ECLI:NL:RBGEL:2024:6439

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
438954
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kantonrechter wegens samenhang tussen samenwerkingsovereenkomsten en huurovereenkomsten

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is Zonnekinderen B.V. de eisende partij tegen Stichting Innerwaard, de gedaagde partij. De zaak betreft een geschil over de geldigheid en de uitvoering van IKC-overeenkomsten die tussen partijen zijn gesloten. Zonnekinderen vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank drie verklaringen voor recht afgeeft met betrekking tot de IKC-overeenkomsten, die in 2024 en 2019 zijn gesloten. De vorderingen zijn onderverdeeld in primaire en subsidiaire vorderingen, waarbij Zonnekinderen stelt dat de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn en dat deze stilzwijgend zijn verlengd. In het incident vordert Zonnekinderen dat Innerwaard wordt verplicht om de IKC-overeenkomsten na te komen zolang de procedure loopt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van Zonnekinderen betrekking hebben op zowel samenwerkingsovereenkomsten als huurovereenkomsten, die zo nauw met elkaar samenhangen dat ze niet afzonderlijk kunnen worden behandeld. De rechtbank is voornemens om de zaak ambtshalve naar de kantonrechter te verwijzen, omdat de vorderingen niet zijn ingediend bij de kantonrechter. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over deze verwijzing kenbaar te maken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de rolzitting op 2 oktober 2024, waar beide partijen hun akten kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/438954 / HA ZA 24-383
Vonnis in hoofdzaak en incident van 18 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZONNEKINDEREN B.V.
gevestigd te Lingewaard
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident
hierna te noemen: Zonnekinderen
advocaat: mr. I.S. Oosterhoff
tegen
de stichting
STICHTING INNERWAARD
gevestigd te Duiven
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident
hierna te noemen: Innerwaard
advocaat: mr. J.A. Bussink

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juli 2024, tevens houdende incidentele vordering tot provisionele voorzieningen ex art. 223 Rv,
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van Zonnekinderen,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. Dit vonnis wordt tevens gewezen in de hoofdzaak.

2.De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
Zonnekinderen vordert in de hoofdzaak primair dat de rechtbank drie verklaringen voor recht geeft, namelijk (i) dat de IKC-overeenkomsten die Zonnekinderen in 2024 met Innerwaard heeft gesloten niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, (ii) dat de IKC-overeenkomsten die zij met haar in 2019 heeft gesloten na 31 december 2023 stilzwijgend zijn verlengd en (iii) dat partijen verplicht zijn de IKC-overeenkomsten van 2019 te actualiseren. Bovendien stelt Zonnekinderen subsidiaire, meer subsidiaire en meest subsidiaire vorderingen in.
2.2.
In het incident vordert Zonnekinderen (i) dat de rechtbank Innerwaard veroordeelt de IKC-overeenkomsten van 2019 na te komen zolang de procedure loopt en (ii) dat de rechtbank Innerwaard bepaalde dingen verbiedt op straffe van dwangsommen.
2.3.
Zonnekinderen licht haar vorderingen in de hoofdzaak als volgt toe. Partijen exploiteren gezamenlijk zeven ‘integrale kindcentra’ in de omgeving van Duiven (afgekort: IKC’s). Dat zijn centra voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang en basisonderwijs. In het kader van die gezamenlijke exploitatie hebben Zonnekinderen en Innerwaard in 2019 overeenkomsten met elkaar gesloten. Partijen noemen die overeenkomsten ‘IKC-overeenkomsten’. Deze IKC-overeenkomsten uit 2019 zijn een ‘Samenwerkings-overeenkomst Integrale Kindcentra’ en diverse daarmee samenhangende huurovereenkomsten. Deze overeenkomsten hebben een looptijd van vijf jaar en bevatten specifieke voorwaarden over actualisatie en verlenging. Tegen het einde van de looptijd van de IKC-overeenkomsten van 2019 hebben partijen met elkaar gesproken over voortzetting van de samenwerking. In 2024 hebben zij opnieuw IKC-overeenkomsten gesloten. Dat waren weer een samenwerkingsovereenkomst en daarmee samenhangende huurovereenkomsten. Deze overeenkomsten hebben een looptijd van één jaar. Er zijn geen specifieke voorwaarden in opgenomen over actualisatie en verlenging. Vervolgens heeft Innerwaard de samenwerking beëindigd per 31 december 2024. Zonnekinderen betoogt op verschillende gronden dat Innerwaard dat niet kon doen. Daarop baseert zij haar vorderingen in de hoofdzaak en in het incident.
2.4.
Innerwaard voert verweer in het incident.
2.5.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. Zonnekinderen heeft vorderingen ingesteld die samenwerkingsovereenkomsten en huurovereenkomsten betreffen. Deze vorderingen moeten worden beoordeeld door de kantonrechter, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank hangen de samenwerkingsovereenkomsten en de huurovereenkomsten zo zeer met elkaar samen, dat de vorderingen met betrekking tot deze overeenkomsten niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden beoordeeld. De voorlopige conclusie is daarom dat de vorderingen van Zonnekinderen, zowel die in de hoofdzaak als die in het incident, moeten worden behandeld en beslist door de kantonrechter (art. 93 aanhef en sub c Rv en art. 94 lid 2 Rv).
2.6.
Omdat Zonnekinderen de vorderingen niet heeft ingediend bij de kantonrechter, is de rechtbank voornemens de zaak ambtshalve naar de kantonrechter (locatie Arnhem) te verwijzen (art. 71 lid 2 Rv). Voordat de rechtbank daartoe overgaat, zal zij partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten.
2.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kantonrechter,
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
woensdag 2 oktober 2024voor het nemen van akten door beide partijen (gelijktijdig),
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
1547 / 560