In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een provisioneel verzoek van een vrouw tegen een man, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad en samen een dochter hebben. Sinds begin 2023 is er geen omgang meer geweest tussen de man en de 14-jarige dochter, wat aanleiding gaf tot het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter. De vrouw verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 269, met een ingangsdatum van 1 april 2024.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek, dan wel om een lagere bijdrage vast te stellen. Daarnaast vroeg hij om een omgangsregeling waarbij de dochter om het weekend bij hem zou verblijven. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een provisionele voorziening, omdat hij onvoldoende had onderbouwd waarom het noodzakelijk was om de omgangsregeling met spoed te hervatten na een lange periode zonder contact. De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldige afweging nodig is voor het herstel van contact tussen ouder en kind, en dat hiervoor in een spoedprocedure onvoldoende ruimte is.
De mondelinge behandeling voor de bodemprocedure moet nog worden gepland, en partijen zullen hiervoor een uitnodiging ontvangen. De beschikking is gegeven door kinderrechter D.S.M. Bak, in tegenwoordigheid van griffier M. Cox-Weber, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2024.