ECLI:NL:RBGEL:2024:6549

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
05/068185-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor poging tot zware mishandeling met pepperspray

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen die beschuldigd werden van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op 5 maart 2023 in [plaats] samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], hebben mishandeld. Dit omvatte het slaan, schoppen en het gebruik van pepperspray. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en dat één van hen ook in het bezit was van pepperspray, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank legde aan de eerste verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 95 dagen op, met een proeftijd van drie jaar. De tweede verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen. Beide mannen zijn ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die in totaal €600,00 aan immateriële schade toegewezen kreeg. De rechtbank overwoog dat de verdachten de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit hebben overschreden in hun handelen, en verwierp hun beroep op noodweer en noodweerexces. De rechtbank concludeerde dat de feiten strafbaar zijn en dat de opgelegde straffen passend zijn, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/068185-23
Datum uitspraak : 29 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ( Roemenië ),
wonende aan de [adres 1] , [postcode] , [nummer] te [geboorteplaats] ( Roemenië ).
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer] één of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
- voornoemde [slachtoffer] in/op/tegen de ogen, althans het gezicht, met pepperspray heeft/hebben gesprayd/gespoten,
- voornoemde [slachtoffer] op/aan het lichaam heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] van een trap heeft/hebben gegooid en/of getrokken en/of geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer] één of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats] openlijk, te weten, op/aan [adres 2] te [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam, te slaan en/of te stompen,
- in/op/tegen de ogen, althans het gezicht, met pepperspray te sprayen/spuiten,
- op/aan het lichaam vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (vervolgens) van een trap te gooien en/of te trekken en/of te duwen en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam, te slaan en/of te stompen,
- in/op/tegen de ogen, althans het gezicht, met pepperspray te sprayen/spuiten,
- op/aan het lichaam vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (vervolgens) van een trap te gooien en/of te trekken en/of te duwen en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
feit 2
hij op of omstreeks 5 maart 2023 te [plaats] een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere gasbusje(s) pepperspray (merk/type: Pfeffer Ko Jet, barcode(s): 017777244304 en/of 017777244045), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde feit en het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit met uitzondering van de gedraging ‘één of meerdere malen op/tegen het hoofd te trappen en/of schoppen’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt.
Beoordeling door de rechtbank
feit 1Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het één of meerdere malen op/tegen het hoofd te trappen en/of schoppen, nu deze geweldshandeling niet op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld.
De rechtbank acht feit 1 primair, het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat er sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering kan daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 2 t/m 5;
- de letselrapportage Forensische Geneeskundige GGD Gelderland-Midden, p. 28 t/m 40;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 56;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 148 t/m 154;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 maart 2023, p. 224;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 18 september 2023;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2024.
feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 57;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 155;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1 (primair)
hij op
of omstreeks5 maart 2023 te [plaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer]
één ofmeerdere malen in/op/tegen het gezicht,
althans het hoofden/of het lichaam, heeft
/hebbengeslagen en/of gestompt,
- voornoemde [slachtoffer] in/op/tegen de ogen,
althans het gezicht, met pepperspray heeft
/hebbengesprayd/gespoten,
- voornoemde [slachtoffer]
op/aan het lichaam heeft
/hebbenvastgepakt en/of vastgegrepen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] van een trap heeft
/hebben gegooid en/ofgetrokken en/of geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer]
één of meerdere malen op/tegen
het hoofd, althanshet lichaam, heeft
/hebbengetrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op
of omstreeks5 maart 2023 te [plaats] een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten
een ofmeerdere gasbusje
(s
)pepperspray (merk/type: Pfeffer Ko Jet, barcode(s): 017777244304 en/of 017777244045), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een succesvol beroep op noodweer. Aangever heeft de nicht van verdachte, [naam] , mishandeld in zijn woning en haar belet te vertrekken. Dit was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Verdachte en medeverdachte schoten [naam] te hulp, maar aangever dreigde met een mes. De gedragingen van verdachte, zowel boven als beneden de trap, waren proportioneel omdat aangever al die tijd een mes had. Er is ook voldaan aan het subsidiariteitsvereiste, omdat verdachte op dat moment geen andere mogelijkheid had om zijn nicht te redden. Wachten op de politie was in deze gevaarlijke situatie geen mogelijkheid. Verdachte spreekt ook geen Nederlands of Engels, zodat hij niet met de politie kon communiceren. De raadsman heeft subsidiair bepleit dat, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte te ver is gegaan in de noodzakelijke verdediging, sprake is van noodweerexces. Er was door de heftige situatie een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte strafbaar is en dat het beroep op noodweer niet slaagt. Volgens de officier van justitie is aannemelijk dat sprake was van een noodweersituatie, namelijk de ogenblikkelijke aanranding van [naam] . De officier van justitie voert echter primair aan dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het vereiste van subsidiariteit, omdat verdachte de politie had kunnen bellen of aan aangever had kunnen vragen [naam] vrij te laten. Subsidiair voert de officier van justitie aan dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het vereiste van proportionaliteit omdat, ongeacht of verdachte een mes vast heeft gehad, de mate en intensiteit van geweld de grenzen van dit vereiste heeft overschreden. Tot slot komt verdachte ook geen succesvol beroep op noodweerexces toe omdat uit het procesdossier niet blijkt dat er bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) eerst de vraag moet worden beantwoord of er sprake was van een noodweersituatie in de zin van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Vervolgens wordt gekeken of verdachte bij de gevoerde verdediging niet de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit heeft overschreden. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de door verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
De rechtbank acht aannemelijk dat [naam] in de woning van aangever was voor het verrichten van betaalde seksuele diensten, dat er tussen hen onenigheid is geweest over geld, dat [naam] vanuit de woning telefonisch contact heeft gehad met verdachte en dat hij en medeverdachte toen naar de portiek voor de woning zijn gegaan. De rechtbank acht verder aannemelijk dat [naam] op enig moment niet de vrijheid had om de woning te verlaten. Verdachte, medeverdachte Voicu en [naam] hebben hierover verklaard en dit wordt door de camerabeelden ondersteund. Uit (de beschrijving van) de camerabeelden valt op te maken dat [naam] de deur open doet, maar dat aangever de deur weer dichtdoet.
Verdere belemmerende handelingen zijn op de beelden niet te zien. Dat aangever [naam] heeft bedreigd met een mes, of dat anderszins sprake was van een zeer bedreigende situatie, is op de beelden niet te zien en is ook verder uit die beelden (bijvoorbeeld uit de waarneembare gezichtsuitdrukking van [naam] ) niet af te leiden. Dat aangever toen een mes vast zou hebben gehad wordt door aangever weersproken. Op de beelden is te zien dat verdachte en medeverdachte aan de trap van de woning van aangever komen en met hem contact hebben, kort voor de poging zware mishandeling. Anders dan verdachte heeft verklaard is tijdens het geweld, daarvoor of daarna (tot het moment dat aangever zijn woning weer in gaat) op geen moment te zien dat aangever hen toen met een mes heeft bedreigd, aan hen een mes heeft getoond of zelfs maar een mes bij zich had. Dit had, als de verklaringen van verdachte medeverdachte en [naam] dat aangever hen toen met een mes zou bedreigen wel verwacht mogen worden. Enkele korte flitsen die op de beelden te zien zijn, worden verklaard door andere (glimmende of reflecterende) voorwerpen.
Nu desalniettemin aannemelijk is dat [naam] door aangever in haar bewegingsvrijheid werd beperkt en hij haar niet naar buiten liet, terwijl zij zich - in de woning van aangever - in een kwetsbare positie bevond, is volgens de rechtbank aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam] en dus van een noodweersituatie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is echter niet aannemelijk dat sprake was van een dusdanig dreigende situatie dat de door verdachte en medeverdachte uitgeoefende geweldshandelingen door deze noodweersituatie werden gerechtvaardigd. Nog los van de vraag of verdachte en de medeverdachte andere mogelijkheden hadden om [naam] uit de situatie te bevrijden hebben zij hierbij in ieder geval de grenzen van de proportionaliteit overschreden. Het toegepaste geweld stond in geen verhouding tot de ernst van de situatie. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte en medeverdachte aangever onderaan de trap nog hebben geslagen en getrapt terwijl [naam] de woning al verlaten had.
Verder blijkt uit het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting niet dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, die heeft geleid tot overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en noodweerexces. Er is ook geen andere omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluit.
De feiten en verdachte zijn strafbaar.

6.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat een schuldigverklaring zonder strafoplegging ex artikel 9a Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast omdat verdachte reeds drie dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair verzoekt de raadsman om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij rekening wordt gehouden met het strafblad van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Samen met medeverdachte heeft hij het slachtoffer voor zijn woning mishandeld door hem te slaan, schoppen en van een trap af te trekken en het slachtoffer vervolgens bloedend op de grond achter te laten. Verdachte heeft hierbij ook gebruik gemaakt van pepperspray, waarvan het bezit eveneens strafbaar is. Hoewel verdachte naar aangever was gekomen om [naam] te helpen die door aangever werd belemmerd om te vertrekken door fors geweld toe te passen. Dergelijke eigenrichting is onaanvaardbaar en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf wel rekening met de bijdrage van de aangever in de aanleiding van dit incident
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juli 2024 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank is met de officier van justitie en het subsidiaire verzoek van de verdediging van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf, van een duur zoals geëist, passend is. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient er voor te zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank wijkt in zoverre af van de eis van de officier van justitie dat zij aan de voorwaardelijk straf een proeftijd voor een langere duur zal koppelen dan geëist, teneinde een goede stok achter de deur te hebben voor verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen passend en geboden. Hierbij geldt een proeftijd voor de duur van 3 jaren. Indien de gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd, zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht worden afgetrokken van de duur van de gevangenisstraf.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 385,00 aan materiële schade, te weten het eigen risico in verband met de ondergane medische behandelingen, en € 2.500,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij die ziet op de materiële schade moet worden afgewezen, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard wegens eigen schuld van het slachtoffer.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schadepost is betwist en daarvoor nadere onderbouwing, bewijslevering en uitwisseling van standpunten geboden is, wat een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt.
Immateriële schadevergoeding
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde
lichamelijk letsel in de vorm van onderhuidse bloeduitstortingen, kneuswonden, schaafwonden en oppervlakkige huidbeschadigingen heeft opgelopen zoals blijkt uit de letselrapportage opgemaakt door de GGD. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen vergoeding, houdt de rechtbank rekening met bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank acht een bedrag van € 800,00 redelijk en billijk.
Ten aanzien van het eigen schuld-verweer overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier aannemelijk is dat ook de benadeelde partij aan het conflict heeft bijgedragen. Hij heeft immers belet dat [naam] zijn woning kon verlaten. Er zijn dus aan hem toe te rekenen omstandigheden in de zin van artikel 6:101 BW die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade en leiden tot een evenredige vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte. Gelet echter op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten – gezien de mate van disproportionaliteit van het handelen van verdachte en de ernst van het uitgeoefende geweld – eist de billijkheid dat een kleiner percentage van de schade voor rekening van benadeelde zelf blijft, in die zin dat het ‘eigen schuld-percentage’ van de benadeelde partij dat hij zelf moet dragen op 25% wordt gesteld. Het toe te wijzen bedrag komt daarmee uit op een bedrag van € 600,00.
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Verdachte is vanaf 5 maart 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal beslissen dat de in beslag genomen voorwerpen 2 bussen pepperspray (Omschrijving: Barcode: 017777244304 en 017777244045, meerkleurig, merk: Pfeffer).:
- met betrekking tot welke feit 2 is begaan;
- met behulp waarvan feit 1 is begaan of voorbereid
worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
95 dagen;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van
de proeftijd van drie jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte in verband met het primair tenlastegelegde onder feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 600,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst de vordering tot immateriële schade voor het overige af;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 600,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele toegewezen bedrag;
 bepaalt als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van 2 bussen pepperspray (Omschrijving: Barcode: 017777244304 en 017777244045, meerkleurig, merk: Pfeffer).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer P10600-2023099985, gesloten op 24 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.