ECLI:NL:RBGEL:2024:6428

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
05/318766-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld in Druten met meerdere slachtoffers

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 juni 2017 in Druten, waar de verdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met meerdere slachtoffers. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte met een mes gestoken naar [slachtoffer 1], wat resulteerde in ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5], waarbij ook andere betrokkenen gewond raakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen recente veroordelingen en er zijn geen aanwijzingen voor instabiliteit, maar de rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel is toegewezen en een deel is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/318766-22
Datum uitspraak : 20 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. H.J.R.M. Boersma, advocaat in Wadenoijen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Beneden-Leeuwen en/of Druten, althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig (voorzien van
kenteken [kenteken 1] ), tijdens het rijden,
tegen het voertuig (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) waarin die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich bevonden is aangereden en/of zijn
voertuig hiermee in botsing heeft gebracht en/of
heeft getracht het voertuig (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) van de weg te
drukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Beneden-Leeuwen en/of Druten, althans in
Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (voorzien van kenteken [kenteken 2] ), in elk
geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Druten, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de
armen en/of handen en/of in, althans in de richting van het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Druten, althans in Nederland,
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse steekverwondingen en/of zenuwschade
heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met een mes, althans een
scherp/puntig voorwerp in de armen en/of handen en/of in, althans in de richting
van het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Druten, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de
armen en/of handen en/of in, althans in de richting van het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Druten, althans in Nederland,
openlijk, te weten, aan de Nijenkamp , in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen personen, te weten
tegen
[slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
botbreuken en/of huidbeschadigingen, althans enig(e) letsel(s) ten gevolge heeft
gehad
en/of
tegen goederen,
te weten
tegen
een Seat Ibiza (voorzien van kenteken [kenteken 3] ) en/of
een Peugeot 106 (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) en/of
één of meer ramen van een woning (gelegen aan de [adres 2] ),
terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield,
door
- [slachtoffer 2] te slaan en/of te schoppen, terwijl hij op de grond lag en/of
- [slachtoffer 2] met een hamer, althans een stomp/zwaar voorwerp in het gezicht en/of
op het hoofd en/of op het lichaam te slaan en/of
- met stenen en/of ploertendoders, althans op ploertendoders gelijkende
voorwerpen te gooien op en/of in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- met stenen te gooien op en/of in de richting van de Seat Ibiza en/of de Peugeot
106 en/of één of meer ramen van de woning (gelegen aan de [adres 2] ) en/of
- op/tegen de Seat Ibiza en/of de Peugeot 106 te slaan en/of de ruiten van de Seat
Ibiza en/of de Peugeot 106 en/of de ramen van de woning (gelegen aan de
[adres 3] ) in te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Druten, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
een Peugeot 106 (voorzien van kenteken [kenteken 3] ) en/of
een Seat Ibiza (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) en/of
één of meer ramen van een woning (gelegen aan de [adres 2] )
door
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 3 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 is tot vrijspraak gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er voor deze feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van feit 3 is geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak voor feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair (poging tot zware mishandeling door met een auto te botsen tegen de Peugeot met kenteken [kenteken 2] en die van de weg te drukken) en subsidiair (vernieling van die Peugeot ) tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft de ten laste gelegde handelingen ontkend. Door [slachtoffer 4] – die in de Peugeot met kenteken [kenteken 2] zat en familie is van de aangevers – is verklaard dat er geen sprake is geweest van een botsing met een ander voertuig of van de situatie dat een ander voertuig heeft geprobeerd de Peugeot van de weg te drukken. De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat er schade is aan de betreffende Peugeot , maar dat uit het dossier onvoldoende blijkt hoe, wanneer, waar en onder welke omstandigheden deze schade is ontstaan. Duidelijkheid rondom deze vragen kan op grond van het dossier niet worden verkregen. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring van feit 1.
Feiten 2 en 3
De rechtbank zal deze feiten samen behandelen gelet op hun onderlinge samenhang. Feit 2 betreft geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] en feit 3 betreft openlijke geweldpleging.
Op 4 juni 2017 troffen verbalisanten aan de [plaats] in Druten groepen mensen aan. Op straat troffen zij een ‘slagveld’ aan. Er stonden verschillende beschadigde auto’s en door het raam van de woning op nummer [huisnummer] was een fiets gegooid. [2]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] onderweg was naar de [plaats] . Onderweg reed een zwarte Volkswagen met Duits kenteken achten hen aan. Aangekomen op de [plaats] is [slachtoffer 1] uitgestapt. De bestuurder van de zwarte Volkswagen stapte ook uit en had een lang mes in zijn handen. Deze man, die een witte blouse droeg, kwam naar hem toe en begon hem te steken. De man stak in de richting van zijn hart en [slachtoffer 1] voelde het mes op zijn borst. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich afwendde, waardoor hij een snijwond op zijn borst kreeg. Ondertussen zei de man met de witte blouse tegen de andere mannen “mijn broer zei niet terug naar huis gaan, voordat jullie hen hebben doodgemaakt!”. [slachtoffer 1] zag dat de man direct weer met het mes op hem in stak en hij voelde dat het mes in zijn linker bovenarm terecht kwam. Vervolgens stak de man voor een derde keer en kwam het mes in zijn rechter onderarm terecht. [slachtoffer 1] hoorde de man met de witte blouse schreeuwen dat hij [verdachte] was. Toen begonnen de daar aanwezige mannen met stenen te gooien. De stenen kwamen terecht op [slachtoffer 1] , maar ook op de auto’s die daar stonden. Bij de aangifte van [slachtoffer 1] zijn foto’s gevoegd. Hierop is onder meer te zien dat zijn hij een kras/snee heeft op zijn borstkas. [3] Uit de geneeskundige verklaring die over [slachtoffer 1] is opgemaakt volgt dat hij een wond op zijn rechterarm had en dat hij een wond van 8 centimeter op zijn linkerbovenarm had. [4]
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zijn zoon [slachtoffer 1] op de grond zag liggen en dat zijn zoon [slachtoffer 2] werd geslagen. [slachtoffer 5] zag dat [verdachte] een mes in zijn hand had en een steekbeweging maakte in de richting van zijn zoon. [slachtoffer 5] hoorde [verdachte] onder meer roepen: “jij kent mij niet, ik ben [verdachte] . Ik ben met zeven kilo heroïne in Turkije opgepakt”. De man die zich [verdachte] noemde en een paar andere mensen gooiden vervolgens met stenen. Op enig moment is [slachtoffer 5] geraakt door een ijzeren voorwerp. Hij had vervolgens een bloedende wond op zijn hoofd. Hij had ook een verwonding op zijn rechterarm. [5]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door een man die hij niet kende op de grond werd gegooid. De man heeft hem vervolgens met een hamer minimaal drie keer geslagen. Hij werd geraakt op zijn linker pols, voorhoofd en rechtersleutelbeen. Hij werd door de man en twee andere mannen geslagen en geschopt. Hij zag dat een man met een witte blouse met een mes steekbewegingen maakte naar zijn broer [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] zag even later dat het bloed uit [slachtoffer 1] stroomde. De mannen liepen naar de overkant en gooiden met grind. Hierdoor is schade ontstaan aan zijn auto ( Seat Ibiza met kenteken [kenteken 3] ). Toen de mannen de stenen gooiden hoorde [slachtoffer 2] de man in de witte blouse zeggen dat hij [verdachte] was en dat hij een paar jaar in de gevangenis heeft gezeten. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij hoorde dat de voorruit van het huis kapot ging. [6]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat er drie personen op hem in sloegen en schopten. Eén van die personen had een hamer in zijn hand en sloeg [slachtoffer 2] daar mee. Verder zag [slachtoffer 3] dat de bestuurder van de Volkswagen voor zijn neef [slachtoffer 1] stond. De bestuurder had een mes vast in zijn rechterhand. Hij zwaaide daarmee in de richting van [slachtoffer 1] . De auto van [slachtoffer 3] ( Peugeot 106 met kenteken [kenteken 2] ) werd door een andere auto aangereden. De rechterzijde van zijn auto werd hard geraakt. Vervolgens is er door vier personen grind en twee ploertendoders gegooid in de richting van [slachtoffer 3] en zijn familie. Er werd van alles geraakt. [slachtoffer 3] zag en hoorde dat de bestuurder van de Volkswagen riep dat hij [verdachte] was en dat hij vast heeft gezeten in Turkije voor 7 kilo heroïne. Vervolgens is er ook een steen door de ruit van de woning op [huisnummer] gegooid. [7]
Getuige [getuige] is woonachtig aan de [plaats] . Hij heeft verklaard dat hij buiten in zijn tuin was toen hij een aanrijding hoorde. Hij hoorde vervolgens veel geschreeuw in de Turkse taal. Verder heeft [getuige] verklaard dat de man met een witte trui een druktemaker was en dat hij een stok of mes in zijn hand had. [getuige] hoorde dat er werd geroepen “dood dood ik heb 5 jaar vastgezeten het maakt mij niets uit”. [8]
Uit de beschrijving van de camerabeelden afkomstig van de [plaats] volgt dat te zien is dat een persoon met een wit shirt iets heeft weggegooid naar links. De persoon met het witte shirt pakt opnieuw iets op en gooide het naar links. [9] Op andere camerabeelden van de [plaats] is te zien dat de persoon in het witte shirt iets van de grond oppakt en in de richting van de weggelopen personen gooit. Verder is te zien dat de persoon met het witte shirt iets langs in zijn hand vast hield en gelijktijdig weer iets naar de andere personen gooide. Even later is er een harde knal en glasgerinkel te horen. [10]
[verdachte] (hierna: verdachte) heeft verklaard dat hij op 4 juni 2017 in zijn Volkswagen Passat met Duits kenteken naar de [plaats] in Druten is gereden. Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de gevangenis heeft gezeten in Turkije voor het smokkelen van drugs. [11]
Ten aanzien van feit 2 (geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] )
De rol van verdachte
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 juni 2017 aanwezig was op de [plaats] te Druten. Verder staat vast dat [slachtoffer 1] op die bewuste avond is verwond met een mes, waaraan hij verwondingen aan zijn beide armen en een kras/snee op zijn borstkas heeft overgehouden. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] met het mes heeft verwond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat hij door de bestuurder van de Volkswagen , een man in een witte blouse, is gestoken met een mes in de richting van zijn hart en dat hij is gestoken in zijn beide armen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgt dat de bestuurder van de Volkswagen met een mes een steekbeweging maakte naar [slachtoffer 1] , dat hij riep dat hij [verdachte] was en dat hij riep dat hij vast heeft gezeten in Turkije vanwege drugs. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de Volkswagen en dat hij vast heeft gezeten in Turkije in verband met drugs. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes.
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor hoe dit handelen van verdachte jegens [slachtoffer 1] dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat zij uit de bewijsmiddelen niet kan afleiden dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (zogenaamd “vol opzet”). Daarom dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij wordt gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Over de poging tot doodslag overweegt de rechtbank dat het steken en/of snijden met een mes in bepaalde delen van het lichaam van een persoon in bepaalde gevallen dodelijk kan zijn. Om te kunnen spreken van potentieel dodelijk letsel is van doorslaggevend belang dat wordt vastgesteld dat vitale delen in het lichaam zijn of hadden kunnen worden geraakt. De rechtbank overweegt dat verdachte [slachtoffer 1] ten minste drie maal heeft gestoken waarbij hij [slachtoffer 1] in zijn armen en op zijn borstkas heeft geraakt. Het steken met een mes in de borststreek, een plaats in het lichaam waar zich vitale bloedvaten en organen bevinden, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer levensgevaarlijk gewond raakt en daardoor komt te overlijden. Daarbij overweegt de rechtbank verder dat [slachtoffer 1] in zijn arm is gestoken waardoor hij zenuwschade heeft opgelopen. Door te steken in de armen bestaat het risico op een slagaderlijke bloeding. Het slagaderlijk letsel betreft potentieel dodelijk letsel. Bij niet tijdig medisch handelen zou er een dermate bloedverlies hebben kunnen optreden dat er door onvoldoende bloed in de algehele bloedomloop onherstelbare weefselschade (hersenen en hart) was ontstaan. Door op voornoemde lichaamsdelen met een mes te steken of proberen te steken wordt de aanmerkelijke kans aanvaard om de persoon die geraakt wordt dodelijk te verwonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 3 (openlijk geweld)
De rechtbank stelt vast dat op de [plaats] een vechtpartij heeft plaatsgevonden tussen de groep waartoe verdachte behoorde en de groep waartoe de familie [familie slachtoffers] behoorden. Uit de aangiftes, de getuigenverklaring en de camerabeelden leidt de rechtbank het volgende af. Er zijn meerdere geweldshandelingen tegen de familie [familie slachtoffers] gepleegd, waarbij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel hebben opgelopen. Zo is [slachtoffer 2] geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag en is hij geslagen met een hamer. Hij heeft hier onder meer een gebroken sleutelbeen aan overgehouden. Er zijn ook stenen en ploertendoders in de richting van de familie [familie slachtoffers] gegooid. Verder zijn er door het geweld ten minste twee auto’s – de Seat Ibiza en de Peugeot 106 – en een raam aan de woning op nummer [huisnummer] vernield. De rechtbank is van oordeel dat er aldus sprake is geweest van geweldshandelingen van verschillende personen tezamen jegens de familie [familie slachtoffers] . Dit geweld definieert de rechtbank als openlijk geweld. Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn en waardoor de openbare orde is verstoord. De vechtpartij vond plaats op straat en dus op een voor het publiek toegankelijke plek waar het ook voor anderen zichtbaar was. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte aan het openlijk geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt over het aandeel van verdachte het volgende.
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de verklaring van verdachte dat hij de bestuurder was van de Volkswagen met het Duitse kenteken en dat hij aanwezig was op de [plaats] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de bestuurder van deze auto een witte blouse droeg. Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgt dat de man met witte bovenkleding een druktemaker was en dat hij riep dat hij vast had gezeten. Op de camerabeelden is te zien dat de man met de witte bovenkleding iets oppakt en gooit in de richting van andere personen. Uit de aangiftes volgt dat de man die zich [verdachte] noemde met stenen gooide en riep dat hij vast had gezeten in Turkije . Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die geweld heeft gepleegd tegen de familie [familie slachtoffers] en die twee voertuigen en een raam heeft vernield. Verdachte heeft hierbij een rol gespeeld door meerdere malen met stenen te gooien in de richting van de familie [slachtoffer 1] en de auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dus een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld jegens de aangevers geleverd doordat hij geweld heeft gepleegd op of rond het moment dat andere personen tijdens het gevecht ook geweld uitoefenden jegens één of meer aangevers.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij overige geweldshandelingen gepleegd door verdachte, zoals opgenomen onder feit 2 (samengevat: het (in)steken op [slachtoffer 1] ), in dit kader niet zal bespreken nu deze handelingen niet onder feit 3 aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen personen en goederen. Nu niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van slaan tegen de auto’s en het raam van de woning gelegen aan nummer [huisnummer] zal verdachte hier partieel van worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks4 juni 2017 te Druten,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerpin de armen
en/of handenen
/ofin,
althansin de richting van het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks4 juni 2017 te Druten,
althans in Nederland,openlijk, te weten, aan de [plaats] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen
[slachtoffer 1] en
/of
[slachtoffer 5] [slachtoffer 4] en
/of
[slachtoffer 2] en
/of
[slachtoffer 3] en
/of
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten botbreuken en
/ofhuidbeschadigingen
, althans enig(e) letsel(s)ten gevolge heeft gehad en
/oftegen goederen,
te weten tegen een Seat Ibiza (voorzien van kenteken [kenteken 3] ) en
/ofeen Peugeot 106 (voorzien van kenteken [kenteken 2] ) en
/oféén
of meerraam van een woning (gelegen aan de [adres 2] ), terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield, door
- [slachtoffer 2] te slaan en/of te schoppen, terwijl hij op de grond lag en
/of
- [slachtoffer 2] met een hamer,
althans een stomp/zwaar voorwerpin het gezicht en/of op het hoofd en/of op het lichaam te slaan en
/of
- met stenen en/of ploertendoders,
althans op ploertendoders gelijkende voorwerpente gooien
op en/ofin de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en
/of
- met stenen te gooien op en/of in de richting van de Seat Ibiza en
/ofde Peugeot 106 en
/oféén raam van de woning (gelegen aan de [adres 2] ).
en/of
-
op/tegen de Seat Ibiza en/of de Peugeot 106 te slaan en/of de ruiten van de Seat Ibiza en/of de Peugeot 106 en/of de ramen van de woning (gelegen aan de [adres 3] ) in te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2, primair:
poging tot doodslag
feit 3, primair:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een deels voorwaardelijke taakstraf een passende straf is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en aan openlijke geweldpleging. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft er voor gekozen om gewapend met een mes de confrontatie aan te gaan in een langer lopend conflict tussen zijn familie en de familie van aangevers, met alle gevolgen van dien. Zijn gedrag was gevaarlijk en had tot (nog) ernstiger letsel of zelfs tot de dood van [slachtoffer 1] kunnen leiden. Verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de familie [familie slachtoffers] , hij heeft hen vrees aangejaagd en de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetast. Zij kampen, jaren later, nog met de gevolgen van het geweld dat hen op die bewuste avond is aangedaan. Wat het handelen van verdachte des te kwalijker maakt, is dat het geweld op straat, midden in een woonwijk, heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft daardoor de openbare orde verstoord en gezorgd voor maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid in de buurt. Al met al neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij een rol heeft gespeeld bij de zeer uit de hand gelopen situatie op 4 juni 2017 en dat hij hierover geen openheid van zaken heeft willen geven of verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd op 6 augustus 2024. Hieruit volgt dat verdachte geen recente veroordelingen op zijn naam heeft staan.
Over de persoon van verdachte is op 7 februari 2024 een reclasseringsadvies opgesteld. Hieruit volgt dat er geen sprake lijkt te zijn van instabiliteit. Verdachte handelt bewust, is zelfbewust en handelt niet impulsief. Zijn leven is op orde en er is sprake van een steunend netwerk. De reclassering rapporteert dat er geen reden is voor interventie.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank allereerst rekening met een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Recht van de Mens. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben gekregen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op 29 november 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het beklag in de procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gegrond verklaard. Vanaf dat moment kon verdachte de verwachting hebben dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. De rechtbank doet op 20 september 2024 uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn met een periode van bijna 3 jaar is overschreden. Nu deze zeer forse overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in het volwassenenstrafrecht worden opgelegd in soortgelijke zaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen van 2 tot 3 jaar. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden, gelijk aan de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.057,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op de gerekwireerde vrijspraak.
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de vordering aldus, dat vergoeding van schade veroorzaakt door het botsen tegen de auto van [slachtoffer 3] wordt gevorderd. Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
Schade linkerarm: € 28.811,20;
PTSS: € 6.000,00;
Studievertraging: € 20.275,00;
Depressieve stoornis: € 6.000,00;
Agorafobie: € 1.000,00;
Materiele schade: (zorgkosten à € 1.234,51 en schade aan kleding à € 125,00);
Affectieschade: € 15.000,00;
Immateriële schade: € 10.000,00.
De benadeelde partij vordert vermeerdering van de schadevergoeding met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de materiële schade geldt dat de zorgkosten kunnen worden toegewezen. De schadepost voor de studievertraging en de kleding is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient in deze posten niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding geldt dat hier de schadeposten genoemd onder 1, 2, 4 en 5 onder vallen. De vordering tot immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 euro. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie verzoekt tot slot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Zorgkosten & kleding
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost inzake de zorgkosten voldoende is onderbouwd en dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het gepleegde feit. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 1.234,51 zal worden toegewezen. Door de benadeelde partij is een bedrag van € 125,00 gevorderd als vergoeding voor de beschadigde kleding. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze schadepost daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Studievertraging
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 20.275,00 gevorderd als vergoeding voor de opgelopen studievertraging. De rechtbank stelt voorop dat onder "schade wegens studievertraging" wordt verstaan de schade die optreedt doordat een benadeelde later op de arbeidsmarkt actief zal zijn als gevolg van een – door een gepleegd strafbaar feit – onderbroken opleiding, voor welke studievertraging een derde aansprakelijk is te houden.
De rechtbank overweegt dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en dat niet vastgesteld kan worden dat de gestelde studievertraging een rechtstreeks gevolg is van het gepleegde feit. Verdere uitdieping van deze schadepost levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting voor het strafproces op. De benadeelde partij wordt ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Immateriële schade
Met betrekking tot de schadeposten voor de schade aan de linkerarm, PTSS, depressieve stoornis, agorafobie en de immateriële schade geldt het volgende. De rechtbank stelt ten eerste vast dat deze posten zien op immateriële schadevergoeding. In totaal gaat het om een gevorderd bedrag van € 51.811,20 aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze immateriële schadevergoeding verder dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen waar hij last van heeft gehad en hinder van heeft ondervonden. Bij de ter onderbouwing aangevoerde stukken van de benadeelde partij bevindt zich een verslag van de psycholoog. Hieruit volgt onder meer dat de benadeelde partij kampt met psychische klachten als gevolg van het strafbare feit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor het gevorderde bedrag van € 7.500,00 toe. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hierbij merkt de rechtbank op dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken om zijn vordering te onderbouwen niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak.
Affectieschade
Door de benadeelde partij is gevraagd om toewijzing van een bedrag aan affectieschade. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 15.000,00. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen omdat ten tijde van het strafbare feit – in juni 2017 – de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen, nog niet van kracht was. Deze wet is namelijk op 1 januari 2019 in werking getreden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de betreffende vordering volgens de wet niet voor schadevergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de schadepost die ziet op de affectieschade daarom afwijzen.
Conclusie
De toe te wijzen bedragen zijn dus de volgende:
- Zorgkosten: € 1.234,51
- Immateriële schade: € 7.500,00
De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag voor materiële schadevergoeding van
€ 1.234,51 met de wettelijke rente met ingang van 5 mei 2024, zijnde de datum van indiening van de vordering. De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag van immateriële schade van € 7.500,00, met de wettelijke rente met ingang van 4 juni 2017.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen, met de daarbij horende dagen gijzeling als verdachte niet betaalt.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
Autosleutels: € 156,15;
Gehoorschade: € 82.506,66;
Gebroken sleutelbeen: € 1.750,00;
Juridische kosten: € 143,00;
Zorgkosten: € 385,00;
Psychologische klachten: € 10.000,00;
Loonverlies € 942,59;
Affectieschade: € 15.000,00.
De benadeelde partij vordert vermeerdering van de schadevergoeding met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt dat de gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de materiële schade geldt dat de zorgkosten en de juridische kosten kunnen worden toegewezen. De schadeposten voor het loonverlies en de autosleutels zijn onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient in deze posten niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding geldt dat hier de schadeposten genoemd onder 3, 6 en 7 onder vallen. De vordering tot immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 euro. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie verzoekt tot slot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten juridische kosten en zorgkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Zorgkosten
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost inzake de zorgkosten voldoende is onderbouwd en dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het gepleegde feit. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 385,00 zal worden toegewezen.
Autosleutels & loonverlies
De rechtbank overweegt voor de autosleutels dat niet duidelijk vast is komen te staan of deze kosten verband houden met het strafbare feit. Dit betekent dat het causale verband daarmee onvoldoende komen vast is komen te staan. De benadeelde partij wordt voor deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Door de benadeelde partij is een bedrag van
€ 942,59 gevorderd als vergoeding voor het loonverlies dat hij heeft geleden. De rechtbank overweegt dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en dat verdere uitdieping van deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij wordt ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Juridische kosten
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 143,00 gevorderd als vergoeding voor de gemaakte juridische kosten. De rechtbank is van oordeel dat ook deze schadepost voldoende is onderbouwd (als buitengerechtelijke kosten) en dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het gepleegde feit. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 143,00 zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Voor de schadeposten gehoorschade, gebroken sleutelbeen en psychologische klachten geldt het volgende. De rechtbank stelt ten eerste vast dat deze posten zien op immateriële schadevergoeding. In totaal gaat het om een bedrag van € 94.256,66.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze immateriële schadevergoeding dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken sleutelbeen en gehoorschade, waar hij last van heeft gehad en nog steeds hinder van ondervindt. De benadeelde partij heeft in de begeleidende stukken ter onderbouwing van zijn vordering aangeven dat hij gehoorverlies aan beide oren heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit, waardoor hij nu kampt met een gehoorbeperking. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor het gevorderde bedrag van € 10.000,00 toe. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hierbij merkt de rechtbank op dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken om zijn vordering te onderbouwen niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak.
Affectieschade
Door de benadeelde partij is gevraagd om toewijzing van een bedrag aan affectieschade. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 15.000,00. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen omdat ten tijde van het strafbare feit – in juni 2017 – de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen nog niet van kracht was. Deze wet is namelijk op 1 januari 2019 in werking getreden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de betreffende vorderingen volgens de wet niet voor schadevergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank zal de schadepost die ziet op de affectieschade daarom afwijzen.
Conclusie
De toe te wijzen bedragen zijn dus de volgende:
- Zorgkosten: € 385,00
- Juridische kosten: € 143,00
- Immateriële schade: € 10.000,00
De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag voor materiële schadevergoeding van
€ 528,00 met de wettelijke rente met ingang van 5 september 2024, zijnde de datum van indiening van de vordering. De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag van immateriële schade van € 10.000,00, met de wettelijke rente met ingang van 4 juni 2017.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen, met de daarbij horende dagen gijzeling als verdachte niet betaalt.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
Schade huishoudtrap: € 70,00;
Schade kast: € 370,00;
Laminaatkosten: € 1.196,10;
Schade gordijnen: € 60,00;
Reiskosten: € 150,00;
Schade tafel woonkamer: € 150,00;
Schade bank: € 2.150,00
Schade autoruit: € 75,00;
Schade autospiegel: € 22,32;
Affectieschade: € 35.000,00.
De benadeelde partij vordert vermeerdering van de schadevergoeding met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank schaart de schadeposten 1 tot en met 9 onder het verzoek tot materiële schadevergoeding. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadeposten als volgt. De rechtbank stelt vast dat de schadeposten, onvoldoende zijn onderbouwd waardoor de omvang van de schade niet is vast te stellen. De benadeelde partij heeft volstaan met het overleggen van foto’s van de woning, maar dit verschaft de rechtbank te weinig informatie over de aangevoerde schadeposten. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om gebruik te kunnen maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het vaststellen van de omvang van de door de benadeelde partij geleden schade is aanvullend onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Affectieschade
Door de benadeelde partij is gevraagd om toewijzing van een bedrag aan affectieschade. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 35.000,00. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen omdat ten tijde van het strafbare feit – in juni 2017 – de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen nog niet van kracht was. Deze wet is namelijk op 1 januari 2019 in werking getreden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de betreffende vorderingen volgens de wet niet voor schadevergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank zal de schadepost die ziet op de affectieschade daarom afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
 verklaart de benadeelde partij
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding;
 bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]:
- de materiële schade € 1.234,51 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade € 7.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering tot affectieschade af;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.234,51 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2024, en € 7.500,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
78 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]:
- de materiële schade € 385,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade € 10.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
 wijst de vordering tot affectieschade af;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
€ 143,00;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 385,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2024, en € 10.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
86 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
  • wijst de vordering tot affectieschade van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bril (voorzitter), mr. W.H.S. Duinkerke en mr. M. Rietveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2024.
mrs. Bril, Rietveld en Disberg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017255582 (onderzoek Impala / ON5R017028) gesloten op 2 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 26 – 34.
4.Geneeskundige verklaring Radboud universitair medisch centrum van 5 juni 2017, p. 298 – 299.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 57 – 59.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 36 – 39.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 61 – 65.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 93 – 94.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 128 – 129.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 130 – 132.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2024.