdbescherming, bedreiging en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in België, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Nentjes. De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte in de periode van 3 november 2022 tot en met 11 juli 2023 zijn minderjarige zoon, [slachtoffer 1], had onttrokken aan het wettig gezag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk [slachtoffer 1] hadden onttrokken aan het opzicht van Jeugdbescherming, wat bewezen werd geacht op basis van de verklaringen van betrokkenen en het dossier. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van ambtenaren tijdens een controle op 13 mei 2023, waarbij hij met een hooivork dreigend op hen afliep. De rechtbank achtte ook deze beschuldiging bewezen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en verwierp de vordering van de officier van justitie voor een zwaardere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht en aan wederspannigheid en bedreiging met zware mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/171605-23, 05/276710-23 (gev. ttz.) en 05/188656-21 (tul)
Datum uitspraak : 27 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1971 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] (België).
Raadsvrouw: mr. M. Nentjes, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 05/171605-23:
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2022 tot en met 11 juli 2023
te [plaats 1] , gemeente Druten, en/of [plaats 2] , althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015,
heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van
degene die dit desbevoegd over hem uitoefende,
terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
ten aanzien van parketnummer 05/276710-23:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Druten,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet
tegen (een) ambtenaren, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , beiden
politiefuctionarissen in eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van hun bediening, te weten als back-up en ter ondersteuning van
ambtenaren van de Gemeente Druten met betrekking tot een controle voor een
'basis registratie personen op het adres [adres 2] te [plaats 1]
door -met versnelde pas- met een hooivork in zijn , verdachtes handen (dreigend)
op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] af te lopen, en aldus die controle heeft belemmerd;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Druten
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] - beiden politiefuntionaris bij de eenheid
Oost-Nederland heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door - met versnelde pas - met een hooivork in zijn , verdachtes handen (dreigend)
naar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te lopen en/of die hooivork dreigend aan die
[slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] te tonen en/of voor te houden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

ten aanzien van parketnummer 05/171605-23 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. De officier gaat daarbij uit van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu het bestanddeel opzet niet bewezen kan worden. Subsidiair is aangevoerd dat pleegperiode aanzienlijk korter is dan ten laste is gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Op 3 november 2022 is [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , bij beschikking van de kinderrechter onder toezicht van Jeugdbescherming Gelderland geplaatst. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [2]
[aangever] heeft namens Jeugdbescherming Gelderland aangifte gedaan van onttrekking aan het opzicht van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] . Op 13 mei 2023 vond een BRP-controle plaats op de [adres 2] te [plaats 1] . Na het aantreffen van de moeder (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) heeft Jeugdbescherming Gelderland onder andere de beschikking van de ondertoezichtstelling overhandigd aan medeverdachte. Het exemplaar voor vader (de rechtbank begrijpt: verdachte) werd meegegeven aan een politieagent die het exemplaar zou overhandigen aan verdachte.
Door medeverdachte werd toegezegd dat zij zich op maandag 15 mei 2023 zou inschrijven bij de gemeente Druten en dat zij op 17 mei 2023 zou verschijnen op het politiebureau in Wijchen voor een gesprek met Jeugdbescherming Gelderland. Zij is op beide momenten niet verschenen. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij samen met verdachte en [slachtoffer 1] in de nacht na 13 mei 2023 naar België is vertrokken. Ze wonen sindsdien bij haar zus en twee kinderen aan de [adres 1] te [woonplaats] . [4]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en hij op 15 juni (de rechtbank begrijpt: 15 juni 2023) zijn aangehouden in België. [slachtoffer 1] is toen meegenomen en overgedragen aan jeugdzorg in Nederland. [5]
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 november 2022 is [slachtoffer 1] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Gelderland. De vraag die voorligt is of verdachte en medeverdachte [slachtoffer 1] opzettelijk hebben onttrokken aan het opzicht.
Verdachte en medeverdachte hebben op 13 mei 2023 de beschikking tot ondertoezichtstelling in persoon uitgereikt gekregen. Met ingang van die datum kan het niet anders dan dat verdachte en medeverdachte op de hoogte waren van de ondertoezichtstelling. Door vervolgens op 13 mei 2023 gezamenlijk met [slachtoffer 1] naar België te vertrekken, hebben verdachte en medeverdachte de uitoefening van het opzicht door Jeugdbescherming onmogelijk gemaakt tot op de dag dat zij op 15 juni 2023 werden aangehouden in België en [slachtoffer 1] werd overgedragen aan de autoriteiten.
Nu verdachte en medeverdachte, na het moment dat zij in elk geval op de hoogte waren geraakt van de ondertoezichtstelling, met [slachtoffer 1] in de nacht zijn vertrokken naar België en [slachtoffer 1] aldus hebben weggehouden van Jeugdbescherming Gelderland, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking [slachtoffer 1] opzettelijk hebben onttrokken aan het opzicht in de zin van artikel 279 Sr.
Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om te kunnen oordelen dat verdachte en medeverdachte ook al vóór 13 mei 2023 op de hoogte waren van de ondertoezichtstelling en dus in die periode al het opzet hadden om [slachtoffer 1] te onttrekken aan het opzicht. De rechtbank zal daarom een kortere periode bewezen verklaren dan ten laste is gelegd.
ten aanzien van parketnummer 05/276710-23 [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [slachtoffer 2] , werkzaam bij de politie-eenheid Oost-Nederland, heeft verklaard dat hij zich op 13 mei 2023 bevond aan de [adres 2] te [plaats 1] ter ondersteuning van een gemeentelijke controle. De hoofdbewoner betreft verdachte. Toen zij geen gehoor kregen, hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de opdracht gekregen de deur te forceren, waarna de gemeentemedewerker naar binnen stapte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgden. Er werd geroepen: “daar komt die aan jongens” en “hij heeft een stok in zijn handen”. [slachtoffer 2] zag een schaduw uit de gang komen. Vervolgens zag [slachtoffer 2] een persoon aan het einde van de kamer staan. De persoon liep richting [slachtoffer 2] en collega’s in een versnelde pas en [slachtoffer 2] zag dat de man een mestvork in zijn handen had. De afstand was op dat moment ongeveer 13 meter. De mestvork had meerdere scherpe punten. [slachtoffer 2] zag vervolgens de man steeds dichterbij komen, mét de mestvork in hun richting, en hoorde hem schreeuwen ”privé terrein”. De man gaf geen gehoor aan waarschuwingen. [7]
Verbalisant [slachtoffer 3] , werkzaam bij de politie-eenheid Oost-Nederland, heeft verklaard dat hij op 13 mei 2023 bij een BRP-controle door de gemeente (met een machtiging binnentreden) aanwezig was aan de [adres 2] te [plaats 1] . Samen met verbalisant [slachtoffer 2] had hij de opdracht gekregen de deur te forceren. Na enkele seconden hoorde [slachtoffer 3] de wijkagent roepen: “Daar komt hij, hij heeft een stok in zijn hand!”. [slachtoffer 3] zag vervolgens aan de achterzijde van de kamer een man aan komen lopen. De man schreeuwde meermaals dat men zijn erf af moest gaan en dat zij geen toestemming hadden de woning te betreden. Nadat de man enkele meters in de richting van verbalisanten was gelopen, zag [slachtoffer 3] dat de man een hooivork in zijn hand had. [slachtoffer 3] zag dat de man erg boos was en [slachtoffer 3] had het gevoel dat de man de hooivork als wapen wilde gebruiken tegen hen. De afstand tussen [slachtoffer 3] en de man betrof tussen de 10 en 15 meter. [slachtoffer 3] schreeuwde naar verdachte dat hij de hooivork moest laten vallen, maar de man reageerde niet en bleef op hen aflopen. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij de hooivork had meegepakt ter bescherming van hemzelf. [9]
De verdediging heeft aangevoerd dat het doel van de controle voor verdachte niet duidelijk is gemaakt door de ambtenaren en dat uit het dossier lijkt te volgen dat er sprake is geweest van misbruik van bevoegdheid, in die zin dat onrechtmatig is binnengetreden.
Voor de rechtbank is niet duidelijk welke conclusie de verdediging precies aan dit verweer verbindt. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten naar het adres van verdachte waren gegaan in het kader van ondersteuning bij een gemeentelijke BRP-controle en dat er een machtiging tot binnentreden was. Overigens blijkt, uit de (beschrijving van de) beelden dat in het gesprek met verdachte, dat is gevoerd voorafgaand aan het binnentreden, wel aan verdachte is meegedeeld dat er een machtiging was om zijn terrein te betreden. Ook blijkt uit de beelden dat verdachte niet in gesprek wilde gaan met de verbalisanten en niet reageerde op mededelingen van de ambtenaar dat ze de machtiging konden tonen. Voor zover het voor verdachte niet duidelijk was waarvoor de verbalisanten zijn erf en pand hebben betreden, ligt dat aan de zeer recalcitrante houding van verdachte die iedere vorm van communicatie met verbalisanten onmogelijk maakte.
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd door met een hooivork in zijn handen op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] af te lopen en deze hooivork te tonen. Dat is bedreigend geweest, des te meer gezien de context waarin verdachte al eerder schreeuwend en boos op hen af kwam. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte door deze gedragingen zich ook met bedreiging met geweld heeft verzet tegen deze verbalisanten en zo de controle heeft belemmerd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de parketnummers 05/171605-23 en 05/276710-23 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
ten aanzien van parketnummer 05/171605-23:
hij in
of omstreeksde periode van
13 mei 2023tot en met
15 juni 2023
te [plaats 1] , gemeente Druten, en/of [woonplaats] , althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk
een minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2015,
heeft onttrokken
aan het wettig over hem gesteld gezag en/ofaan het opzicht van
degene die dit desbevoegd over hem uitoefende,
terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
ten aanzien van parketnummer 05/276710-23:
1.
hij op
of omstreeks13 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Druten,
zich met
geweld en/ofbedreiging met geweld, heeft verzet
tegen
(een)ambtenaren, [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] , beiden
politiefu
nctionarissen in eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van hun bediening, te weten als back-up en ter ondersteuning van
ambtenaren van de Gemeente Druten met betrekking tot een controle voor een
'basis registratie personen op het adres [adres 2] te [plaats 1]
door
-met versnelde pas-met een hooivork in zijn, verdachtes handen (dreigend)
op die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] af te lopen, en aldus die controle heeft belemmerd;
2.
hij op
of omstreeks13 mei 2023 te [plaats 1] , gemeente Druten
[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2] - beiden politiefun
ctionaris bij de eenheid
Oost-Nederland heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling,
door
- met versnelde pas -met een hooivork in zijn, verdachtes handen (dreigend)
naar die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] te lopen en
/ofdie hooivork dreigend aan die
[slachtoffer 3] en
/ofdie [slachtoffer 2] te tonen en/of voor te houden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/171605-23:
medeplegen van onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht;
ten aanzien van parketnummer 05/276710-23:
feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
wederspannigheid
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

ten aanzien van parketnummer 05/171605-23
De raadslieden hebben een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid gedaan, nu er nimmer gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn geweest. Dit zou zijn gebleken in het civielrechtelijke traject.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In het dossier bevindt zich een beschikking van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling van [slachtoffer 1] . De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze beslissing. Het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) is voor het overige onvoldoende onderbouwd en zal worden verworpen. Al hetgeen de raadslieden overigens hebben aangevoerd wat tot OVAR zou moeten leiden, is onvoldoende onderbouwd en leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd op te leggen als bijzondere voorwaarde dat [slachtoffer 1] staat ingeschreven op een volgens de leerplichtwetten van het land waar [slachtoffer 1] ingeschreven staat erkende school, en dat hij daar ook volgens de regels van die wet en die school de school bezoekt. De officier van justitie heeft verzocht de proeftijd te bepalen op drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf (toepassing van artikel 9a Sr) gepleit. Subsidiair is verzocht een straf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt. Meer subsidiair is verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Meest subsidiair is verzocht een grotendeels voorwaardelijke taakstraf op te leggen die in de gemeente Nispen kan worden uitgevoerd. De raadsvrouw heeft verzocht niet over te gaan tot oplegging van de door de officier van justitie voorgestelde bijzondere voorwaarde.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich allereerst samen met zijn partner schuldig gemaakt aan onttrekking aan het opzicht van hun minderjarige zoon [slachtoffer 1] . Verdachte en medeverdachte zijn, zonder medeweten van Jeugdbescherming Gelderland, in de nacht van 13 mei 2023 met [slachtoffer 1] naar België vertrokken, terwijl zij op dat moment op de hoogte waren van het feit dat [slachtoffer 1] onder toezicht van Jeugdbescherming was gesteld. Daarmee hebben verdachte en medeverdachte de gerechtelijke uitspraak genegeerd. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en weerspannigheid. Hij is met een hooivork op de verbalisanten af gelopen en hij heeft die hooivork getoond. Dit zijn ernstige feiten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2024. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 september 2024, waarin wordt geadviseerd om bij een veroordeling over te gaan tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan de door de officier van justitie voorgestelde bijzondere voorwaarden te koppelen, temeer nu [slachtoffer 1] ook in België – waar hij nu staat ingeschreven – leerplichtig is en er vanuit kan worden gegaan dat de Belgische autoriteiten erop zullen toezien dat aan de leerplicht wordt voldaan.
De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank voor het feit over onttrekking aan het opzicht een kortere periode bewezen acht dan de officier van justitie.

8.De beoordeling van de civiele vordering

ten aanzien van parketnummer 05/276710-23
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met een bedreiging, ten laste gelegd onder parketnummer 05/276710-23 feit 2, een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schadevergoeding moet worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overwegingen van de rechtbank
Immateriële schade
Voor toekenning van immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet – kort gezegd – sprake zijn van aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel (1), aanranding van de eer of goede naam (2) of van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (3). Voor de laatste categorie geldt dat sprake moet zijn van geestelijk letsel (met onderbouwing) dan wel, bij afwezigheid daarvan, dat sprake moet zijn van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van aantasting in eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat het incident een behoorlijke indruk op hem heeft gemaakt. Verdachte kwam met een hooivork in zijn hand, boos en al schreeuwend, snel dichterbij. In de weken na het incident heeft hij nachtmerries gehad, waarbij hij tijdens het werk werd neergestoken of neergeschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. De rechtbank zal een bedrag van € 300,00 toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 13 mei 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/188656-21)

De kantonrechter heeft verdachte op 8 december 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van twee weken.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering af te wijzen, nu de beslissing nog niet onherroepelijk is omdat deze niet vóór de zitting van 13 september 2024 was uitgereikt aan verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 57, 180, 279 en 285van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 300,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 300,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 6 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter van 8 december 2021 voorwaardelijk opgelegde twee weken hechtenis af (parketnummer 05/188656-21).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023225931, gesloten op 7 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten de beschikking van de kinderrechter van 3 november 2022, p. 20-23.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangever] namens Jeugdbescherming Gelderland, p. 14, 16
4.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , p. 142 en 146.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 108.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023211367, gesloten op 31 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 5-6.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 9-10.
9.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2024.