ECLI:NL:RBGEL:2024:6528

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
05/157467-24 en 05/188349-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een getransformeerd gaspistool, mishandeling, belediging van opsporingsambtenaren en wederspannigheid

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte was op 9 mei 2024 in Arnhem in het bezit van een getransformeerd gaspistool, wat valt onder de Wet wapens en munitie. Daarnaast heeft hij op 2 juni 2024 een vriendin van zijn ex-partner mishandeld door haar tegen een stenen gevel te duwen, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Tevens heeft de verdachte ambtenaren beledigd en zich verzet tegen zijn aanhouding, wat leidde tot wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het meermalen in het gezicht slaan van het slachtoffer, waar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 270 dagen opgelegd, waarvan 197 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 200,- aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/157467-24 en 05/188349-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak : 23 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [verblijfplaats] .
raadsvrouw: mr. S.R. van Laar, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder parketnummer 05/157467-24 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2024 te Arnhem een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Blow TR34, kaliber 9mm knal
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Onder parketnummer 05/188349-24 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen een stenen gevel te duwen en/of die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Arnhem opzettelijk de ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , agent bij politie Oost-Nederland en/of [verbalisant 2] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "kankerleiijers" en/of "kankerscotoe", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Arnhem, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen de ambtenaren, [verbalisant 1] , agent bij politie Oost-Nederland, [verbalisant 2] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland en/of [verbalisant 3] , inspecteur bij politie Oost-Nederland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten aanhouding van verdachte (teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor), door:
- een of meerdere malen zijn, verdachtes, spieren aan te spannen,
- zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin voornoemde
ambtenaren [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] hem trachtten te bewegen,
- tegen het been van voornoemde ambtenaar [verbalisant 2] te trappen,
- in de arm van voornoemde [verbalisant 2] te knijpen,
- een of meerdere malen tegen de ruiten van het dienstvoertuig te trappen,
- meerdere malen in de richting van voornoemde ambtenaren [verbalisant 2]
en/of [verbalisant 1] te trappen, en/of
- zijn, verdachtes, arm los te trekken en/of zijn, verdachtes, arm om de nek van
voornoemde ambtenaar [verbalisant 3] te leggen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummers 05/157467-24 en 05/188349-24 (met uitzondering van het meermalen in het gezicht slaan en/of stompen bij feit 1) ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot parketnummer 05/157467-24 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot parketnummer 05/188349-24 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde slaan en/of stompen van aangeefster [slachtoffer] , omdat daarvoor het wettig bewijs ontbreekt. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/157467-24 [1] :
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 15-17;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, aanvullend procesdossier, ongenummerde pagina (nummer PL0600-2024212458-15);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2024.
Ten aanzien van parketnummer 05/188349-24 [2] :
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 2 juni 2024 thuis was in haar woning in [plaats 2] samen met haar vriendin [getuige] . [getuige] vertelde haar dat verdachte onderweg was naar haar woning. Toen verdachte aankwam bij de woning begon hij direct te duwen. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar vastpakte en tegen de stenen gevel van het huis duwde. Ze voelde pijn aan haar rechteroor en rechterschouder. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte aangeefster met kracht tegen de muur aan duwde. Zij zag dat aangeefster door deze duw met haar hoofd tegen de muur viel. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangeefster een duw heeft gegeven waardoor zij tegen de muur en gevel viel. [5]
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van aangeefster door haar tegen een stenen gevel te duwen.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het tenlastegelegde meermalen in het gezicht slaan en/of stompen. De aanwezigen bij het incident hebben hier verschillend over verklaard. Aangeefster heeft weliswaar verklaard dat verdachte haar twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, maar verdachte ontkent haar te hebben geslagen of te hebben gestompt. Getuige [getuige] heeft verklaard niet te hebben gezien of verdachte aangeefster heeft geslagen. Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank het letsel van aangeefster ook kan zijn ontstaan door het duwen tegen de gevel. Het voorgaande maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het slaan en/of stompen in het gezicht.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 24;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2024.
De rechtbank is van oordeel dat de uitingen van verdachte onmiskenbaar beledigend van karakter zijn, zodat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde.
Feit 3
Verbalisanten [verbalisant 1] , agent bij de Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 2] , hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland kregen op 2 juni 2024, het verzoek om te gaan naar de [adres 2] in [plaats 2] . Hier zou een ex-vriend voor de woning staan met een mes en hij zou de deur eruit aan het trappen zijn. Aanrijdend werd deze melding aangevuld dat de verdachte vuurwapengevaarlijk was. Zij zagen dat een jongen hen tegemoet kwam rennen. Dit bleek verdachte te zijn. Verbalisanten hoorden collega’s zeggen dat verdachte voldeed aan het signalement, waarna verdachte werd aangehouden. Vanwege de dreiging van het mes en het feit dat de verdachte vuurwapengevaarlijk was, wilden de verbalisanten een veiligheidsfouillering uitvoeren. Zij voelden dat verdachte zijn spieren aanspande en de tegengestelde richting op bewoog als waar zij hem heen bewogen. De verbalisanten probeerden verdachte naar de grond te brengen en waarschuwde verdachte dat hij moest meewerken en dat er anders geweld gebruikt zou worden. Verbalisant [verbalisant 2] zag en voelde dat verdachte hem tegen zijn been trapte. Toen verdachte door de verbalisanten werd overgebracht naar het dienstvoertuig merkten zij dat verdachte opnieuw in verzet ging. Verbalisant [verbalisant 2] voelde dat verdachte in zijn rechterarm kneep. Toen verdachte achterin het dienstvoertuig zat, hoorden de verbalisanten dat hij tegen de ruiten trapte. Aangekomen bij het politiebureau [plaats 2] in [plaats 2] wilden de verbalisanten verdachte transporteren naar de cellengang. Zij zagen dat verdachte hen meerdere malen wilde trappen. Verbalisanten vroegen vervolgens om assistentie van collega’s. Zij zagen en voelden dat verdachte bleef tegenwerken. Tijdens het ontdoen van kledingstukken in de cel zagen de verbalisanten dat verdachte zijn linkerarm los rukte en deze om de nek van hulpofficier van justitie [verbalisant 3] legde. [6]
Verbalisant [verbalisant 3] , inspecteur bij de Eenheid Oost-Nederland kreeg het verzoek om te ondersteunen vanwege het verzet van verdachte. Verbalisant probeerde heel rustig met verdachte te spreken om hem te bewegen rustig mee te werken. Verdachte schold hen echter uit en gaf aan helemaal niet mee te willen werken. Toen de handen van verdachte uit de handboeien werden gehaald, probeerde verdachte zich direct weer te verzetten door te proberen zich los te rukken, waarbij hij bleef uitschelden en uitdagen. Toen verbalisant zijn rechterarm losser hield, trok verdachte deze arm onmiddellijk in. Verdachte draaide zich van zijn buik naar zijn zij/rug en probeerde verbalisant bij zijn hoofd te grijpen. [7]
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/157467-24:
hij op
of omstreeks9 mei 2024 te Arnhem een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (getransformeerd) gaspistool, van het merk Blow TR34, kaliber 9mm knal zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 05/188349-24:
1.
hij op
of omstreeks2 juni 2024 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen een stenen gevel te duwen
en/of die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen;
2
hij op
of omstreeks2 juni 2024 te Arnhem opzettelijk de ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , agent bij politie Oost-Nederland en
/of[verbalisant 2] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "kankerlijers" en
/of"kankerscotoe"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op
of omstreeks2 juni 2024 te Arnhem, zich met geweld en
/ofbedreiging met geweld, heeft verzet tegen de ambtenaren, [verbalisant 1] , agent bij politie Oost-Nederland, [verbalisant 2] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland en
/of[verbalisant 3] , inspecteur bij politie Oost-Nederland werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten aanhouding van verdachte (teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor), door:
-
een ofmeerdere malen zijn, verdachtes, spieren aan te spannen,
- zich in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin voornoemde
ambtenaren [verbalisant 2] en
/of[verbalisant 1] hem trachtten te bewegen,
- tegen het been van voornoemde ambtenaar [verbalisant 2] te trappen,
- in de arm van voornoemde [verbalisant 2] te knijpen,
-
een ofmeerdere malen tegen de ruiten van het dienstvoertuig te trappen,
- meerdere malen in de richting van voornoemde ambtenaren [verbalisant 2]
en
/of[verbalisant 1] te trappen, en
/of
- zijn, verdachtes, arm los te trekken en
/ofzijn, verdachtes, arm om de nek van
voornoemde ambtenaar [verbalisant 3] te leggen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/157467-24:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
parketnummer 05/188349-24:
feit 1
mishandeling
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
feit 3:
wederspannigheid

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 197 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarden te worden verbonden. Om nieuwe geweldsdelicten te voorkomen, heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de bijzondere voorwaarde van het locatieverbod geen elektronische monitoring te verbinden dan wel, subsidiair, om de duur van de elektronische monitoring te beperken tot 3 maanden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op de openbare weg in Arnhem een getransformeerd gaspistool met bijbehorende munitie bij zich gehad. Hij droeg het vuurwapen in een nektasje en had het vuurwapen daardoor binnen handbereik. Dit is een ernstig feit dat kan leiden tot levensgevaarlijke situaties, ook voor omstanders. Daarnaast leidt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens in de samenleving tot gevoelens van onrust en onveiligheid.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan mishandeling door een vriendin van zijn ex-partner te duwen waardoor zij tegen een stenen gevel aanviel. Hierdoor heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en haar pijn gedaan. Daarnaast heeft verdachte meerdere opsporingsambtenaren beledigd, waarbij hij grove woorden gebruikte en heeft hij zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. De politieagenten hebben hun handen vol gehad aan verdachte. Naast het feit dat het geweld inbreuk maakt op de lichamelijk integriteit van die politieagenten, heeft verdachte laten zien dat hij geen respect heeft voor het gezag van de ambtenaren in functie en het publieke belang dat door de opsporingsambtenaren wordt gediend.
Bij de ernst van deze feiten past in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De vraag is echter of dat in dit geval een passende afdoening is.
Verdachte is nog heel jong en niet eerder met justitie in aanraking geweest. De reclassering rapporteert dat sprake is van een belaste jeugd. Verdachte is opgegroeid zonder zijn biologische vader en met een verslaafde biologische moeder. Hij is deels opgegroeid in een pleeggezin, deels in een gezinshuis en gesloten instellingen. Verdachte is een tijd dakloos geweest en er is sprake van onverwerkte trauma’s. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was sprake van instabiliteit op nagenoeg alle leefgebieden.
Verdachte heeft in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis meegewerkt aan reclasseringstoezicht. De reclassering ziet een gemotiveerde jongen die zijn leven wil opbouwen en die, samen met zijn pleegouders, de eerste stappen heeft gezet om zijn leven te beteren, Zo heeft hij inmiddels huisvesting en dagbesteding in de vorm van een baan. Verdachte is aan zijn schuldenlast aan het werk en heeft weer contact met een positief netwerk. Verdachte wil graag werken aan zijn trauma en daarvoor staat een intake gepland.
De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, ambulante begeleiding, een contactverbod met zijn ex-partner, een locatieverbod voor [plaats 2] (met elektronische monitoring voor maximaal zes maanden) en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert negatief over een onvoorwaardelijke gevangenisstraf omdat deze het reeds ingezette traject zal doorkruizen. Bovendien heeft de reclassering zorgen over de psychische gesteldheid van verdachte in het geval van detentie.
Gelet op de persoon van verdachte is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dus juist geen passende afdoening. De vraag is wat meer gewicht moet worden toegekend, de ernst van de feiten of de persoon van verdachte. Alles afwegende zal de rechtbank meer gewicht toekennen aan de persoon van de verdachte en verdachte daarom geen lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij is doorslaggevend dat het de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking komt en dat hij tijdens de schorsing heeft laten zien dat hij gemotiveerd is om orde op zaken te stellen en gedwongen hulpverlening te accepteren. Uiteindelijk is dat de weg om het gevaar voor herhaling te verminderen en dat is niet alleen in het belang van verdachte, maar zeker ook in het belang van de maatschappij.
De rechtbank zal verdachte daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen langer dan het voorarrest maar wel een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte krijgt zo de kans om aan zichzelf te werken maar mocht het toch misgaan of verdachte niet langer gemotiveerd zijn voor hulpverlening, dan dient verdachte alsnog die gevangenisstraf uit te zitten. Naar het oordeel van de rechtbank wordt op die manier voldoende recht gedaan aan de ernst van de feiten en aan de persoon van verdachte.
Dit betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen van 270 dagen, waarvan 197 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal verder de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, waarbij de rechtbank de duur van het locatieverbod zal beperken tot drie maanden. Gelet op de impact van de aan deze bijzondere voorwaarde gekoppelde elektronische monitoring en afgezet tegen de noodzaak ervan acht de rechtbank een langere periode niet aangewezen. Verder zal de rechtbank in aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod opleggen met het slachtoffer [slachtoffer] . Daarbij merkt de rechtbank op dat het contactverbod met [getuige] enkel ziet op [getuige] en niet in de weg hoeft te staan aan contact tussen verdachte en zijn nog ongeboren kind.
Gezien de problematiek van verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht daarom dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de mishandeling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert vergoeding van de materiële schade bestaande uit een trui met bloedvlekken, bloed op het raam en in de gang en geestelijke schade. Een bedrag heeft de benadeelde partij hiervoor niet genoemd. Verder vordert de benadeelde partij smartengeld, waarbij evenmin een bedrag is genoemd. Allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er geen bedragen zijn genoemd bij de gestelde schadeposten en de vordering ook niet is ondertekend.
De verdediging heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten en gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de vordering niet heeft ondertekend bij punt 6 (‘ondertekening’) van het schadeformulier, maar wel bij punt 2 (‘machtiging’). De rechtbank heeft geen twijfel dat het de wens van [slachtoffer] is om zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen. Dat [slachtoffer] het formulier op de verkeerde plaats heeft ondertekend, maakt gelet op het voorgaande en anders dat de raadvrouw en de officier van justitie betogen, naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij daarom al niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de foto’s van het letsel is voldoende gebleken dat benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. [slachtoffer] heeft, vanwege het handelen van verdachte, schade opgelopen als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal voor de mishandeling naar maatstaven van billijkheid een bedrag van € 200,- aan immateriële schade (smartengeld) toewijzen, waarbij zij rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Voor wat betreft de materiële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdachte is vanaf 2 juni 2024 wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 180, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
197 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het vonnis meldt bij Reclassering Zutphen op het adres Houtwal 16a, te Zutphen, telefoonnummer 088-8041404. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. Een intake is reeds gepland. De behandeling duurt zolang als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich laat begeleiden door Zorgplus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Een intake heeft reeds plaatsgevonden. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met zijn ex-partner [getuige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, [adres 3] , [postcode 2] [plaats 2] , zolang de reclassering dit verbod in samenwerking met de geëigende professionals nodig vindt. Verdachte kan wel contact met zijn ex-partner hebben na instemming van de reclassering en wanneer dit in het belang van het kind van verdachte en zijn ex-partner is.
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] 2006, [adres 2] , [postcode 3] [plaats 2] , zolang de reclassering dit verbod in samenwerking met de geëigende professionals nodig vindt;
  • zich gedurende het toezicht niet in [plaats 2] bevindt. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen. Het locatieverbod heeft een duur van maximaal drie maanden
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs/specifiek middel om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen.
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 van parketnummer 05/188349-24 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 200,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 200,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 4 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hollebrandse (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024212458, gesloten op 11 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024252499, gesloten op 3 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 7.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 19.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 9 september 2024.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24.
7.Proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding, p. 31.