ECLI:NL:RBGEL:2024:6492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
10839169 \ CV EXPL 23-9093
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aansprakelijkheid bouwkundig tekenaar en zorgplicht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde], waarbij [eiser] stelt dat [gedaagde], een bouwkundig adviesbureau, tekort is geschoten in de uitvoering van een overeenkomst. [eiser] had [gedaagde] opdracht gegeven om bouwkundige tekeningen te maken voor een vergunningsvrij bijgebouw. Echter, de geleverde tekeningen voldeden niet aan de vergunningseisen, wat leidde tot extra kosten voor [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet verplicht was om de tekeningen te maken volgens de vergunningsvrije criteria, en dat [eiser] zelf verantwoordelijk was voor het ontwerp. De rechter heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen. Tevens is er een discussie over de eigen schuld van [eiser], aangezien hij de bouwwerkzaamheden niet tijdig heeft stilgelegd na het ontvangen van informatie van de gemeente. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, mocht [eiser] in zijn bewijsopdracht slagen, [gedaagde] 85% van de schade moet vergoeden, terwijl 15% voor rekening van [eiser] komt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en onderbouwing van de schade.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10839169 \ CV EXPL 23-9093
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] (gemeente [plaats 2] ),
eisende partij,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.J. van Bruggen,
tegen
[gedaagde],
zaakdoende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H. de Groen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024
- de akte inhoudende wijziging van eis van [eiser] , tevens akte overlegging producties 14 t/m 17
- de akte overlegging producties 3 t/m 5 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een bouwkundig adviesbureau.
2.2.
[eiser] heeft [gedaagde] op 22 februari 2022 het volgende geschreven:
“Zoals besproken bij deze de stukken horend bij de door ons gewenste mantelzorgwoning.
Wij willen op ons achtererf een bijgebouw plaatsen wat voldoet aan de vergunningsvrije criteria. Wij hebben nog voldoende bouwmeters om dit bouwwerk te mogen plaatsen.
Bijgevoegd tref je in SketchUp mijn tekening aan. In pdf een uitwerking van een prefab-bouwer, deze is echter van dikkere wanden uitgegaan.
(…)
Vraag voor jou is een tekening waarmee we de afspraken tussen de aannemer en mij goed weergeven en waarop de constructeur een berekening kan maken voor de fundering en het dak.”
2.3.
Op 14 maart 2022 heeft [gedaagde] een offerte voor een totaalbedrag van € 4.440,00 aan [eiser] gestuurd waarbij onder de kop ‘betreft’ staat vermeld: ‘ontwerp en bouwaanvraag zijn niet nodig’.
2.4.
In een e-mail van 19 juni 2022 aan [gedaagde] heeft [eiser] verwezen naar de volgende tekst van een website van de overheid:

Bijbehorende bouwwerken verder dan 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw mogen altijd 3 meter hoog zijn. Indien u hoger gaat bouwen dan 3 meter, gelden specifieke eisen voor de dakvorm en de bouwhoogte ten opzichte van naburige percelen om te voorkomen dat daar te veel zonlicht wordt weggenomen. Hierbij geldt dat het dak tenminste twee schuine dakvlakken moet krijgen. De dakvoet (het laagst punt van het schuine dak) mag niet hoger zijn dan 3 meter. De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer zijn dan 55°. De hoogte van de daknok mag in ieder geval maximaal 5 meter hoog zijn, en wordt verder in hoogte begrensd volgens de formule: (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3 = maximale daknokhoogte [m].
Verder heeft hij in die e-mail geschreven dat de mantelzorgwoning op 4,05 meter afstand van de hoofdwoning staat en op meer dan 12 meter van de erfgrens, wat betekent dat de hoogte van de daknok ( 12*0,47) + 3 = 8,64 meter is en dus volgens hem okay is.
2.5.
[gedaagde] heeft op 17 juni 2022 per e-mail aan de gemeente [plaats 2] gevraagd wat de maximaal te bouwen hoogte is. Hierop is door een ambtenaar van de gemeente bij e-mail van 20 juni 2022 geantwoord dat ‘
in de 4 meter zone de maximale bouwhoogte 5 meter bedraagt’. Dit antwoord heeft [gedaagde] aan [eiser] doorgezonden, die daarop de volgende reactie heeft gegeven:

Klopt wel wat hij zegt, maar hij is onvolledig. Hij noemt alleen in de 4 mtr, dit bouwwerk staat buiten de 4 mtr afstand.
2.6.
Bij e-mail van 24 juni 2022 heeft [eiser] op verzoek van [gedaagde] de tekening doorgestuurd aan de gemeente. Daarbij heeft hij aangegeven dat bij de bepaling van de maten van het atelier is uitgegaan van de criteria geldend voor een vergunningsvrij bijgebouw, als volgt uiteengezet:

Wij zijn uitgegaan van de volgende criteria.
Locatie: op het achtererf, op meer dan 4 meter afstand van de woning.
Hoogte: ((afstand nok tot aan de erfgrens in meters x 0,47) + 3 mtr).
Bouwmeters: op het achtererf hebben wij nog ruim minder dan 150 vierkante meter aan bouwwerken staan.
2.7.
De gemeente heeft daarop bij e-mail van 27 juni 2022 gereageerd met de mededeling dat [eiser] , indien hij wil voldoen aan de regels voor vergunningvrij bouwen, de nokhoogte dient terug te brengen tot 5 meter en dat als hij hoger wil bouwen dan de vergunningvrije hoogte daarvoor een omgevingsvergunning dient aan te vragen.
2.8.
Partijen hebben op 30 augustus 2022 een overleg gehad op het gemeentehuis, waarbij zijdens de gemeente is medegedeeld dat het ontwerp niet vergunningsvrij gebouwd mag worden.
2.9.
[gedaagde] heeft op 30 december 2022 een bedrag van € 2.215,00 aan meerwerk geoffreerd.
2.10.
Met betrekking tot de post ’30 uur meerwerk’ heeft [eiser] op 3 januari 2023 het volgende aan [gedaagde] bericht:

De initiële vraag die ik aan jou heb gesteld is het tekenen en berekenen van een vergunningsvrij bouwwerk. Dit is gedurende het project nooit een onderwerp van twijfel geweest en is in onze communicatie ook talloze keren besproken en geschreven. Toch zijn we gedurende het project met het gegeven geconfronteerd dat hetgeen we aan het bouwen waren, niet vergunningsvrij bleek te zijn. Ik heb forse extra kosten moeten maken aan (verlies van) materiaal en arbeid. Deze kosten heb ik tot op heden nog niet berekend, omdat ik alleen maar chagrijnig ga worden van de uitkomst van die rekensom. Je hebt vervolgens meegeholpen de fout te herstellen door het tekenwerk aan te passen naar de wensen van de gemeente en de uitkomst is dat we nu een vergunningsvrij bouwwerk hebben staan. Maar, hadden we op voorhand helder gehad wat de maten waren, dan hadden we andere keuzes gemaakt, nu hebben we feitelijk een nutteloze zolder, iets wat met bijvoorbeeld een lagere verdiepingsvloer al totaal anders was geweest.
Doordat je de meer-uren declareert lijk je te stellen dat het probleem van het niet vergunningsvrij zijn, niet jouw verantwoording is en daar ben ik het niet mee eens. Ik vind dat jij als ter zake kundig persoon, mij had moeten behoeden voor deze fout. Ik stel daarom het volgende voor, op basis van bovenstaande pas jij de factuur aan, het door jou in rekening gebrachte meerwerk breng je van 30 uur terug naar 4 tot 7 uur. Ik laat dan de extra door mij gemaakte kosten en de in-efficiënte ruimte voor wat het is en dan ronden we dit project als zodanig af.
(…)
2.11.
Bij brief van 14 juli 2023 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade voortkomend uit wanprestatie, waarop zijdens [gedaagde] op 14 augustus 2023 is gereageerd met de mededeling dat geen sprake is van wanprestatie.
2.12.
Productie 15, die [eiser] bij akte heeft ingediend, betreft een schriftelijke verklaring van [betrokkene] van [bedrijf] waarin hij onder meer verklaard dat [eiser] ‘vanaf het eerste begin duidelijk heeft aangegeven dat het door hem gewenste bijgebouw moest voldoen aan de criteria die de overheid stelt aan het vergunningsvrij mogen bouwen van een bijgebouw’.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis– samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht verklaart dat [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de tussen partijen op of omstreeks 14 maart 2022 gesloten overeenkomst onder meer, maar niet uitsluitend, door een ontwerptekening te verstrekken van een bijgebouw dat niet voldeed aan de op dat moment geldende vergunningvrije bouwcriteria,
ii. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
 een bedrag van € 14.580,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening,
 een bedrag van € 1.020,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,
 de proces- en nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] primair ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van een contractuele verplichting en subsidiair dat [gedaagde] zijn zorgplicht als opdrachtnemer heeft geschonden. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Voor zover de kantonrechter in conventie [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een geldsom aan [eiser] , beroept [gedaagde] zich op verrekening.
In voorwaardelijke reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, namelijk in het geval dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] in conventie afwijst, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van:
 een bedrag van € 1.587,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot aan de dag van de volledige betaling,
 een bedrag van € 238,05 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling,
 de proces- en nakosten.
3.4.
Aan zijn vorderingen legt [gedaagde] ten grondslag dat hij in opdracht van [eiser] meerwerk heeft moeten verrichten. De meerwerkfactuur heeft [eiser] tot op heden (gedeeltelijk) onbetaald gelaten. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing.
3.5.
Op de stellingen van partijen, zowel in conventie als reconventie, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Partijen hebben een overeenkomst met elkaar gesloten op grond waarvan [gedaagde] voor [eiser] bouwkundige tekeningen heeft gemaakt. Deze overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Er is immers geen sprake van de totstandbrenging van een stoffelijk werk, zoals artikel 7:750 BW omschrijft ten aanzien van de overeenkomst van aanneming van werk. De tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] ingenomen stelling dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten, gaat dan ook niet op.
4.3.
[eiser] vordert in conventie een bedrag aan schadevergoeding van€ 14.580,50. Het meest verstrekkende verweer daartegen is dat [eiser] niet binnen bekwame tijd bij [gedaagde] heeft geklaagd nadat hij bekend was met de gestelde wanprestatie van [gedaagde] . Op 20 juni 2022 bestond bij [eiser] bekendheid en pas op 3 januari 2023 heeft hij voor het eerst daarover geklaagd. Hierdoor heeft [eiser] de wettelijke klachtplicht van artikel 6:89 BW geschonden, aldus [gedaagde] . Ter zitting is daarover door [eiser] opgemerkt dat dit te maken heeft met het feit dat hij op 30 december 2022 werd geconfronteerd met de meerwerkfactuur van [gedaagde] . Naar aanleiding van die factuur heeft hij [gedaagde] aansprakelijk gesteld. Als onbetwist staat vast dat [eiser] voor het eerst heeft geklaagd bij [gedaagde] na verloop van zes maanden nadat hij bekend was geworden met de gestelde tekortkoming. De kantonrechter dient dan ook te beoordelen of de periode van zes maanden binnen bekwame tijd is geweest. Bij die beoordeling komt veel gewicht toe aan de omstandigheid of het belang van de schuldenaar is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd. Aangezien [gedaagde] in het geheel niet heeft gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad en de kantonrechter dat ook niet is gebleken, faalt het beroep van [gedaagde] op schending van de klachtplicht.
4.4.
Bij de beoordeling van de vorderingen in conventie stelt de kantonrechter het volgende voorop. Tussen partijen staat het volgende vast:
 [eiser] heeft aan [gedaagde] een ontwerp aangeleverd van een bijgebouw waarop een nokhoogte van zeven meter is ingetekend;
 [gedaagde] heeft dat ontwerp met inbegrip van de betreffende nokhoogte omgezet in bouwkundige tekeningen;
 dat bouwen met een nokhoogte tot vijf meter vergunningsvrij is.
Waar partijen over twisten, is de vraag naar de omvang van de overeenkomst. Daarover stelt [eiser] primair dat hij [gedaagde] heeft opgedragen vergunningsvrije bouwkundige tekeningen te maken en subsidiair dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] betwist dat gemotiveerd. Hij voert aan dat hem slechts de opdracht is gegeven het ontwerp om te zetten in bouwkundige tekeningen, waarbij hij niet geacht werd zich te buigen over vergunningsvrije criteria. Dat is volgens hem ook de reden dat er in de offerte staat vermeld, dat ‘ontwerp en bouwaanvraag niet nodig zijn’. Overigens neemt dat naar zijn zeggen niet weg, dat hij [eiser] diverse malen erop gewezen heeft dat een nokhoogte van zeven meter niet vergunningsvrij is.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt en om redenen van doelmatigheid zal de kantonrechter eerst de subsidiaire grondslag van [eiser] bespreken. Deze grondslag kan de vordering van [eiser] niet dragen. Hiertoe is het volgende redengevend. [gedaagde] is, als opdrachtnemer, gehouden als goed opdrachtnemer te handelen. Of daarvan sprake is, moet worden beoordeeld aan de maatstaf of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Vaststaat dat [gedaagde] een bouwkundig tekenaar is en aldus geen architect of constructeur. Anders dan aangevoerd door [eiser] , is de kantonrechter van oordeel dat een bouwkundig tekenaar enkel gehouden is om bouwkundige tekeningen op te leveren. Tot het standaard takenpakket van een bouwkundig tekenaar behoort niet het zelfstandig uitvoeren van ontwerphandelingen of het doen van onderzoek naar de haalbaarheid van een bouwproject. Dat zijn immers werkzaamheden die behoren tot het takenpakket van een architect of ontwerper. Met het opleveren van de bouwkundige tekeningen van het bijgebouw met een nokhoogte van zeven meter op basis van het door [eiser] aangeleverde ontwerp, heeft – naar het oordeel van de kantonrechter – [gedaagde] gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Dat de opgeleverde bouwkundige tekeningen betrekking hebben op een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, maakt het voorgaande niet anders.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt over de primair door [eiser] aangevoerde grondslag. Op basis van het partijdebat is niet komen vast te staan dat [gedaagde] bouwkundige tekeningen moest opleveren van een bouwwerk dat voldeed aan de criteria voor vergunningsvrij bouwen. Dat stelt [eiser] , maar is gemotiveerd betwist door [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat een zodanige verplichting in ieder geval niet volgt uit de e-mail van 22 februari 2022 van [eiser] aan [gedaagde] , evenmin volgt dit uit de door [gedaagde] uitgebrachte offerte van 14 maart 2022. Gezien deze stand van zaken is het, op basis van de hoofdregel van artikel 150 Rv, aan [eiser] om te bewijzen dat [gedaagde] gehouden was bouwkundige tekeningen op te leveren van een bouwwerk dat voldeed aan de criteria voor vergunningsvrij bouwen. Overeenkomstig zijn bewijsaanbod, zal [eiser] daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
4.7.
Als [eiser] slaagt in het leveren van het bewijs, dan komt daarmee vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van een contractuele verplichting. In dat geval is [gedaagde] – in beginsel – gehouden de schade die [eiser] ten gevolge van zijn tekortkoming heeft geleden te vergoeden. Over de hoogte van de schade zijn partijen het niet eens. De kantonrechter overweegt dat [eiser] geen concrete en inzichtelijke onderbouwing heeft aangeleverd met betrekking tot de kosten die bij hem in rekening zijn gebracht ten aanzien van meer- en minderwerk als gevolg van de aanpassingen die doorgevoerd moesten worden om het bouwwerk te verlagen, zodat deze zonder omgevingsvergunning (af)gebouwd kon worden. [eiser] wordt in verband daarmee alsnog in de gelegenheid gesteld zijn schade nader te onderbouwen en concretiseren,
4.8.
Verder overweegt de kantonrechter als volgt. Als [eiser] niet slaagt in zijn bewijsopdracht, dan staat vast dat [gedaagde] geen opdracht had zich bezig te houden met vergunningsvrije criteria. In dat geval kan ook de primaire grondslag de vorderingen van [eiser] niet dragen en liggen die voor afwijzing gereed.
Eigen schuld
4.9.
Voor het geval [eiser] slaagt in zijn bewijsopdracht, bespreekt de kantonrechter alvast het beroep van [gedaagde] op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. [gedaagde] stelt dat de schade van [eiser] mede het gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend. [gedaagde] wijst in dit verband op de volgende drie omstandigheden:
 [eiser] heeft zelf het ontwerp gemaakt voor het bijgebouw met een nokhoogte van zeven meter;
 willens en wetens heeft [eiser] nagelaten het ontwerp vooraf te laten toetsen door de gemeente;
 pas op 27 juni 2022 heeft [eiser] de bouwwerkzaamheden laten staken, terwijl op 20 juni 2022 bekend was dat het bouwwerk niet vergunningsvrij gebouwd kon worden.
4.10.
De eerste door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid kan bezwaarlijk leiden tot eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Als namelijk vast komt te staan dat [gedaagde] bouwkundige tekeningen moest opleveren van een bouwwerk dat vergunningsvrij kon worden gebouwd, had [gedaagde] simpelweg geen tekeningen moeten opleveren van het door [eiser] ontworpen gebouw. Dat ontwerp kon namelijk niet vergunningsvrij worden gebouwd. Ook de tweede omstandigheid levert geen verwijt op aan [eiser] . Ook hier geldt, als [eiser] slaagt in zijn bewijsopdracht, dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] bouwkundige tekeningen zou opleveren van een bouwwerk dat vergunningsvrij kon worden gebouwd. Het had dan op de weg van [gedaagde] gelegen om die toets te laten uitvoeren indien hij bij twijfel daar behoefte aan voelde. Dat laatst heeft [gedaagde] in eerste instantie nagelaten. Pas na aanvang van de bouwwerkzaamheden is op 17 juni 2022 contact gezocht met de gemeente.
4.11.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de derde omstandigheid wel leidt tot een verwijt aan [eiser] . Uit de e-mail van 20 juni 2022 volgt een zeer duidelijke aanwijzing dat het door [gedaagde] getekende bouwwerk niet aan de criteria voldoet voor vergunningsvrij bouwen. Die e-mail had dan ook aanleiding moeten geven voor [eiser] om de bouwwerkzaamheden te pauzeren en nader onderzoek te laten verrichten. Dat heeft [eiser] echter niet direct gedaan. Pas nadat de gemeente op 27 juni 2022 wederom had bericht dat de nokhoogte maximaal vijf meter bedraagt voor vergunningsvrij, heeft [eiser] de bouwwerkzaamheden gestaakt. De kantonrechter is van oordeel dat als [eiser] de bouwwerkzaamheden eerder had gestaakt, dat de schade van [eiser] lager was uitgevallen. Hiertoe is het volgende redengevend. [gedaagde] heeft in het geding gebracht een op 22 juni 2022 gemaakte foto van het bouwwerk. Op die foto zijn zichtbaar drie gemetselde dakspanten. Bij de derde dakspant is een bouwvakker zichtbaar die bezig is met het metselen van de laatste stenen van de derde dakspant. [eiser] heeft in het geding gebracht een op 27 juni 2022 gemaakte foto van het bouwwerk. Op die foto is zichtbaar dat meerdere draagbalken zijn geplaatst waarop het dak zou komen te steunen. Op basis van deze foto’s en hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat als [eiser] op 20 juni 2022 de bouwwerkzaamheden had gestaakt de aannemer minder sloopwerkzaamheden had hoeven uit te voeren nadat de bouw werd voortgezet waarbij een nokhoogte van vijf meter werd gehanteerd. Ook had de aannemer minder nieuwe zaken moeten aanschaffen, aangezien zaken (zoals bijvoorbeeld hout en stenen) nog niet waren verwerkt in de later gesloopte dakconstructie.
4.12.
Uitgangspunt van artikel 6:101 BW is dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Aangezien de eigen schuld van [eiser] er enkel in bestaat dat hij het in zijn macht had om de schade enigszins te beperken, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] (85%) van de schade die door [eiser] is geleden dient te vergoeden. Het resterende deel (15%) van de schade komt voor eigen rekening van [eiser] .
4.13.
Het voorgaande betekent dat, mocht [eiser] slagen in het leveren van het bewijs, de aan hem toe te wijzen schadevergoeding zal worden verminderd met 15%.
Meerwerkfactuur [gedaagde]
4.14.
Het lot van de meerwerkfactuur van [gedaagde] hangt eveneens samen met de vraag of [eiser] slaagt in het leveren van het bewijs. Indien dat het geval is en daarmee vast komt te staan dat [gedaagde] is tekort geschoten bestaat geen grondslag voor zijn meerwerkfactuur. De door hem opgevoerde kosten moeten dan worden beschouwd als herstelkosten. Indien [eiser] niet slaagt in zijn bewijsopdracht, liggen de vorderingen in reconventie voor toewijzing gereed. In dat geval heeft [gedaagde] terecht meerwerk in rekening gebracht en inhoudelijk heeft [eiser] de meerkwerkfactuur niet betwist.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] gehouden was bouwkundige tekeningen op te leveren van een bouwwerk dat voldeed aan de criteria voor vergunningsvrij bouwen,
5.2.
stelt [eiser] in de gelegenheid de door hem geleden schade nader te onderbouwen en te concretiseren;
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 9 oktober 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs en/of zijn nadere schadeonderbouwing wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
december 2023tot en met
maart 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.D.R. Joppe, in het paleis van justitie te Arnhem, Walburgstraat 2-4,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.9.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
51588 / 548