ECLI:NL:RBGEL:2024:6466

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
136045-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 2 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in Duitsland en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Roggenkamp. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 april 2024 te Andelst, in vereniging met anderen, opzettelijk cocaïne heeft vervoerd. De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van détournement de pouvoir en onrechtmatige doorzoeking. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto, mede door DNA-onderzoek. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en verklaarde de in beslag genomen Audi verbeurd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak om de handel in harddrugs krachtig te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/136045-24
Datum uitspraak : 13 augustus 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Duitsland),
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] , [adres] , [postcode] in [plaats] .
Raadsman: mr. T. Roggenkamp, advocaat in Roosendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Andelst, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Andelst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair het standpunt ingenomen dat sprake is van détournement de pouvoir. De reden dat de auto’s waarin verdachte (de Audi) en zijn broer en tevens medeverdachte [medeverdachte] (de Peugeot) reden, gecontroleerd werden was dat zij kort achter elkaar reden. De auto’s kwamen in beeld vanwege ANPR-hits op mogelijke ondermijning. De auto’s zijn vervolgens op grond van de Wegenverkeerswet 1994 volledig gecontroleerd. Het onderzoek aan de Audi ging vele malen verder dan het onderzoek aan de Peugeot. Waarom de auto’s vanwege ondermijning een ANPR-hit opleverden, blijkt nergens uit het dossier. De verbalisanten hadden dus geen aanleiding om gebruik te maken van hun bevoegdheden en dat maakt dat sprake is van détournement de pouvoir. Het bewijs dat door het onderzoek van de verbalisanten is vergaard, moet worden uitgesloten.
Ook om een tweede reden was sprake van een onrechtmatige doorzoeking. Een verbalisant zag een vermeend busje pepperspray liggen. Uit het dossier blijkt niet wat de inhoud van dit busje is geweest. Het kan ook een ander voorwerp, zoals neusspray, zijn geweest. Er was dus geen sprake van een verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie en de doorzoeking was onrechtmatig.
Dit is een onherstelbaar vormverzuim op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Verdachte is in zijn belangen geschaad en zijn recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is geschonden dan wel er is sprake van een ernstige schending van een rechtsbeginsel. Daarmee is bewijsuitsluiting noodzakelijk. Verdachte heeft nadeel ondervonden en is geschonden in zijn recht op privacy.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Verdachte heeft de cocaïne niet buiten Nederland gebracht. Hij is ver voor de grens aangehouden. Uit het dossier blijkt niet dat hij de drugs buiten Nederland wilde brengen. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen. Niet bewezen kan worden dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] .
Beoordeling door de rechtbank
Rechtmatigheid van de doorzoeking
Nadat verbalisanten op 20 april 2024 twee ANPR-hits kregen van twee Duitse kentekens, hebben zij de betreffende auto’s, een Audi waarin verdachte reed en de Peugeot waarin [medeverdachte] reed, staande gehouden. De ANPR-hits gaven aan dat de auto’s mogelijk betrokken waren bij ondermijning. De auto’s waren rond 11:22 uur Nederland binnengekomen. De voertuigen reden steeds kort achter elkaar aan (met de Peugeot voorop) en maakten de volgende bewegingen:
- omstreeks 11:50 uur A15 links ter hoogte van Zetten komende uit de richting Nijmegen gaande in de richting van Rotterdam;
- omstreeks 12:05 uur A15 links ter hoogte van knooppunt Deil komende uit de richting Nijmegen gaande in de richting van Rotterdam;
- omstreeks 12:18 uur A2 links ter hoogte van Vianen komende uit de richting Den Bosch gaande in de richting van Amsterdam;
- omstreeks 12:38 uur A2 links ter hoogte van Abcoude komende uit de richting van Utrecht gaande in de richting van Amsterdam;
- omstreeks 12:46 uur A4 rechts ter hoogte van de Riekerpolder komende uit de richting Amsterdam gaande in de richting van Badhoevedorp;
- omstreeks 13:46 uur A2 rechts ter hoogte van Abcoude komende uit de richting van Amsterdam gaande in de richting van Utrecht;
- omstreeks 14:05 uur A2 rechts ter hoogte van Vianen komende uit de richting van Amsterdam gaande in de richting van Den Bosch;
- omstreeks 14:19 uur A15 rechts ter hoogte van knooppunt Deil komende uit de richting van Rotterdam gaande in de richting van Nijmegen.
Om 14:25 uur zag een verbalisant de auto’s rijden. De auto’s reden 139 km/u waar 100 km/u was toegestaan. De verbalisant gaf de Peugeot een stopteken. Een andere verbalisant reed achter de Audi aan en gaf deze auto ook een stopteken. De twee bestuurders werden vervolgens apart van elkaar gevraagd om hun identiteitspapieren en rijbewijzen en werden gehoord op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ook controleerden de verbalisanten de auto’s op grond van de WVW. Zij keken daarbij naar de banden, de identiteitsgegevens van de auto’s en de kentekens. [2] Uit het voorgaande volgt dat de verbalisanten voornoemde controlebevoegdheden hebben uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW vastgestelde voorschriften. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat zolang de uitoefening van deze controlebevoegdheid mede verband houdt met de naleving van de bij of krachtens de WVW vastgestelde voorschriften, deze in beginsel rechtmatig is.
De rechtbank concludeert dat de verbalisanten bevoegd waren tot het staande houden en controleren van de gegevens van verdachte.
Vervolgens trof een van de verbalisanten in de armsteun in het middenconsole van de Audi een roodkleurig busje aan met de tekst “ [tekst] ” erop. De verbalisant kreeg het vermoeden dat het ging om pepperspray en is op grond van artikel 96b Sv de Audi gaan doorzoeken. [3] Ook hierbij is de rechtbank van oordeel dat de verbalisant na het aantreffen van vermoedelijk pepperspray de auto verder mocht doorzoeken op grond van dat wetsartikel. Er was immers voldoende verdenking van een strafbaar feit (Wet wapens en munitie). Dat uit het dossier vervolgens niet blijkt dat het daadwerkelijk om pepperspray gaat, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan het door een verbalisant op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal waarin hij heeft verklaard vermoedelijk pepperspray aangetroffen te hebben.
Tijdens de doorzoeking bleek dat de zetel in de achterzijde van de Audi erg vast zat. Na enig onderzoek zag de verbalisant een kier zitten tussen de zetel en de bekleding. Door de kier waren een kofferbaksluiting en zaagsporen zichtbaar. De verbalisant deelde aan verdachte mee dat hij een verborgen ruimte had aangetroffen en dat verdachte niet verplicht was om te antwoorden. De verbalisanten verschaften zich door middel van een breekijzer toegang tot de verborgen ruimte. De verborgen ruimte was bekleed met lood. Daarin troffen de verbalisanten twee gesealde blokken aan. De verbalisanten hielden vervolgens zowel verdachte als [medeverdachte] aan. [4]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de in het proces-verbaal beschreven doorzoeking van de Audi rechtmatig was. Het enkele feit dat de ANPR-hit aanleiding is geweest voor een verkeerscontrole, doet niet af aan het feit dat de verbalisanten op grond van de WVW ook zonder die “hit” bevoegd waren een verkeerscontrole uit te voeren en de verdachten staande te houden. Een dergelijke verkeerscontrole heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Dat niet duidelijk is geworden wat de reden was waarom het kenteken van de Audi in het ANPR was opgenomen, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Vervolgens hebben de verbalisanten rechtmatig de Audi doorzocht op grond van artikel 96b Sv. De rechtbank verwerpt daarom de verweren van de verdediging.
Onderzoek aangetroffen middelen
Uit onderzoek is gebleken dat de twee gesealde blokken 998,87 gram en 1.002,65 cocaïne bevatten. [5]
Beschikkingsmacht en wetenschap over de cocaïne
Vaststaat dat de verbalisanten ruim twee kilo cocaïne hebben aangetroffen in de verborgen ruimte van de Audi. Verdachte heeft verklaard dat hij eigenaar is van de Audi. [6] Ook staat vast dat verdachte op 20 april 2024 de bestuurder van de Audi was. Gelet daarop bevonden de drugs zich in de machtssfeer van verdachte. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Verdachte heeft alle betrokkenheid bij de cocaïne ontkend.
Op een van de blokken cocaïne is een spoor veiliggesteld: [nummer] [7] .
Bij zowel verdachte als [medeverdachte] is DNA afgenomen ter vergelijking met dit spoor. Uit DNA-vergelijkingsonderzoek is gebleken dat het aangetroffen DNA op het blok cocaïne afkomstig kan zijn van minimaal vier personen, waaronder verdachte [8] .
Het NFI heeft getracht de navolgende twee vragen te beantwoorden:
1. Kunnen verdachten [verdachte] en [medeverdachte] individueel donor zijn van een deel van het DNA in de bemonstering?
2. Kunnen verdachten [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk donor zijn van een deel van het DNA in de bemonstering?
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek volgt voor de vraag of verdachte [medeverdachte] individueel donor kan zijn (vraag 1) dat DNA-mengprofiel [DNA-nummer] onvoldoende informatief is om vast te stellen of verdachte [medeverdachte] donor kan zijn van een deel van het DNA in de bemonstering. Vanwege deze onzekerheid is gekeken of verdachte [verdachte] donor kan zijn (vraag 1) en wat de bewijskracht is voor verdachte [verdachte] , indien verdachte [medeverdachte] wel of geen donor zou zijn van het DNA in de bemonstering:
Indien verdachte [medeverdachte] geen donor is van een deel van het DNA in de bemonstering, dan geldt dat DNA-mengprofiel [DNA-nummer] ongeveer 20 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer verdachte [verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
Indien verdachte [medeverdachte] wel donor is van een deel van het DNA in de bemonstering, dan geldt dat DNA-mengprofiel [DNA-nummer] ongeveer 4 duizend keer waarschijnlijker is wanneer verdachte [verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is.
Ten aanzien van vraag 2 of verdachten [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk donor kunnen zijn, is het DNA-mengprofiel [DNA-nummer] onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of verdachten [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk donor kunnen zijn van het DNA in de bemonstering.
Ten aanzien van verdachte [medeverdachte] overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van het onderzoek van het NFI kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte] donor is geweest van het aangetroffen DNA-spoor op het blok cocaïne. De rechtbank concludeert daarom dat [medeverdachte] niet heeft bijgedragen aan het mengprofiel in de bemonstering [DNA-nummer] . Dit betekent dat de rechtbank de volgende bewijskrachtredenering van het NFI volgt:
Het DNA-profiel in bemonstering [DNA-nummer] is, gelet op bovenstaande, ongeveer 20 miljoen keer waarschijnlijker wanneer verdachte [verdachte] wel donor is, dan wanneer hij geen donor is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte [verdachte] donor is van een deel van het celmateriaal op [DNA-nummer] . Gelet op het aantreffen van het DNA van verdachte op een van de blokken cocaïne is de rechtbank van oordeel dat verdachte naast beschikkingsmacht ook wetenschap heeft gehad met betrekking tot de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto.
Verlengde uitvoer
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de cocaïne buiten Nederland heeft willen brengen. In artikel 1 lid 5 van de Opiumwet is bepaald dat onder het buiten het grondgebied brengen van middelen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, onder meer wordt begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, het aannemen om te vervoeren of het voor vervoer aanbieden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte Nederland is binnengekomen via de A15 en vervolgens via de A2 en A4 richting Amsterdam is gereden. Vanaf Amsterdam is verdachte teruggereden over de A2 en A15. Op de A15 is verdachte staande gehouden. De rechtbank concludeert op basis daarvan dat verdachte die bewuste dag in een lus reed. Verdachte met de Duitse nationaliteit kwam met zijn in Duitsland geregistreerde auto Nederland binnen, reed richting Amsterdam en keerde vervolgens over dezelfde snelwegen terug richting Duitsland. Verdachte is al rijdend richting Duitsland vervolgens staande gehouden. Verdachte heeft dus naar het oordeel van de rechtbank handelingen verricht die kunnen worden aangemerkt als het met bestemming naar het buitenland vervoeren van de cocaïne. Het rijdend in een lus door Nederland om vervolgens weer richting Duitsland te rijden, kan aangemerkt worden als een handeling van verlengde uitvoer van drugs zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 jo. artikel 2 van de Opiumwet. Dit vindt bovendien bevestiging in de verklaring van verdachte dat hij (na het beweerde afzetten van passagiers) terugreed. [9] Dat verdachte voordat hij de grens met Duitsland overstak staande is gehouden, doet aan het voorgaande niet af.
Medeplegen
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, zoals die voor medeplegen is vereist, onvoldoende aanknopingspunten zijn. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Concluderend vindt de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
primair
hij op
of omstreeks20 april 2024 te Andelst, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een veroordeling een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. De vrouw van verdachte is zwanger. Ook heeft verdachte voordat hij in detentie kwam voorzieningen getroffen om een eigen bedrijf op te starten. Hij is daarvoor een huurovereenkomst voor een pand aangegaan en hij heeft spullen aangeschaft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte en met het feit dat de rechtbank een onder verdachte in beslag genomen auto verbeurd zal verklaren.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (verlengd) uitvoeren van een grote hoeveelheid harddrugs. Op de dag dat de politie hem heeft aangehouden, vervoerde hij ruim twee kilo cocaïne. De handel in, het vervoer, het bezit en het in- en uitvoeren van harddrugs moeten krachtig bestreden worden omdat het gebruik daarvan kan leiden tot verslaving en schade oplevert voor de volksgezondheid. Bovendien veroorzaakt de criminaliteit die met de handel in en het gebruik van harddrugs gepaard gaat schade en overlast voor de samenleving. Het uitvoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs draagt aan al die gevolgen bij.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de hoogte van de straf uit van de LOVS-oriëntatiepunten die rechtbanken hebben opgesteld. In dit geval gaat het om een forse hoeveelheid (2.001,52 gram) cocaïne.
De oriëntatiepunten hanteren bij de uitvoer van een dergelijke hoeveelheid harddrugs als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank ziet in dit geval geen redenen om daarvan af te wijken. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Ook is hij geraffineerd en op slinkse wijze te werk gegaan door de cocaïne te transporteren in een speciaal daarvoor gemaakte verborgen ruimte in zijn auto. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten. Verdachte wist op het moment dat hij de cocaïne ging uitvoeren dat hij kosten had gemaakt voor het opstarten van zijn eigen zaak en dat zijn vrouw in verwachting was. Desondanks koos hij ervoor om het strafbare feit te plegen.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

Onder verdachte is in beslaggenomen een voertuig:
- Audi A6 Avant Grijs met kenteken [kenteken] (Duitsland) met chassisnummer [chassisnummer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen auto verbeurd moet worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over het beslag geen standpunt ingenomen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de auto gebruikt is voor het vervoeren van verdovende middelen en bovendien met de verborgen ruimte is ingericht voor strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de auto daarom verbeurd moet worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd het voorwerp:
- Audi A6 Avant Grijs met kenteken [kenteken] (Duitsland) met chassisnummer [chassisnummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. J.S.W. Lucassen en mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Duis – van Grol, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2024.
Mr. Van Bergen en mr. Duis – van Grol zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024179902, gesloten op 5 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15 – 17.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17 – 20.
5.Rapporten NFiDENT, p. 63 en 67.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris op 23 april 2024, p. 1.
7.Proces-verbaal vooronderzoek lab, p. 83-84.
8.NFI-rapport van 10 juli 2024.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 129.