In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] goed functioneert in het gezinshuis waar zij verblijft en dat zij zich gesteund en gezien voelt. De kinderrechter heeft de wensen van [de minderjarige] in overweging genomen, die duidelijk heeft gecommuniceerd dat zij in het gezinshuis wil blijven. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te beperken, zoals verzocht door de moeder, omdat [de minderjarige] zich moet kunnen focussen op haar verdere ontwikkeling, waaronder haar eindexamenjaar en de start van psychomotorische therapie (PMT).
De kinderrechter heeft ook de procedure en de betrokken partijen in acht genomen. De moeder, die niet tegen de verlenging van de maatregelen is, heeft echter twijfels geuit over de noodzaak van een vrijwillig kader. De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing beoordeeld en geconcludeerd dat deze maatregelen noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 18 september 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens tot die datum verleend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.