ECLI:NL:RBGEL:2024:6423

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
428428
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van bouwbegeleider en schadevergoeding bij renovatie

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], naar aanleiding van een renovatieproject waarbij [gedaagde] als bouwbegeleider fungeerde. Eiser heeft [gedaagde] ingeschakeld voor de begeleiding van de renovatie van zijn woning en heeft hiervoor een bedrag van € 23.591,96 betaald. Eiser stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn zorgplicht door het budget en de planning onvoldoende te bewaken en onvoldoende toezicht te houden op de renovatiewerkzaamheden. Eiser vordert een schadevergoeding van in totaal € 150.584,02, bestaande uit een budgetoverschrijding van € 119.005,27, kosten voor niet-afgeronde werkzaamheden van € 26.798,75 en vertragingsschade van € 4.780,00.

De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door niet tijdig te waarschuwen voor de overschrijding van het budget en de planning. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de zorgplicht die van een goed opdrachtnemer mag worden verwacht. De rechtbank wijst de vordering van eiser gedeeltelijk toe en kent een schadevergoeding toe van € 18.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 juni 2023. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 6.442,14. De rechtbank wijst het beroep van [gedaagde] op exoneratie in de offerte af, omdat deze niet rechtsgeldig is, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428428 / HA ZA 23-513
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L. Timmermans,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.S. Muller.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024, waarin mondelinge behandeling is bevolen; en
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 juli 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van het geschil

De feiten
2.1.
[eiser] heeft [gedaagde] ingeschakeld bij de renovatie van zijn woning. [gedaagde] heeft [eiser] hiervoor een bedrag betaald van € 23.591,96.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] een tweetal offertes toegezonden. In de tweede offerte van 9 april 2021 staat vermeld:
“…
het begeleiden van de gebouwrenovatie welke gelegen aan hierboven genoemd adres. (…)
Omschrijving van de werkzaamheden
Het begeleiden en voorbereiden van een totale gebouwrenovatie(…).”
In de offerte zijn uren opgenomen voor de “
Voorbereiding gebouwrenovatie” en voor “
Algemene werkzaamheden (uitvoeringsfase)”, waarbij verschillende werkzaamheden staan opgesomd. Onder de “
Algemene werkzaamheden (uitvoeringsfase)” staan als werkzaamheden onder meer genoemd: “
Bewaking budget, kwaliteit en planning”.
2.3.
In deze offerte staat als begeleidende tekst: “
[gedaagde] fungeert in de regel als aannemer, enkel draagt geen risico. Houdt in dat separate partijen ingekocht worden om bouwkosten tot een minimum te brengen. [gedaagde] bewaakt in dit proces de kwaliteit, planning en bouwkosten. Opdrachtgever zoals in offerte genoemd draagt volledig het risico en is niet in staat om [gedaagde] aansprakelijk te stellen voor hiaten in het bouwwerk en/of planning”. [eiser] heeft op deze offerte zijn akkoord gegeven.
2.4.
Partijen hebben in aanvulling hierop mondeling afgesproken dat [gedaagde] elke twee weken een document zou toezenden genaamd: “realisatie versus begroting”.
2.5.
Bij de renovatie zelf is niet gewerkt met een vaste aanneemsom. Verschillende aannemers werden ingeschakeld en werkten op basis van regie.
2.6.
Op 23 april 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] een begroting en planning voor de renovatiewerkzaamheden toegezonden. De begroting bedroeg € 147.168,97 inclusief btw. Dit was de begroting voor de werkzaamheden die onder de begeleiding van [gedaagde] zouden plaatsvinden. Een deel van de werkzaamheden werd uitgevoerd onder de begeleiding van [eiser] zelf en was daarom niet in deze begroting opgenomen. Volgens deze eerste planning zouden de werkzaamheden twee maanden duren (tot 31 juli 2021) met een uitloop naar drie maanden (tot 31 augustus 2021).
2.7.
Er is ook een technische omschrijving van de renovatiewerkzaamheden opgesteld. Op deze technische omschrijving staan de verschillende werkzaamheden die onder leiding van [gedaagde] zouden worden verricht gedetailleerd opgesomd.
2.8.
Eind mei/begin juni 2021 zijn de renovatiewerkzaamheden begonnen.
2.9.
In de eerste week van de werkzaamheden heeft [eiser] via WhatsApp (onder meer) bericht aan [gedaagde] over de planning:
“Ik heb ook wel wat zorgpunten (…) Directieplanning
  • Nu al fors achter op planning
  • Liggen we deze week stil?
  • Wanneer bijgewerkte planning?”
[gedaagde] heeft onder meer een aantal dagen later bericht:
“(…) de planning komt snel herzien jouw kant op.”
2.10.
Over de begroting heeft [eiser] via WhatsApp (onder meer) het volgende bericht.
“ik heb je zondag een mail gestuurd over begroting en zojuist een aanvulling. Ik ontvang graag zsm een aangepaste begroting. (...) ik verwacht dat je nu echt even tijd maakt om goed naar de begroting te kijken zodat daar realistische bedragen staan. Als bijv. de ventilatie ook nog duurder wordt en de keukenplaatsing dan bereiken we straks een begrotingsbedrag dat voor ons niet meer acceptabel is. Kortom: hoe gaan we ervoor zorgen dat er nu op korte termijn een realistische begroting ligt?”
2.11.
De partner van [eiser] heeft (onder meer) het volgende aan [gedaagde] via WhatsApp bericht:
“(…) sorry dat ik je stoor, even over de begroting, ik zie daar de bedragen van [naam 1] staan en het lijkt erop dat we een overschrijding tov budget hebben van bijna 38.000e. Klopt dat of moet ik niet naar die kolom kijken. (…) ik hoop dat je me gerust kan stellen.”
2.12.
Waarop [gedaagde] het volgende heeft geantwoord:
“(…) dat is obv eerste inzichten van [naam 1] in begroting gezet. Hun inzichten komen niet overeen met jullie wensen en is
daarom een verkeerd beeld. Wij zorgen natuurlijk dat het e.e.a. binnen budget blijft. Er komt snel een aangepast budget."
2.13.
Eind juni 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mailbericht verzonden met daarin het bericht:
“Hi [eiser] , Hierbij zoals besproken, de aangepaste begroting. In mijn ogen is dit de definitieve versie”. Deze begroting die sluit op € 217.669,02 inclusief btw ziet op zowel op de werkzaamheden die onder begeleiding van [gedaagde] vielen als de werkzaamheden die onder begeleiding van [eiser] zelf werden verricht.
2.14.
Begin juli 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat de volledige uitlooptermijn tot 31 augustus 2021 volledig zou worden gebruikt. In juli 2021 heeft [eiser] onder andere aan [gedaagde] bericht: “(…)
ik maak me zorgen. We hebben een tijdelijk huurcontact tot 31 augustus. Dan moeten we er echt uit. Ik hoop dat we niet weer een paar dagen stil liggen? Dat kunnen we ons niet veroorloven in de planning.”
2.15.
[gedaagde] heeft in augustus 2021 een overzicht toegezonden, waarin hetzelfde budget van € 217.699,02 inclusief btw staat genoemd.
2.16.
Eind oktober 2021 heeft een opleverkeuring plaatsgevonden. In het rapport van deze keuring staan nog af te ronden werkzaamheden, waarbij staat opgemerkt: “
Op het moment van de opleverkeuring wordt er nog volop gewerkt, dus de onderstaande lijst is niet volledig/exact te bepalen op het moment van keuring”.
2.17.
In november 2021 heeft [eiser] een e-mailbericht verzonden aan [gedaagde] , waarin hij vraagt om toezending van het hiervoor onder 2.4 genoemde document “r
ealisatie versus begroting”. [gedaagde] heeft op 17 november 2021 bericht dat de huidige prognose van het budget € 274.614,88 inclusief btw bedroeg.
2.18.
Kort daarna heeft [eiser] ervoor gekozen om een andere partij de werkzaamheden af te laten ronden.
2.19.
[eiser] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld bij brief van 22 mei 2023 en gesommeerd om binnen 14 dagen na dagtekening van de brief (kort gezegd) de door hem geleden schade te vergoeden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( a) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 119.005,27, te vermeerderen met wettelijke rente;
( b) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 26.798,75, te vermeerderen met wettelijke rente;
( c) [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.780,00 te vermeerderen met wettelijke rente;
( d) primair voor recht verklaart dat [eiser] de Algemene Voorwaarden DNR2011 van juli 2013 rechtsgeldig heeft vernietigd, dan wel subsidiair de Algemene Voorwaarden DNR2011 van juli 2013 vernietigt; en
( e) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft met [gedaagde] een overeenkomst gesloten die ziet op (kort gezegd) begeleiding bij de renovatie van zijn woning. [eiser] meent dat [gedaagde] niet aan deze overeenkomst heeft voldaan nu [gedaagde] a) het bouwbudget en b) de planning onvoldoende heeft bewaakt, en c) onvoldoende toezicht heeft gehouden bij de renovatiewerkzaamheden. [eiser] vordert schadevergoeding ter hoogte van de budgetoverschrijding van € 119.005,27, de kosten voor niet-afgeronde dan wel gebrekkige werkzaamheden van € 26.798,75 en vertragingsschade van € 4.780,00, omdat [eiser] langer in een huurwoning moest verblijven. Tot slot heeft hij de algemene voorwaarden rechtsgeldig vernietigd, nu deze niet ter hand waren gesteld.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] beroept zich voorts op de exoneratie opgenomen in de offerte.

4.De beoordeling

Rol [gedaagde]
4.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zich niet als een goed bouwbegeleider heeft gedragen. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord geschreven dat zij fungeerde als bouwbegeleider, maar ook dat zij enkel een adviserende rol had bij de renovatie. Voor zover [gedaagde] in het kader van de omvang van de zorgplicht heeft bedoeld te betwisten dat zij niet de taak van bouwbegeleider op zich heeft genomen, merkt de rechtbank het volgende op.
4.2.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde] als bouwbegeleider fungeerde, vindt steun in de offerte van 9 april 2021. In deze offerte afkomstig van [gedaagde] staat expliciet vermeld dat de werkzaamheden van [gedaagde] zien op de begeleiding bij de renovatie. In haar eigen offerte staat ook dat tot haar werkzaamheden behoren: het bewaken van het budget, kwaliteit en de planning. Voor deze werkzaamheden heeft [eiser] ook een (aanzienlijk) bedrag betaald van € 23.591,96. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden ook daadwerkelijk uitgevoerd, zoals het opstellen van het budget (en de daarbij behorende technische omschrijving) en planning. [gedaagde] heeft nagelaten om onderbouwd te betwisten dat (ondanks deze omstandigheden) haar taak enkel bestond uit advisering.
4.3.
Gelet op deze omstandigheden, gaat de rechtbank bij de beoordeling van de zorgplicht ervan uit dat [gedaagde] als bouwbegeleider heeft gefungeerd bij de renovatie.
Kwalificatie overeenkomst
4.4.
Ter zitting is namens [eiser] betoogd dat sprake is van aanneming van werk (ex artikel 7:750 BW).
4.5.
Artikel 7:750 BW bepaalt dat aanneming van werk de overeenkomst is waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld. Het moet dus gaan om het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard. Met dit vereiste onderscheidt de overeenkomst van aanneming van werk zich van de overeenkomst van opdracht.
4.6.
[eiser] is met [gedaagde] overeengekomen om tegen betaling de begeleiding te verzorgen bij de renovatie van zijn woning. Deze overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht (ex artikel 7:400 BW). [gedaagde] heeft zich er niet toe verplicht om als aannemer een werk van stoffelijk aard tot stand te brengen. De (wettelijke) bepalingen die gelden bij aanneming van werk zijn zodoende niet van toepassing.
Zorgplicht opdrachtnemer
4.7.
Op grond van artikel 7:401 BW is de opdrachtnemer gehouden om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Deze zorgplicht houdt in dat de opdrachtnemer dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer mag worden verwacht, te beoordelen naar de omstandigheden van het geval.
4.8.
De stellingen van [eiser] komen erop neer dat [gedaagde] op een drietal vlakken tekort is geschoten in haar zorgplicht als bouwbegeleider, namelijk bij:
het bewaken van het budget;
het bewaken van de planning; en
het houden van toezicht.
Ad a) Bewaken van het budget
4.9.
Van een redelijk handelend bouwbegeleider mag worden verwacht dat de opdrachtgever achteraf niet met veel hogere bouwkosten wordt geconfronteerd althans niet zonder tijdig te waarschuwen. Van een resultaatsverbintenis in de zin dat het project binnen het budget moet worden voltooid is echter geen sprake, want dat is niet overeengekomen.
4.10.
Voor de beoordeling of [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden, acht de rechtbank de volgende feiten en/of omstandigheden van belang:
[gedaagde] heeft in zijn eigen offerte opgenomen dat zij het budget c.q. de bouwkosten bewaakt;
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een tweewekelijkse rapportage zou toezenden (‘budget versus realisatie’), waaruit zou volgen of de werkzaamheden nog binnen budget bleven;
In de correspondentie tussen [gedaagde] en (de echtgenoot van) [eiser] zijn aan de zijde van [eiser] zorgen uitgesproken over het budget. Daarbij is ook bericht dat “
Als bijv. de ventilatie ook nog duurder wordt en de keukenplaatsing dan bereiken we straks een begrotingsbedrag dat voor ons niet meer acceptabel is.”- [eiser] heeft gewezen op het belang voor hem van een realistische begroting en daarom heeft gevraagd;
[gedaagde] heeft richting [eiser] bericht dat “
een en ander” binnen budget zou blijven;
[gedaagde] heeft in juni 2021 een – door [gedaagde] aangeduid als – definitieve begroting toegezonden van € 217.669,02;
In augustus 2021 is een overzicht toegezonden, waarin eveneens het bedrag van € 217.669,02 staat genoemd;
Pas in november 2021, ruim na de opleverkeuring, heeft [gedaagde] bericht dat het budget werd overschreden met € 56.915,86; en
Ondanks de afspraak tussen partijen, heeft [gedaagde] in de periode tussen augustus en november 2021 de hiervoor genoemde tweewekelijkse rapportage (‘budget versus realisatie’) niet toegezonden;
Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken dat [gedaagde] op enig ander moment heeft gewaarschuwd dat het budget werd of zou worden overschreden.
4.11.
In het licht van deze omstandigheden, heeft [gedaagde] zijn zorgplicht geschonden door tussentijds niet te waarschuwen voor hogere bouwkosten. Hierdoor werd [eiser] pas laat geconfronteerd met veel hogere bouwkosten.
4.12.
[gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat de budgetoverschrijding het gevolg is van onverwachtse tegenvallers en wijzigingen c.q. aanvullende werkzaamheden ten opzichte van de technische omschrijving (hier verder aangeduid als meerwerk). De rechtbank overweegt dat zelfs als deze stelling juist is, het de taak van [gedaagde] was om op die momenten de financiële consequenties in kaart te brengen en [eiser] hierover te informeren. Dit heeft [gedaagde] nagelaten.
4.13.
Hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] dat hij geen grip meer had op het budget, omdat [eiser] zich actief met de renovatie ging bemoeien. Ook in dat geval had het op de weg van [gedaagde] gelegen om te waarschuwen dat er geen zicht meer was op het budget. Ook dit heeft [gedaagde] nagelaten.
4.14.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende het budget te bewaken. Aldus is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en gehouden om de daardoor geleden schade te vergoeden.
Ad b) Bewaken van de planning
4.15.
Van een redelijk handelend bouwbegeleider mag worden verwacht dat deze ervoor zorgdraagt dat de opdrachtgever niet met een veel langer tijdsverloop wordt geconfronteerd althans niet zonder tijdig te waarschuwen en in te grijpen. Van een resultaatsverbintenis in de zin dat [gedaagde] ervoor moest zorgen dat het project binnen de planning zou zijn voltooid is geen sprake. Dit is niet uitdrukkelijk overeengekomen.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] tevens zijn zorgplicht heeft geschonden die (kort gezegd) ziet op het bewaken van de planning. De rechtbank acht daartoe de volgende omstandigheden van belang:
[gedaagde] heeft een planning toegezonden, waarin een termijn staat genoemd (met uitloop) tot 31 augustus 2021. Deze planning is ruimschoots overschreden;
Volgens [gedaagde] is er nog een aanvullende/uitloopplanning toegezonden, waaruit volgt dat de werkzaamheden uit zouden lopen tot en met 19 september 2021. Ook deze gestelde aangepaste planning is niet gehaald;
Uit het keuringsrapport volgt dat de werkzaamheden in oktober 2021 nog niet waren afgerond;
[eiser] heeft verschillende werkzaamheden benoemd (vloerverwarming, kozijnen, installatie van de elektra, loodgieterswerkzaamheden) die maanden later zijn verricht, dan opgenomen in de planning. [gedaagde] heeft dit ook niet weersproken;
[eiser] heeft op verschillende momenten richting [gedaagde] gewezen op het belang van (het behalen van) de planning en gevraagd om duidelijkheid over de planning; en
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat [gedaagde] op enig moment heeft schriftelijk gewaarschuwd dat de planning werd of zou worden overschreden;
Uit de stukken blijkt niet dat [gedaagde] richting aannemers heeft gestuurd op het halen van de planning.
4.17.
Ten aanzien van de planning heeft [gedaagde] als verweer gevoerd dat deze overschrijding is te wijten aan (externe) omstandigheden, zoals wisselingen van (onder)aannemers of meerwerk. De rechtbank overweegt dat het ook ten aanzien van de planning op de weg van [gedaagde] als bouwbegeleider had gelegen om te wijzen op de overschrijding van de termijnen opgenomen in de planning. Dit heeft zij nagelaten. Ook ten aanzien van de door [eiser] genoemde voorbeelden (vloerverwarming, kozijnen, elektra, loodgieterswerkzaamheden) heeft [eiser] nagelaten om onderbouwd te betwisten dat zij tijdig heeft gewaarschuwd en ingegrepen om vertraging in de planning te voorkomen.
4.18.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende de planning te bewaken. Aldus is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en gehouden om de daardoor geleden schade te vergoeden.
Ad c) Houden van toezicht
4.19.
Van een redelijk handelend bouwbegeleider mag worden verwacht dat deze ervoor zorgdraagt dat opdrachtgever niet wordt geconfronteerd met fouten en gebreken van een aannemer, althans niet zonder tijdig te waarschuwen dan wel in te grijpen voordat de volgende bouwfase ingaat.
4.20.
Het is in dat kader aan [eiser] om te stellen – en bij betwisting – te bewijzen dat [gedaagde] (kort gezegd) onvoldoende toezicht heeft gehouden en dat zij daardoor schade heeft geleden. [eiser] heeft in dat kader verwezen naar een (gestelde) constructiefout. Een stalen balk zou op 9 augustus 2021 niet goed zijn opgelegd tussen de keuken en de woonkamer. [eiser] zou deze fout hebben ontdekt en dit op 30 augustus 2021 aan [gedaagde] hebben bericht. Voorts heeft [eiser] benoemd dat [gedaagde] op enig moment het huis niet zou hebben afgesloten.
4.21.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat hij wel degelijk veelvoudig aanwezig was bij de werkzaamheden om te controleren of en op welke manier de verbouwingswerkzaamheden werden verricht. Ten aanzien van de constructiefout heeft [gedaagde] opgemerkt dat hij de werkzaamheden heeft laten uitvoeren in overeenstemming met de instructies van de constructeur. Dit wordt ook niet weersproken. Vervolgens hebben er na de melding van [eiser] – en dat is ook niet weersproken – herstelwerkzaamheden plaatsgevonden.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat zelfs als [gedaagde] de constructiefout eerder kon en moest ontdekken, niet is gesteld of is gebleken dat dit heeft geleid tot enige schade aan de zijde van [eiser] . De constructiefout is hersteld. Ook ten aanzien van de gestelde tekortkoming, het niet afsluiten van het huis, overweegt de rechtbank dat zelfs als dit handelen zou hebben geleid tot een schending in de zorgplicht, niet is gesteld of is gebleken dat daardoor enige schade is geleden.
4.23.
Nu niet is gesteld of gebleken dat deze gestelde tekortkoming, het onvoldoende houden van toezicht, tot meer of andere schade heeft geleid dat de hiervoor gestelde gebreken, strandt dit verwijt.
Causaal verband en schade als gevolg van tekortkomingen
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende het budget en de planning te bewaken. Voor de daardoor veroorzaakte en daaraan toe te rekenen schadeposten van [eiser] is [gedaagde] aansprakelijk. Voor het bepalen van de omvang van de schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de huidige situatie en de situatie waarin [eiser] zou verkeren als [gedaagde] niet tekort zou zijn geschoten.
4.25.
[eiser] stelt dat sprake is van een budgetoverschrijding van € 119.005,27 inclusief btw. De hoogte van deze overschrijding heeft [eiser] onderbouwd door een onderscheid te maken in de werkzaamheden/posten die onder de verantwoordelijkheid vielen van [eiser] en van [gedaagde] . Daarna is een vergelijking gemaakt tussen deze posten in het definitieve budget (€ 151.765,73) en in de gerealiseerde budgetbegroting (€ 270.771,00). Het verschil bedraagt € 119.005,27. Daarnaast is sprake van (herstel)kosten van € 26.789,75 voor niet uitgevoerde dan wel niet herstelde werkzaamheden. De overschrijding van de planning heeft ertoe geleid dat [eiser] voor langere tijd in zijn huurwoning moest blijven en zijn spullen moest opslaan. [eiser] koppelt daaraan een bedrag van € 4.780,00.
4.26.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de budgetoverschrijding van € 119.005,27. [gedaagde] meent ten aanzien van de hoogte van de schade dat sprake is van meerwerk en dat het meerwerk ook tot een hogere waarde van de woning heeft geleid. Zij heeft daarbij een aantal meerwerkposten genoemd. Ten aanzien van de herstelkosten heeft [gedaagde] als verweer gevoerd dat [eiser] zich kan wenden tot de betrokken (onder)aannemers voor herstel en dat niet is gebleken dat zij daadwerkelijk kosten heeft moeten maken voor herstel. Tot slot meent [gedaagde] dat [eiser] rekening had moeten houden met (enige) uitloop van de planning, waardoor de huur / opslag voor de periode september en oktober haar niet kan worden toegerekend.
4.27.
Uit het voorgaande blijkt dat partijen het bij de vaststelling van de schade niet eens zijn over de vraag of:
de schade volledig kan worden toegerekend, in het bijzonder de budgetoverschrijding en de huur voor woning en opslag;
meerwerk in mindering moet worden gebracht op de schade; en of
kosten voor herstel dan wel het afronden van de werkzaamheden als schade voor vergoeding in aanmerking komen.
4.28.
De rechtbank beoordeelt allereerst deze drie geschilpunten, waarna zij de schade schat via het leerstuk van verlies van een kans.
Ad i) Geen volledige toerekening schade
4.29.
De rechtbank stelt voorop dat het onmogelijk is om de schade nauwkeurig vast te stellen. Anders dan [eiser] heeft betoogd, kan [gedaagde] niet verantwoordelijk worden gehouden voor het volledige bedrag dat het verschil tussen de begroting en de realisatie (€ 119.005,27). Van een resultaatsverbintenis is immers geen sprake. Evenmin kan zij verantwoordelijk worden gehouden voor de volledige schade die het gevolg is van de uitloop van de planning (€ 4.780,00). Van belang is in dat kader dat [eiser] geen vaste aanneemsom overeen is gekomen, maar werd gewerkt op basis van gewerkte uren/regie. [eiser] had zich moeten en kunnen realiseren dat zij daardoor de gevolgen zou dragen voor financiële tegenvallers. Daarnaast kan bij een renovatie altijd enige vertraging in de planning worden verwacht vanwege tegenvallers.
Ad ii) Rekening houden met meerwerk
4.30.
Ten aanzien van meerwerk merkt de rechtbank op dat [gedaagde] een opsomming heeft gemaakt met meerwerkposten van in totaal € 29.450,00 exclusief btw. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat in haar optiek deze werkzaamheden al zijn opgenomen in de technische omschrijving en daarmee in het budget.
4.31.
[gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat er bijvoorbeeld problemen waren met de invoerbochten naar de meterkast en die problemen niet waren voorzien. De werkzaamheden waren zodoende ook geen onderdeel van de technische omschrijving en daarmee het budget.
4.32.
De rechtbank overweegt dat van belang is dat het de renovatie van een ouder huis betrof, waarbij niet altijd alle werkzaamheden van tevoren te voorzien zijn. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat alle genoemde meerwerkposten al waren meegenomen in de technische omschrijving en daarmee onderdeel waren van het budget. Dit betekent dat bij de schadebegroting rekening moet worden gehouden met het meerwerk in die zin dat het daar vanaf dient te worden getrokken.
Ad iii) Herstelkosten/ nog uit te voeren werkzaamheden onvoldoende onderbouwd
4.33.
Tot slot staat tussen partijen vast dat op enig moment de overeenkomst van opdracht is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de ingeschakelde onderaannemers niet kan dan wel kon aanspreken voor het afronden van de werkzaamheden dan wel herstel. Bovendien staat niet vast dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Het had op de weg van [eiser] gelegen om dit te onderbouwen door middel van stukken gelet op de betwisting aan de zijde van [gedaagde] . De overgelegde calculatie volstaat niet nu elke onderbouwing daarvan ontbreekt. De daarmee samenhangende schade van € 26.789,75 wijs de rechtbank af.
Verlies van een kans
4.34.
Het is bij elke (financiële) tegenvaller dan wel meerwerkpost de vraag hoe [eiser] zou hebben gehandeld als hij tijdig was gewaarschuwd voor de financiële gevolgen dan wel de uitloop van de planning. Had hij bepaald werk geschrapt? Had hij er akkoord op gegeven? Had hij de uitloop voor lief genomen? En zo ja, tot hoever? Dat kan achteraf niet nauwkeurig worden bepaald, alleen al niet omdat het in deze dan niet gaat om één beslissing maar vele afzonderlijke beslissingen. De rechtbank is van oordeel dat wel vaststaat dat [eiser] een kans is ontnomen om telkens als sprake was van een tegenvaller dan wel meerwerk de gevolgen te overzien voor het budget en planning en hierin een keuze te maken.
4.35.
Desgevraagd hebben partijen aangegeven de voorkeur te geven aan een schatting van de rechtbank boven het benoemen van een deskundige door de rechtbank. De rechtbank zal de schade schatten. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat partijen verdeeld zijn over de omvang van het meerwerk. Verder is van belang dat het meerwerk ook tot een hogere waarde van de woning zal hebben geleid, waarmee volgens artikel 6:100 BW rekening moet worden gehouden “voor zover dit redelijk is”. Daarbij geldt in ieder geval dat deze waardevermeerdering niet zonder meer gelijk is aan de kosten van het opgedragen meerwerk, omdat moet worden uitgegaan van de waarde die een willekeurige derde als koper aan het meerwerk zou toekennen.
4.36.
[eiser] is de kans ontnomen om voordat de opdracht tot meerwerk werd gegeven, de financiële gevolgen en gevolgen voor de planning te overzien. De rechtbank acht aannemelijk dat als hij van alle consequenties van het voorgenomen meerwerk op de hoogte zou zijn gesteld door [gedaagde] , hij dit voor een deel niet zouden hebben opgedragen en dat dat enerzijds tot minder kosten zou hebben geleid, anderzijds zou de waarde van de woning dan minder zijn toegenomen. Redengevend hiervoor is dat [eiser] al in een vroeg stadium zijn zorgen heeft geuit over het budget en de planning en dit heeft gecontinueerd. Anderzijds is eveneens aannemelijk dat een groot deel van de aanvullende werkzaamheden, bijvoorbeeld de door [gedaagde] genoemde graafwerkzaamheden, ook gedaan zouden zijn als [eiser] wel op de hoogte was geweest. Redengevend daarvoor is de noodzaak daartoe.
4.37.
Met in achtneming van deze verschillende uitgangpunten en gelet op alle omstandigheden, schat de rechtbank de schade op grond van artikel 6:97 BW op € 18.500,00.
Exoneratie algemene voorwaarden
4.38.
[gedaagde] heeft zich in de onderlinge correspondentie een beroep gedaan op de exoneratie opgenomen in de Algemene Voorwaarden DNR2011. [eiser] heeft deze voorwaarden vernietigd en een verklaring voor recht gevraagd dat zij rechtsgeldig de algemene voorwaarden heeft vernietigd, nu deze voorwaarden niet ter hand zijn gesteld. Uit de conclusie van antwoord volgt dat [gedaagde] niet (meer) betwist dat zij deze niet ter hand heeft gesteld en geen beroep doet op de algemene voorwaarden.
4.39.
Gelet op deze gang van zaken is er geen belang meer bij de vordering die ziet op de verklaring voor recht dat de algemene voorwaarden rechtsgeldig zijn vernietigd en wijst de rechtbank deze verklaring voor recht af.
Exoneratie offerte
4.40.
In de offerte van [gedaagde] is (onder meer) de volgende tekst opgenomen: “
Opdrachtgever zoals in offerte genoemd draagt volledig het risico en is niet in staat om [gedaagde] aansprakelijk te stellen voor hiaten in het bouwwerk en/of planning”. [eiser] heeft op deze offerte zijn akkoord gegeven.
4.41.
[gedaagde] heeft een beroep op deze exoneratie gedaan en meent dat zij daarom niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de geleden schade.
4.42.
[eiser] heeft – althans zo heeft de rechtbank de stellingen begrepen – een beroep gedaan op de vernietiging van het beding ex artikel 6:233 BW nu zij onredelijk bezwarend is. [eiser] heeft in dat kader verwezen naar artikel 6:237 aanhef en onder f BW. Daarin is bepaald dat tussen een gebruiker en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf een in algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of gedeeltelijk bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn.
4.43.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] als natuurlijk persoon een beroep kan doen op artikel 6:237 aanhef en onder f BW. [gedaagde] stelt dat deze exoneratie niet kan worden vernietigd, omdat het geen algemene voorwaarde is. Het gaat niet om een bepaling die is bedoeld om te worden opgenomen in een aantal overeenkomst, maar geldt specifiek voor de onderhavige situatie.
4.44.
De rechtbank is van oordeel dat de exoneratie een algemene voorwaarde is. Anders dan [gedaagde] heeft geschreven in de conclusie van antwoord, heeft zij ter zitting toegelicht dat deze afspraak standaard wordt gemaakt als een dergelijke overeenkomst wordt gesloten. Daarnaast impliceert het feit dat de exoneratie is opgenomen in de grijze lijst ex artikel 6:237 sub f BW dat het om een algemene voorwaarde gaat.
4.45.
Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] het vermoeden moet weer leggen dat de exoneratie onredelijke bezwarend is. Aan dit tegenbewijs worden hoge eisen gesteld. [gedaagde] heeft nagelaten om feiten en/of omstandigheden aan te dragen die het vermoeden weerleggen. De rechtbank wijst daarbij naar het feit dat in de exoneratie aansprakelijkheid volledig wordt uitgesloten. Daarnaast heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij zich voor dergelijke schade kan verzekeren. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht waarom het in dit geval redelijk zou zijn om de schade te verleggen van haar naar [eiser] als consument.
4.46.
Het beroep van [gedaagde] slaag niet omdat [eiser] terecht een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid.
Wettelijke rente
4.47.
[eiser] vordert in het petitum primair de wettelijke rente toe te wijzen over de hoofdsom vanaf 31 augustus 2021. [eiser] is van mening dat partijen voldoende duidelijk hebben afgesproken dat 31 augustus 2021 een fatale termijn is. Zoals hiervoor overwogen, zijn partijen geen oplevertermijn overeengekomen. [eiser] heeft onvoldoende toegelicht waarom zij vanaf 31 augustus 2021 de wettelijke rente kan vorderen over de schadevergoeding die ziet op de budgetoverschrijding.
4.48.
De rechtbank begrijpt uit het lichaam van de dagvaarding dat zij subsidiair vordert de wettelijke rente vanaf 6 juni 2023. In het petitum is opgenomen dat zij de wettelijke rente over de hoofdsom primair vordert vanaf 6 juni 2021. Uit de toelichting in de dagvaarding blijkt echter dat [eiser] de wettelijke rente vanaf 6 juni 2023 en niet 2021 vordert. Zij verwijst immers naar de brief die op 22 mei 2023 is verzonden, en waarin gesommeerd is om binnen 14 dagen na dagtekening de schade – waaronder de budgetoverschrijding – te vergoeden. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe over de hoofdsom vanaf 6 juni 2023, omdat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim is.
Proceskosten
4.49.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.442,14
4.50.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 18.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 6 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 6.442,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.