ECLI:NL:RBGEL:2024:6447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
05/173463-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en afpersing met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 23 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en afpersing. De verdachte, geboren in 1978 en momenteel gedetineerd, heeft op 23 maart 2024 in [plaats] een contant geldbedrag van ongeveer 150 euro en stempelkaarten ter waarde van ongeveer 50 euro weggenomen uit de kassa van [bedrijf]. Enkele dagen later, op 28 maart 2024, heeft hij een medewerkster van dezelfde [bedrijf] bedreigd met een mes en haar gedwongen om een kistje met ongeveer 50 euro af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten, maar heeft hem vrijgesproken van medeplegen, omdat de samenwerking met een onbekende man niet voldoende kon worden bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten bevatte. De reclassering heeft gesignaleerd dat er een verband is tussen het delictgedrag van de verdachte en zijn middelengebruik, maar de verdachte heeft geen interesse getoond in hulpverlening.

De benadeelde partij, [slachtoffer 2], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 200,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de verdachte verplicht is het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/173463-24
Datum uitspraak : 23 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat in Nijmegen .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 9 september 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 maart 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een contant geldbedrag van in totaal ongeveer 150 euro en/of een of meerdere stempelkaarten ter waarde van in totaal ongeveer 50 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te [plaats] met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een kistje/bakje met daarin een contant geldbedrag van in totaal ongeveer 50 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden, door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “geef geld” en/of “uit de kassa” en/of “kassa open” en/of al het geld” en/of “in de andere lade”, althans woorden van soortgelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 11-12;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2024.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de tweede onbekend gebleven man in de winkel niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 8-9;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks23 maart 2024 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een contant geldbedrag van in totaal ongeveer 150 euro en
/of een of meerderestempelkaarten
ter waarde van in totaal ongeveer 50 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een andertoebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op
of omstreeks28 maart 2024 te [plaats] met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een kistje/bakje met daarin een contant geldbedrag van in totaal ongeveer 50 euro
, in elk geval enig goed,
dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een andertoebehoorden, door
- een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpaan die [slachtoffer 1] te tonen en
/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “geef geld” en
/of“uit de kassa” en
/of“kassa open” en
/ofal het geld” en
/of“in de andere lade”
, althans woorden van soortgelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
diefstal
feit 2:
afpersing

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat voor de duur van twee jaar een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod in een straal van 100m van de [adres 2] te [plaats] , waarbij voor elke overtreding de vervangende hechtenis dient te worden bepaald op 2 weken. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en afpersing. Verdachte is op 23 maart 2024 de [bedrijf] in [plaats] binnen gelopen en heeft, terwijl de medewerkers in de keuken aan het schoonmaken waren en met de rug naar het kassablok toe stonden, geld en stempelkaarten uit de kassa gepakt. Een aantal dagen later, op 28 maart 2024, is verdachte opnieuw naar de [bedrijf] gegaan. Hij heeft aan een medewerkster een mes getoond en hij heeft haar gedwongen tot het afgeven van een kistje met geld. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de medewerkers en de eigenaresse van [bedrijf] . Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding is gebleken hoeveel impact de feiten op aangeefster hebben gehad. Personeel durfde niet meer te komen werken en ook aangeefster zelf voelde zich meer veilig op de werkvloer.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder verduistering, het rijden onder invloed van drugs, belediging van een ambtenaar in functie en winkeldiefstal. De reclassering rapporteert dat sprake is van een verband tussen het delictgedrag van verdachte en zijn middelengebruik. Sinds 2020 is sprake van problematiek op diverse praktische leefgebieden, zoals het ontbreken van financiën en een sociaal netwerk en raakte verdachte verslaafd. De reclassering acht hulpverlening geïndiceerd, maar niet haalbaar omdat verdachte niet gemotiveerd is. Verdachte heeft ter zitting herhaald dat hij niet openstaat voor verplichte hulpverlening. Hij wil het zelf doen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel een kader van bijzondere voorwaarden passend wordt geacht, zou opleggen daarvan zinloos zijn omdat verdachte daaraan niet wil meewerken. Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Een andere of lichtere straf zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers.
Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor de [adres 2] voor de duur van twee jaar in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij wordt voor elke overtreding de vervangende hechtenis bepaald op twee weken. Het locatieverbod ziet op de gehele [adres 2] . De rechtbank zal de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat uit het rapport van de reclassering volgt dat het risico op recidive hoog is en verdachte bij de overval heeft gedreigd met een mes, waardoor er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf pleegt dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meerdere personen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 300,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen voor een bedrag van € 180,- met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 300,- . Uit de aangiftes volgt dat in totaal ongeveer € 200,- aan contanten is weggenomen. Een nadere onderbouwing die het verschil tussen deze bedragen zou kunnen verklaren, ontbreekt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 200 in ieder geval kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de weggnomen stempelkaarten, overweegt de rechtbank dat deze stempelkaarten pas waarde vertegenwoordigen op het moment dat deze zijn ingeleverd bij [bedrijf] . Niet is gebleken dat dit het geval is geweest. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 23 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 150 verschuldigd. Daarnaast is verdachte vanaf 28 maart 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 50 verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 310, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende een periode van twee jaar:
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, [adres 2] 40, [plaats] ;
o zich niet zal bevinden in de [adres 2] in [plaats] .
 beveelt dat vervangende hechtenis van 14 dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
veroordeelt verdachte in verband met de feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2024 over het bedrag van € 150 en vanaf 28 maart 2024 over het bedrag van € 50, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 200 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2024 over het bedrag van € 150 en vanaf 28 maart 2024 over het bedrag van € 50, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 4 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. A.T.G. van Wandelen en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024143079, gesloten op 28 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.