ECLI:NL:RBGEL:2024:6529

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
05/091493-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling; veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en voorwaardelijke taakstraf

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn (ex) echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 maart 2024 in [plaats] zijn ex-echtgenote, [slachtoffer], meerdere malen met een houten tafelpoot op het hoofd had geslagen. De officier van justitie stelde dat dit handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster met zich meebracht, maar de verdediging betwistte dit en voerde aan dat er geen levensbedreigend letsel was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangeefster en sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en begeleiding door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend, gezien zijn psychische toestand en alcoholproblematiek. De benadeelde partij, [slachtoffer], vorderde schadevergoeding, welke gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/091493-24
Datum uitspraak : 25 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboortedatum] (Joegoslavië),
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode 1] ) [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. S.J. Mol, advocaat in [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn (ex) echtgenote, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] meermalen krachtig met een stoelpoot/tafelpoot, althans met een hard/stevig houten voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te [plaats] aan zijn (ex) echtgenote, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere diepe sneeën op het hoofd/gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een stoelpoot/tafelpoot, althans met een hard/stevig houten voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn (ex) echtgenote, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] meermalen krachtig met een stoelpoot/tafelpoot, althans met een hard/stevig houten voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te [plaats] zijn (ex) echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een stoelpoot/tafelpoot, althans met een hard/stevig houten voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten een poging tot doodslag. Door meerdere malen met een massief houten tafelpoot op het hoofd van aangeefster te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden. Mocht de rechtbank de poging doodslag niet bewezen achten, dan is volgens de officier van justitie geen sprake van zware mishandeling (subsidiair), maar kan een poging tot zware mishandeling bewezen worden verklaard (meer subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat door het handelen van verdachte geen levensbedreigend letsel is ontstaan. Het dossier bevat daarnaast geen informatie over het gewicht van de tafelpoot waarmee verdachte heeft geslagen en de kracht waarmee verdachte heeft geslagen. Er bestond volgens de raadsvrouw geen aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan heeft te gelden dat de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard. Niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Het letsel bestond uit oppervlakkig uitwendig letsel. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 16 maart 2024 in haar woning in [plaats] was. Zij zag dat haar man [verdachte] met beide handen een tafelpoot vastpakte. Hij liep op haar af en sloeg haar meerdere keren met de tafelpoot. Zij voelde meteen veel pijn. [2] Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster drie huidbeschadigingen heeft opgelopen, op haar voorhoofd, op de rand van het hoofdhaar en in het hoofdhaar. Deze huidbeschadigingen zijn gehecht. Verder heeft zij vijf bloeduitstortingen opgelopen. [3]
Op 16 maart 2024 kregen verbalisanten een melding om naar een woning in [plaats] te gaan. Ter plaatse troffen zij [slachtoffer] aan. De verbalisanten zagen dat haar gezicht onder het bloed zat en dat haar kleding doorweekt was van bloed. In de woning troffen verbalisanten een houten slagvoorwerp aan. Dit voorwerp zat onder het bloed. In de woning werd ook verdachte aangetroffen. [4]
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zijn echtgenote, [slachtoffer] , meerdere malen met een tafelpoot op haar hoofd heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair), een zware mishandeling (subsidiair), een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) of een mishandeling (meest subsidiair).
Poging tot doodslag?
Om tot de kwalificatie poging tot doodslag te komen, moet worden bewezen verklaard dat bij verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangeefster aanwezig was. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte vol opzet had om aangeefster om het leven te brengen. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft zijn echtgenote meermalen met een tafelpoot op haar hoofd geslagen. Uit het dossier blijkt dat de tafelpoot waarmee verdachte heeft geslagen van hout gemaakt was. Uit het dossier blijkt echter niet wat het gewicht van deze tafelpoot was. Daarnaast blijkt uit het dossier niet met welke kracht verdachte heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat aangeefster kort na het incident onder het bloed zat, niet kan worden afgeleid dat verdachte dus met kracht heeft geslagen. Slagen of wonden op het hoofd kunnen in zijn algemeenheid al tot veel bloedverlies leiden. In dit geval blijkt bovendien uit het dossier dat aangeefster bloedverdunners gebruikte. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat het slaan met de tafelpoot een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen en dat verdachte deze kans, door te slaan, willens en wetens heeft aanvaard. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangeefster te doden, kan het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Zware mishandeling?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is vereist dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster drie huidbeschadigingen heeft opgelopen op haar voorhoofd, op de rand van het hoofdhaar en in het hoofdhaar. Verder heeft zij vijf bloeduitstortingen opgelopen. Uit de letselverklaring blijkt verder dat de wonden in het ziekenhuis zijn gehecht. Verder was medisch ingrijpen niet noodzakelijk. De forensisch arts heeft aangegeven dat geen blijvend letsel te verwachten was. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat sprake is van blijvend letsel. De rechtbank is gelet op voorgaande, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het voorgaande betekent dat verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Verdachte heeft meerdere malen met een houten tafelpoot op het hoofd van aangeefster geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het toepassen van geweld tegen het hoofd ernstig schedel- en hersenletsel kan veroorzaken. Het slaan met een houten tafelpoot op het hoofd is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, een poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn
(ex)echtgenote, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] meermalen
krachtigmet een
stoelpoot/tafelpoot,
althans met een hard/stevig houten voorwerpop/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beide gesteld dat het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van psycholoog W. Groen van 30 juli 2024. Hieruit volgt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een stoornis in het alcoholgebruik en een depressieve stoornis. De psycholoog ziet ook aanwijzingen voor de aanwezigheid van enige psychotische kenmerken ten tijde van het tenlastegelegde in de vorm van nihilistische wanen voortkomend uit de depressieve stoornis. Ten slotte was er bij verdachte sprake van een paniekstoornis, waarbij hij last had van recidiverende paniekaanvallen. Hierbij had hij veelal angst zijn zelfbeheersing te zullen verliezen.
De psycholoog stelt dat verdachte niet goed in staat is geweest om de langdurige spanningen tussen hem en zijn (ex) partner te reguleren, waarna spanningen en psychische klachten bij hem zijn toegenomen. In toenemende mate was er sprake van een depressieve stoornis waarbij hij zich (mede) vanuit de depressieve stoornis wanhopig voelde en hij zich door nihilistische wanen niet in staat voelde om de situatie te veranderen. Het tenlastegelegde was een agressieve impulsdoorbraak. De psycholoog adviseert, gelet op voorgaande, het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid over en acht het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenbaar.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast is verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke werkstraf van vijftig uren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote in hun woning. Hij heeft haar meerdere malen met een tafelpoot geslagen en heeft haar hierbij verwond. Dit is een ernstige vorm van huiselijk geweld en verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Door zijn handelen heeft verdachte bij aangeefster veel pijn en letsel veroorzaakt. Hoewel uit het dossier lijkt te volgen dat aangeefster zich op bijzonder kwalijke wijze heeft opgesteld tegenover verdachte en hun dochter, had verdachte zich niet op deze wijze mogen laten gaan. Dat hij dit wel gedaan heeft, rekent de rechtbank hem aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 juli 2024 waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van psycholoog W. Groen van 30 juli 2024 en het reclasseringsadvies van 27 augustus 2024. De psycholoog acht de kans dat verdachte agressie zal gebruiken buiten de relationele sfeer met aangeefster laag. Behandeling in een juridisch kader acht zij daarom niet noodzakelijk. Zij is echter wel van mening dat verdachte kan profiteren van behandeling en begeleiding en dat dit maatschappelijke teloorgang zou kunnen voorkomen. Zij acht het van belang dat de depressieve stoornis en de paniekstoornis behandeld worden, dat verdachte stopt met alcoholgebruik en dat hij vaardigheden leert om dit te bewerkstelligen en vol te houden. Gelet op de complexiteit en de ernst van de stoornissen acht de psycholoog een bij aanvang klinische behandeling geïndiceerd. De reclassering geeft aan dat verdachte meewerkend en gemotiveerd is in het contact met de reclassering. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting is toegelicht dat verdachte geen contact meer heeft en wil met aangeefster en dat er op dit moment een scheidingsprocedure loopt.
De straf
De rechtbank acht alles afwegend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend. Aangezien de duur van het voorarrest in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf betekent dit feitelijk dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op. Aan de voorwaardelijke taakstraf zal de rechtbank een proeftijd van 3 jaar verbinden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinisch opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Blijkens artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is dit alleen mogelijk wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aangezien verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en zowel de reclassering als de psycholoog het recidiverisico buiten de relationele sfeer met aangeefster inschatten als laag en er momenteel een scheidingsprocedure loopt, oordeelt de rechtbank dat van voornoemde situatie geen sprake is.
Voorlopige hechtenis
Gelet op deze uitspraak is de voorlopige hechtenis van verdachte al eerder bij afzonderlijk bevel opgeheven.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich – met bijstand van mr. L. van Sommeren – in het strafproces gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding. De benadeelde partij vordert € 11,88 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de immateriële schade op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen, omdat de psychische schade niet onderbouwd is. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 11,88 gevorderd in verband met reiskosten. De vordering is op dit punt niet betwist, is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade in zijn geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als – voor zover hier van belang – bij een benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer of goede naam, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon te zijn aangetast, wil hij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Namens de benadeelde partij is gesteld dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden. Zij slaapt slecht, is rusteloos en angstig. Daarnaast heeft zij regelmatig last van hoofdpijnen, een concentratiestoornis en spanningsklachten. Volgens de advocaat van de benadeelde partij is sprake van PTSS-klachten.
Het bestaan van psychische schade is echter niet nader onderbouwd met stukken en is niet door een deskundige vastgesteld. Ook doet zich hier niet de situatie voor waarin uit de aard en ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 16 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schade verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
  • bepaalt
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering IrisZorg op het volgende telefoonnummer, 088-6061311 , of op het volgende adres, [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] . Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg , ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de methodiek ‘Stap voor Stap’, SCIL, gedragsinterventies en/of urinecontroles;
  • verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte zich, indien de reclassering het nodig acht, laat behandelen vanwege middelenproblematiek bij de ambulante verslavingszorg van IrisZorg of soortgelijke instelling gedurende de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert de verdachte, nadat dit door de rechter is bevolen, zich bij terugval in middelengebruik/verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld tijdens het behandeltraject zal laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelaar, nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • indien de reclassering het nodig acht, de verdachte dient te verblijven in een beschermd- of begeleid wonen voorziening, of soortgelijke instelling zulks ter beoordeling van de reclassering. Hij dient daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte zich niet bevindt in de [adres 3] in [plaats], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met het slachtoffer [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 11,88 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 11,88 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 1 dag gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. J.F. van Halderen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 6-7.
3.Forensisch Medische Letselrapportage (aanvullend P-V) d.d. 18 april 2024.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28-29; het proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 45-46.