ECLI:NL:RBGEL:2024:6421

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
429087
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over distributieovereenkomst en ontbinding met betrekking tot levering van orthopedische meshes

In deze zaak vordert eiseres, een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten, schadevergoeding van gedaagde, een producent van orthopedische implantaten, wegens het niet nakomen van een distributieovereenkomst. De overeenkomst, gesloten in 2011, verplichtte gedaagde om meshes te leveren aan eiseres, die deze exclusief in Nederland distribueert. Eiseres stelt dat gedaagde de overeenkomst onterecht heeft beëindigd op 12 december 2022, terwijl zij meent dat de overeenkomst nog van kracht was. Gedaagde heeft de overeenkomst beëindigd omdat eiseres niet voldeed aan haar verplichtingen, waaronder het verstrekken van een traceability administratie. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd en dat eiseres haar vorderingen niet kan onderbouwen. Eiseres vordert ook schadevergoeding voor gederfde winst, die door de rechtbank wordt toegewezen op basis van de ontbinding van de overeenkomst zoals vastgelegd in een proces-verbaal van 16 februari 2023. Gedaagde vordert in reconventie nakoming van de verplichting tot het overleggen van de traceability administratie, wat de rechtbank toewijst met een dwangsom. De rechtbank compenseert de proceskosten, waardoor beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/429087 / HA ZA 23-537
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E.F. Gomes,
tegen
[gedaagde] ORTHOPAEDICS B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.B.J. Regterschot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024; en
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten, waaronder orthopedische artikelen. [gedaagde] houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van orthopedische implantaten en instrumenten, waaronder zogenoemde meshes.
Overeenkomst 2011
2.2.
Partijen hebben in 2009 en 2011 een overeenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] aan [eiseres] meshes levert en [eiseres] deze meshes exclusief distribueert in Nederland.
2.3.
In de overeenkomst uit 2011 is vastgelegd in artikel 3.5 (onder andere) dat [eiseres] gehouden is om haar administratie met betrekking tot de levering van de meshes aan de kopers gedurende onbepaalde tijd te bewaren en desgevraagd binnen twee werkdagen aan [gedaagde] ter inzage te verstrekken. In de overeenkomst is opgenomen welke informatie deze administratie dient te bevatten (hierna aangeduid als “traceability administratie”).
2.4.
In de overeenkomst is in artikel 3.4 opgenomen dat de distributeur (zijnde [eiseres] ) onder meer zal voldoen aan alle wetten die zijn gerelateerd aan de import en verkoop van de meshes van het land waar zij verhandelt. In artikel 3.17 is opgenomen dat de distributeur (zijnde [eiseres] ) gehouden is om bepaalde bepalingen als kettingbeding op te nemen in overeenkomsten met kopers, waaronder de hiervoor genoemde bepaling die ziet op de traceability administratie.
2.5.
Op 1 november 2011 is de overeenkomst ingegaan. In de overeenkomst is vastgelegd dat de looptijd van de overeenkomst automatisch wordt verlengd met één jaar, tenzij één van de partijen één jaar voor het einde van de looptijd meedeelt dat men de overeenkomst niet wil verlengen.
2.6.
De overeenkomst eindigt eveneens als één van de partijen haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt en nalaat haar verzuim binnen een door de andere partij te stellen redelijke termijn, op te heffen, aldus artikel 9.3 van de overeenkomst.
2.7.
In artikel 11.4 van de overeenkomst uit 2011 is de aansprakelijkheid als volgt beperkt: “
11.4 Geen van beide Partijen kan aansprakelijk gesteld worden in een geding ingezet door de andere Partij, voor directe of gevolgschade, als gevolg van of voortvloeiend uit de overeenkomst, inclusief maar niet beperkt tot hoe dan ook veroorzaakte, verlies van potentiële winst of zakelijke onderbrekingen.”In artikel 9 van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst zijn eveneens bepalingen opgenomen die zien op de (beperking van) aansprakelijkheid.
Correspondentie omtrent beëindiging
2.8.
[gedaagde] heeft geprobeerd om de overeenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. [eiseres] heeft hier niet mee ingestemd.
2.9.
Vervolgens heeft [gedaagde] eind oktober 2022 aan [eiseres] bericht dat zij conform artikel 9.2 van de overeenkomst, de overeenkomst beëindigt per 1 november 2023.
2.10.
Eind november en op 5 december 2022 heeft [gedaagde] per aangetekende brief [eiseres] verzocht om de volledige traceability administratie te verstrekken en schriftelijk bewijs dat [eiseres] de traceability verplichting als kettingbeding overeenkomt met haar kopers. [gedaagde] heeft [eiseres] in deze brief van 5 december 2022 een termijn gesteld tot 12 december 2022.
2.11.
Vervolgens heeft [gedaagde] , toen een reactie van [eiseres] op deze brief uitbleef, op 12 december 2022 per aangetekende brief (onder meer) bericht dat zij de overeenkomst per direct opzegt en dat zij geen meshes meer levert aan [eiseres] . Deze brief is tevens per e-mail verzonden.
2.12.
Bij brief van 15 december 2022 heeft de advocaat van [eiseres] inhoudelijk op de brieven gereageerd. Zij heeft bericht dat [eiseres] voldoet aan de verplichtingen uit de overeenkomst en binnen twee dagen de traceability administratie zal toezenden. [eiseres] meent dat [gedaagde] (kort gezegd) op onjuiste gronden de overeenkomst heeft opgezegd en sommeert [gedaagde] om de overeenkomst na te komen. Namens [eiseres] is tevens bericht dat [eiseres] niet op de hoogte was van de hiervoor genoemde aangetekende brieven van [gedaagde] van eind november en 5 december 2022. De brieven waren namelijk niet aan [eiseres] bezorgd, maar in de algemene receptieruimte van het verzamelpand waarin [eiseres] huist, achtergelaten en daar onderop een stapel terechtgekomen.
2.13.
[eiseres] heeft een aantal dagen later aan [gedaagde] het document toegezonden: “OVERZICHT VERKOOP MESH 01-01-2022 t/m 15-12-2022”.
Kortgeding en afspraken proces-verbaal
2.14.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [gedaagde] de overeenkomst kon beëindigen op 12 december 2022 en daarmee samenhangend of [gedaagde] gehouden was om meshes aan [eiseres] te blijven leveren. [eiseres] heeft in een kortgedingprocedure onder meer gevorderd dat [gedaagde] de levering van de meshes zou hervatten.
2.15.
Op de zitting in kort geding op 16 februari 2023 hebben partijen een schikking getroffen. De afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal.
2.16.
In het proces-verbaal van 16 februari 2023 is onder meer het volgende opgenomen:
Partijen komen ter beëindiging van dit geschil en deze procedure het volgende overeen:
1. De distributieovereenkomst tussen partijen wordt met ingang van 1 augustus 2023
beëindigd.
2. [eiseres] kan tot uiterlijk 29 juni 2023 bestellingen doen van de meshes bij [gedaagde]
zodat [gedaagde] deze nog uiterlijk voor 1 juli 2023 zal leveren aan [eiseres] .
3. [gedaagde] zal ervoor zorg dragen dat hij tot 1 juli 2023 ten behoeve van [eiseres] in
ieder geval voldoende voorraad zal hebben om aan de bestellingen van [eiseres] te
voldoen.
4. De omvang van de bestellingen van [eiseres] zal ongeveer gelijk zijn aan de
gemiddelde bestelling per maand over het afgelopen jaar, te weten circa 30 meshes per
maand, met dien verstande dat [eiseres] de gelegenheid moet hebben om in ieder
geval de in de periode van 8 december 2022 tot heden opgelopen achterstand in de
bestellingen van circa 60 meshes in te lopen. (…)”
2.17.
[eiseres] heeft na de zitting een inkooporder aan [gedaagde] gestuurd en vervolgens – toen levering uitbleef – heeft de advocaat van [eiseres] verzocht om binnen 24 uur te bevestigen uur dat levering zou worden hervat.
2.18.
[gedaagde] heeft via haar advocaat (onder meer) bericht dat [eiseres] zich aan de verplichtingen uit de overeenkomst moet houden, waaronder de verstrekking van de volledige traceability administratie en bewijs van het overeenkomen van het kettingbeding met haar afnemers. [gedaagde] heeft verzocht c.q. heeft [eiseres] gesommeerd onder meer om deze gegevens binnen twee dagen te verstrekken. Zij heeft daarbij bericht dat zolang [eiseres] zich niet houdt aan haar contractuele en wettelijke verplichtingen, het voor client onmogelijk is om de gevraagde medische hulpmiddelen aan [eiseres] te verstrekken.
2.19.
Bij brief van 20 maart 2023 heeft de advocaat van [eiseres] bericht dat zij zowel de overeenkomst uit 2011 als de afspraken vastgelegd in het proces-verbaal buitengerechtelijk ontbindt, nu [gedaagde] weigert de meshes te leveren.
2.20.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Inspectie) heeft in mei 2023 een bezoek gebracht aan [eiseres] , waarbij zij heeft onderzocht of [eiseres] voldoet aan de eisen van een distributeur. De aanleiding van het bezoek was een handhavingsverzoek dat (onder meer) betrekking had op de eisen rondom de traceerbaarheid van de medische hulpmiddelen die [eiseres] op de markt aanbiedt. De Inspectie heeft tijdens haar bezoek de administratie van [eiseres] (een Excelbestand) van 2020 en 2022 ingezien. In het rapport van de Inspectie staat (onder meer) vermeld dat [eiseres] voldoet aan de eisen voor distributeurs rondom traceerbaarheid van medische hulpmiddelen en in het bijzonder de meshes.
2.21.
Na daartoe verkregen verlof heeft [eiseres] conservatoir beslag doen leggen op de vorderingen en roerende zaken van [gedaagde] onder haar bank.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert in conventie na wijziging van eis dat de rechtbank voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiseres] de overeenkomst zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 16 februari 2023 van uw rechtbank en distributieovereenkomst die zij met [gedaagde] had rechtsgeldig heeft ontbonden door middel van de ontbindingsverklaring zoals opgenomen in de brief d.d. 20 maart 2023;
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade die [eiseres] heeft geleden, lijdt en mogelijkerwijs nog zal lijden doordat geen wederzijdse nakoming heeft plaatsgevonden van de overeenkomst in het proces-verbaal van 16 februari 2023 van uw rechtbank en van distributieovereenkomst die (gelet op de ontbinding van de overeenkomst uit het proces-verbaal) zou doorlopen tot 1 november 2023;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, van een bedrag groot € 212.445,01 + P.M. althans tot een bedrag door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen, alsmede:
(en samengevat) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het conservatoire beslag.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Op basis van de overeenkomst uit 2011 en de afspraken uit het proces-verbaal was [gedaagde] gehouden om meshes aan [eiseres] te leveren. [gedaagde] leverde ten onrechte geen meshes aan [eiseres] . Gelet op deze tekortkoming heeft [eiseres] rechtsgeldig de overeenkomst uit 2011 en de afspraken in het proces-verbaal buitengerechtelijk ontbonden. [eiseres] heeft schade geleden nu deze overeenkomsten niet zijn nagekomen, maar zijn ontbonden. Deze schade loopt door tot 1 november 2023, zijnde de datum waartegen de overeenkomst uit 2011 was opgezegd. Voorts heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door bij de Inspectie een handhavingsverzoek in te dienen. Tot slot dient [gedaagde] de werkelijke advocaatkosten te voldoen voor de onderhavige procedure en de kortgedingprocedure nu zij weigert de meshes te leveren. De totale schade wordt begroot op € 212.445,01 met daarbij een nog te begroten PM-post.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
In reconventie
[gedaagde] vordert in reconventie na wijziging van eis dat de rechtbank voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[eiseres] veroordeelt tot onverkorte nakoming van de verplichting zoals vastgelegd in artikel 3.5 van de Distributieovereenkomst om een volledige en correcte traceability administratie van de door [eiseres] verkochte meshes aan [gedaagde] te overleggen vanaf 26 januari 2009 tot heden, waarin in ieder geval de in artikel 3.5 genoemde gegevens worden genoemd, zulks onder verbeurte van een dwangsom;
[eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 163.276,20 althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente berekend vanaf het moment van het opeisbaar worden van de vordering, althans vanaf het moment van het instellen van de eis in reconventie, althans berekend vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum;
(en samengevat) [eiseres] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.4.
[gedaagde] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiseres] heeft tot op heden de volledige traceability administratie niet overgelegd, waardoor zij niet heeft voldaan aan de verplichting uit de overeenkomst uit 2011. [gedaagde] vordert in deze procedure nakoming van deze verplichting onder oplegging van een dwangsom. Daarnaast heeft [eiseres] in strijd met de gesloten overeenkomst zich op onjuiste wijze uitgelaten over de (leverbaarheid van) de meshes en over [gedaagde] . Hierdoor is [eiseres] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en handelt zij onrechtmatig. [gedaagde] heeft schade geleden, nu zij als gevolg van de uitlatingen van [eiseres] minder meshes heeft verkocht. Zij vordert de misgelopen winst van € 163.279,20 als schade met daarbij de wettelijke handelsrente.
3.5.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Vordering in conventie
4.1.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij op 16 februari 2023 rechtsgeldig de overeenkomst uit 2011 en de afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal heeft ontbonden. Zij vordert schadevergoeding ex artikel 6:277 BW nu de overeenkomst uit 2011 en de afspraken in het proces-verbaal niet zijn nagekomen, maar zijn ontbonden.
Ontbinding overeenkomst 2011 of beëindiging per 12 december 2022?
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] de overeenkomst kon ontbinden of dat deze overeenkomst al was beëindigd op 12 december 2022. Relevant voor de beoordeling of de overeenkomst uit 2011 al was beëindigd, is de vraag of [gedaagde] op basis van de overeenkomst de traceability administratie kon opvragen (artikel 3.5) en – toen zij die niet verkreeg – de overeenkomst op 12 december 2022 kon beëindigen (artikel 9.3). Over de uitleg van artikel 3.5 verschillen partijen van mening.
4.3.
Uit het Haviltex-arrest (NJ 1981/635) volgt dat bij de uitleg van een overeenkomst niet kan worden volstaan met een taalkundige benadering, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomsten mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De mate van gewicht die wordt toegekend aan de taalkundige betekenis van contractuele bepalingen hangt af van de betekenis die partijen er zelf aan geven, alsmede van de omstandigheden van het geval (Asser/Sieburgh 6-III 2022/362).
4.4.
In artikel 3.5 is vastgelegd dat [eiseres] voor onbepaalde tijd de traceability administratie moet bewaren en deze op verzoek van [gedaagde] ter inzage moet verstrekken binnen twee werkdagen. In artikel 9.3 is vastgelegd dat als partijen niet voldoen aan hun verplichtingen uit de overeenkomst na het stellen van een redelijke termijn, de overeenkomst kan worden beëindigd.
4.5.
Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van de ontbinding van de overeenkomst uit 2011, is het aan haar om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de overeenkomst niet al was beëindigd op 12 december 2022. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] zo dat zij meent dat zij erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] alleen een beroep zou doen op deze bepalingen als zij daarbij een concreet belang had, zoals bij een concrete terugvorderingsactie van de meshes (zogenoemde recall). Nu dat concrete belang ontbrak, kon [gedaagde] de traceability administratie niet opvragen en vervolgens – toen zij de administratie niet verkreeg – niet beëindigen, aldus [eiseres] .
4.6.
[gedaagde] heeft betwist dat alleen als sprake was van een concreet belang, zij een beroep kon doen op deze bepalingen uit de overeenkomst, althans dat zij wel degelijk continu een belang heeft bij inzage in de traceability administratie. Zij heeft als producent de verantwoordelijkheid om op elk moment te weten waar de meshes zich bevinden, zodat zij kan handelen als sprake is van een recall. Dit wordt ook van haar verlangd op grond van de wet- en regelgeving. [gedaagde] verplicht in haar overeenkomst dat de distributeur zich aan wetgeving houdt. Om deze reden heeft [gedaagde] de verplichting om de traceability administratie te verstrekken, opgenomen in de overeenkomst met distributeurs (artikel 3.5). Op enig moment is bij [gedaagde] twijfel ontstaan of [eiseres] voldeed aan de overeenkomst. Dit was de reden waarom zij (onder andere) de traceability administratie heeft opgevraagd.
4.7.
De rechtbank overweegt dat de stellingen van [gedaagde] steun vinden in de letterlijke bewoording van de bepalingen. In de overeenkomst is niet als vereiste opgenomen voor het opvragen van de traceability administratie danwel de beëindiging van de overeenkomst dat sprake moet zijn van een concreet belang/omstandigheid, zoals een daadwerkelijk recall. [eiseres] heeft nagelaten om feiten en omstandigheden aan te voeren op basis waarvan zij erop mocht vertrouwen dat – ondanks deze bewoording – enkel als sprake was van een concreet belang/omstandigheid, [gedaagde] een beroep kon doen op deze bepalingen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] jarenlang de traceability administratie niet heeft opgevraagd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Dat [gedaagde] een alternatieve reden had voor het opzeggen van de overeenkomst – het weer zelf kunnen distribueren van de meshes, zoals [eiseres] betoogt – heeft evenmin tot gevolg dat [gedaagde] de overeenkomst niet mocht beëindigen. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van de in de overeenkomst geboden mogelijkheid tot beëindiging van de overeenkomst.
4.8.
Daarmee is komen vast te staan dat de overeenkomst door [gedaagde] in beginsel rechtsgeldig is beëindigd.
Beëindiging 12 december 2022: geen gelegenheid voor herstel
4.9.
[eiseres] stelt daarnaast dat zij (onder meer) de brief van 5 december 2022 niet heeft verkregen, waarin [gedaagde] haar een termijn heeft gesteld tot 12 december 2022 om de traceability administratie te verstrekken. Voor zover [eiseres] meent dat de overeenkomst hierdoor niet op een juiste wijze is beëindigd – omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld om aan haar verplichtingen te voldoen – overweegt de rechtbank het volgende.
4.10.
Uitgangspunt is ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (in dit geval: een brief afkomstig van [gedaagde] ) om haar werking te hebben die persoon moet hebben bereikt (de zogenoemde ontvangsttheorie). In hetzelfde artikel is ook bepaald dat een verklaring die degene tot wie zij is gericht niet heeft bereikt, toch haar werking heeft indien dit niet bereiken het gevolg is van omstandigheden die zijn persoon betreffen en die rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals in dit geval, dient [gedaagde] als de afzender feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de brief door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat zij [eiseres] daar kon bereiken en op welke dag de brieven daar zijn aangekomen (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2016:2704).
4.11.
Volgens [eiseres] heeft zij de brieven van [gedaagde] – van onder meer 5 december 2022 – niet ontvangen, maar zijn deze terechtgekomen onderop een stapel in de algemene receptie van het bedrijfsverzamelgebouw waar zij is gevestigd.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat de brief van 5 december 2022 is verzonden:
  • per aangetekende post;
  • naar het adres dat [eiseres] vermeldt op haar facturen; en
  • naar het adres waar eerdere correspondentie (zoals orderbevestigingen) naartoe zijn gezonden.
4.13.
Op grond van het voorgaande, mocht [gedaagde] redelijkerwijs aannemen dat zij [eiseres] op het adres dat zij zelf hanteerde, kon bereiken. [eiseres] erkent ook dat de brief op haar adres is bezorgd. Dat de brief is blijven liggen bij de algemene receptie van het bedrijfsverzamelgebouw waarin zij is gevestigd, is een omstandigheid die de persoon van [eiseres] betreffen en die rechtvaardigt dat [eiseres] het nadeel draagt.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] [eiseres] in de gelegenheid heeft gesteld om de traceability administratie alsnog te overleggen en dat zij de overeenkomst op 12 december 2022 kon beëindigen toen zij – na de gestelde termijn – de traceability administratie niet verkreeg.
Tussenconclusie
4.15.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] haar stelling – dat zij de overeenkomst uit 2011 heeft ontbonden nu deze in 12 december 2022 niet was beëindigd – onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De daarmee samenhangende verklaring voor recht en schadevergoedingsvordering wijst de rechtbank om die reden af.
4.16.
De rechtbank gaat er hierna van uit dat de overeenkomst op 12 december 2022 rechtsgeldig is beëindigd. De rechtbank overweegt dat het feit dat partijen nadien tijdens de zitting in kort geding met elkaar overeen zijn gekomen dat (onder meer) [gedaagde] een vastgesteld aantal meshes levert aan [eiseres] , hieraan niets verandert. In het proces-verbaal is immers niet opgenomen dat de overeenkomst in december 2022 niet was beëindigd of herleeft. Partijen hebben de vrijheid om ook na het beëindigen van een overeenkomst weer met elkaar samen te werken (in dit geval meshes te leveren en te distribueren). Dit hebben partijen feitelijk gedaan.
Ontbinding overeenkomst proces-verbaal
4.17.
[eiseres] vordert daarnaast de schadevergoeding die het gevolg is van de ontbinding van de afspraken zoals vastgelegd in het proces-verbaal tussen partijen. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] op basis van de afspraken vastgelegd in het proces-verbaal gehouden was om meshes aan [eiseres] te leveren.
4.18.
De afspraken die zijn gemaakt in het proces-verbaal moeten worden uitgelegd op basis van het hiervoor (in overweging 4.3) aangeduide Haviltex-criterium.
4.19.
[eiseres] meent dat [gedaagde] op basis van de afspraken in het proces-verbaal gehouden was tot levering van de meshes. [eiseres] kon de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden, omdat [gedaagde] niet aan deze verplichting tot levering voldeed. [gedaagde] kon – gelet op deze afspraken – de levering niet afhankelijk stellen van het (onder meer) overleggen van de traceability administratie. Juist het (al dan niet) verstrekken van de traceability administratie was het onderwerp van discussie tijdens de kortgedingprocedure en de reden waarom partijen de afspraken hadden gemaakt.
4.20.
[gedaagde] betwist dat zij verplicht was om de meshes te leveren op basis van de afspraken gemaakt in het proces-verbaal. Zij heeft de levering van de meshes opgeschort, omdat [eiseres] niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst uit 2011 – waaronder het verstrekken van de traceability administratie – voldeed. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat tijdens de kortgedingprocedure aan de orde kwam dat [eiseres] er niet van op de hoogte was dat zij de
volledigeadministratie moest verstrekken op basis van de overeenkomst. [eiseres] zou ter zitting te kennen hebben gegeven de volledige administratie wel in haar bezit te hebben. [gedaagde] ging er vervolgens van uit dat zij de volledige administratie na de zitting zou ontvangen. Zij heeft deze verwachting ter zitting in de kortgedingprocedure niet expliciet met [eiseres] besproken.
4.21.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] gehouden was tot levering op basis van het proces-verbaal vindt onder meer steun in:
  • de letterlijke tekst van het proces-verbaal, waarin is opgenomen dat [gedaagde] : “
  • de afspraak over de concrete aantallen die zouden worden afgenomen;
  • de afspraak dat [gedaagde] deze meshes op voorraad zouden hebben;
  • de omstandigheid dat deze afspraken zijn gemaakt tijdens de kortgedingprocedure ter beëindiging van het geschil tussen partijen en het overleggen van de traceability administratie onderdeel was van dit geschil;
  • de toelichting van [gedaagde] dat zij ervan uitging dat [eiseres] na de zitting de traceability administratie zou overleggen, maar dit (ook aldus [gedaagde] ) haar eigen veronderstelling was en dit niet concreet is afgesproken.
4.22.
In het licht van deze omstandigheden, is de betwisting van [gedaagde] dat [eiseres] de overeenkomst zoals vastgelegd in het proces-verbaal kon ontbinden, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [gedaagde] nagelaten om feiten en omstandigheden aan te dragen op basis waarvan zij ervan uit mocht gaan dat partijen overeen waren gekomen dat zij de meshes pas hoefde te leveren als eerst [eiseres] de traceability administratie overlegde. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank in het proces-verbaal de onvoorwaardelijke verplichting op zich genomen om de meshes te leveren aan [eiseres] . Nu [gedaagde] de meshes niet heeft geleverd, kon [eiseres] de overeenkomst zoals vastgelegd in het proces-verbaal ontbinden.
4.23.
Het beroep van [gedaagde] op een opschortingsrecht gaat niet op nu [eiseres] niet tekort geschoten is alvorens [eiseres] ontbond.
Tussenconclusie
4.24.
Gelet op voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] de overeenkomst zoals vastgelegd in het proces-verbaal rechtsgeldig heeft ontbonden. Zij zal hierna ingaan op de daarmee samenhangende schadevergoedingsvordering.
Schadevergoeding vanwege ontbinding proces-verbaal
4.25.
Op grond van artikel 6:277 BW is [gedaagde] verplicht om de schade te vergoeden die [eiseres] lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst zoals vastgelegd in het proces-verbaal plaatsvindt.
4.26.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke plicht tot schadevergoeding heeft te gelden dat de benadeelde (hier: [eiseres] ) zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven, het zogenoemde positief contractsbelang.
4.27.
Uit het voorgaande volgt dat, anders dan [eiseres] tot uitgangspunt heeft genomen, de afspraken uit het proces-verbaal van 16 februari 2023 en niet de overeenkomst uit 2011 leidend zijn voor het bepalen van het positief contractsbelang. De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal voldoende aanknopingspunten biedt om de schade van [eiseres] te berekenen en neemt daarbij het volgende tot uitgangspunten.
Periode: 4,4 maanden
4.28.
Partijen hebben in het proces-verbaal afgesproken dat [eiseres] tot uiterlijk 29 juni 2023 bestellingen kon plaatsen. [eiseres] heeft (onweersproken) gesteld dat zij de dag na de zitting, 17 februari 2023, haar eerste bestelling heeft geplaatst. [eiseres] kon zodoende over de periode van 17 februari 2023 tot 29 juni 2023 bestellingen plaatsen, zijnde 4,4 maanden. [1]
Aantallen: 192 meshes
4.29.
In het proces-verbaal is voorts afgesproken dat de bestellingen gelijk zijn aan de gemiddelde bestellingen per maand over het afgelopen jaar, te weten 30 meshes per maand. Daarbij kreeg [eiseres] de gelegenheid om haar achterstand in de bestellingen van 60 meshes in te halen. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] deze meshes ook daadwerkelijk zou hebben afgenomen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat tekortschieten van [gedaagde] heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst. Bovendien zijn deze aantallen – zoals opgenomen in het proces-verbaal – gebaseerd op de gemiddelde bestellingen per maand over het daaraan voorafgaande jaar. Over 4,4 maanden had [eiseres] zodoende 192 meshes kunnen afnemen ((4.4 maanden x 30 meshes ) + 60 meshes =192 meshes)).
Inkoopprijs: 188,19 ex btw
4.30.
[eiseres] stelt dat de gemiddelde inkoopprijs van de meshes € 181,83 bedroeg ex btw. [eiseres] verwijst ter onderbouwing naar de prijslijst van [gedaagde] over 2022. [gedaagde] heeft gemotiveerd en onderbouwd betwist dat in 2023 de inkoopprijs € 181,83 bedroeg, maar deze zou zijn verhoogd met de 3,5% tot € 188,19 ex btw. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] verwezen naar artikel 6.1 van de overeenkomst op basis waarvan [gedaagde] bevoegd was om jaarlijks haar prijzen te indexeren met 3,5%. Deze prijzen zijn daadwerkelijk verhoogd in 2020, 2021 en 2022. [eiseres] heeft dit ook niet weersproken. De rechtbank gaat daarom uit van een gemiddelde inkoopprijs van € 188,19 ex btw per mesh.
Verkoopprijs: 399,65 ex btw
4.31.
[eiseres] stelt dat de gemiddelde verkoopprijs van de meshes € 435,62 ex btw bedraagt. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een Excelbestand van de verkoopprijzen uit 2023. In het Excelbestand staan de verschillende soorten meshes opgesomd en de aantallen die daarvan zijn verkocht met daarbij de verkoopprijs. Op basis daarvan heeft [eiseres] de gemiddelde verkoopprijs per mesh berekend van € 435,62.
4.32.
[gedaagde] meent dat niet kan worden gewerkt met een gemiddelde verkoopprijs, omdat bijvoorbeeld van de duurdere producten minder wordt afgenomen dan van de goedkopere producten. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat het gewogen gemiddelde moet worden berekend. Uit het door [eiseres] overgelegde Excelbestand blijkt echter zij in haar berekening heeft opgenomen de aantallen die van elke soort mesh is verkocht en zodoende een gewogen gemiddelde heeft berekend. Desgevraagd ter zitting, heeft [gedaagde] niet toegelicht op welke andere wijze de verkoopprijs wel moet worden berekend. De rechtbank gaat daarom uit van een gemiddelde verkoopprijs van € 435,62.
4.33.
[gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat [eiseres] haar gemiddelde verkoopprijs heeft berekend inclusief btw. Ter illustratie heeft [gedaagde] verwezen naar een factuur van het Isala ziekenhuis, waaruit blijkt dat de verkoopprijs inclusief btw is opgenomen in het hiervoor aangehaalde Excelbestand. [eiseres] kon desgevraagd op de zitting ook geen uitleg geven waarom dit bedrag was opgenomen in het Excelbestand en dat zij ook meent dat voor de schadeberekening de bedragen exclusief btw opgenomen moeten worden. De rechtbank zal om die reden ervan uitgaan dat de gemiddelde verkoopprijs van € 435,62 inclusief btw is en dat deze exclusief btw € 399,65 bedraagt.
Brutowinst: € 40.600,32
4.34.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten is er een omzetverlies geleden van € 40.600,32 (verkoopprijs € 399,65- inkoopprijs € 188,19) x 192 meshes).
Nettowinst: € 14.210,11
4.35.
[gedaagde] heeft tot slot als verweer gevoerd dat [eiseres] haar brutowinst heeft berekend en niet de nettowinst. [eiseres] heeft in haar schadeberekening ten onrechte geen rekening gehouden met andere kosten, zoals huurkosten, personeelskosten en transportkosten. [gedaagde] is in haar schadeberekening uitgegaan van een (door haar aangeduid als optimistische) winstmarge van 35%. [eiseres] heeft – ook desgevraagd ter zitting – geen toelichting gegeven waarom bij het berekenen van de schade de brutowinst als uitgangspunt moet worden genomen in de plaats van de nettowinst. Zij heeft – ook desgevraagd ter zitting – geen toelichting of onderbouwing gegeven over de hoogte van haar winstmarge. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om gelet op het onderbouwde verweer van [gedaagde] een toelichting en onderbouwing te geven. Zo had zij de rechtbank inzicht kunnen geven in haar bedrijfskosten. Nu [eiseres] dit heeft nagelaten, zal de rechtbank uitgaan van een winstmarge van 35%. De totale schade bedraagt als rekening wordt gehouden met een winstmarge van 35%, € 14.210,11.
4.36.
De rechtbank zal zodoende de schadevergoedingsvordering toewijzen vanwege gederfde winst voor een bedrag van € 14.210,11.
Schadevergoeding: interne kosten
4.37.
[eiseres] stelt dat zij veel tijd en energie heeft moeten besteden aan het te woord staan van klanten, omdat [gedaagde] geen meshes leverde. [eiseres] koppelt hieraan 150 (interne) uren.
4.38.
Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (op grond van artikel 6:96 lid 2 BW). Ook interne kosten kunnen, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de kosten zien op reguliere werktijd van de medewerkers van de benadeelde, maakt dit niet anders (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2022:874).
4.39.
Het is aan [eiseres] om te stellen en – bij betwisting – te bewijzen dat zij interne kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] voert als verweer dat [eiseres] geen enkele onderbouwing voor deze schadepost heeft gegeven. Gelet op de betwisting, had het op de weg van [eiseres] om een onderbouwing te geven van de door haar genoemde uren, bijvoorbeeld door het verstrekken van een urenoverzicht. Ook ter zitting kon [eiseres] (desgevraagd) geen onderbouwing geven voor de door haar genoemde uren en daaraan gekoppelde schade.
4.40.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de interne kosten afwijzen nu deze onvoldoende onderbouwd is.
Schadevergoeding: advocaatkosten kortgedingprocedure
4.41.
[eiseres] vordert schadevergoeding van € 17.220,47 ex btw voor de advocaatkosten die zij stelt te hebben gemaakt in de kortgedingprocedure. [eiseres] meent dat zij ten onrechte kosten heeft gemaakt om nakoming af te dwingen van de overeenkomst uit 2011 nu [gedaagde] deze overeenkomst ten onrechte niet nakwam.
4.42.
Uit het voorgaande onder 4.2 tot en met 4.16 volgt dat [eiseres] geen nakoming kon vorderen van de overeenkomst uit 2011 nu [gedaagde] deze al rechtsgeldig had beëindigd. Deze daarmee samenhangende vordering slaagt enkel en alleen al om die reden niet.
4.43.
De rechtbank zal de daarmee samenhangende vordering van € 17.220,47 afwijzen.
Schadevergoeding: volledige advocaatkosten onderhavige procedure
4.44.
Uit artikel 241 Rv volgt dat de artikelen 237-240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld.
Een volledige vergoedingsplicht van proceskosten is alleen aan de orde, in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad.
4.45.
[eiseres] vordert schadevergoeding van € 12.500,00 ex btw voor de advocaatkosten die zij stelt te hebben gemaakt in deze onderhavige procedure. Zij meent dat [gedaagde] niet de intentie heeft gehad om (onder andere) het proces-verbaal na te komen, terwijl zij wel voor deed komen alsof zij de levering zou hervatten.
4.46.
[gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat zij in de veronderstelling was dat [eiseres] na de kortgedingprocedure de traceability administratie zou verstrekken. Omdat [gedaagde] vervolgens de administratie niet verkreeg, heeft zij de levering niet hervat.
4.47.
De rechtbank begrijpt de stelling van [eiseres] aldus dat zij meent dat de werkelijke advocaatkosten moeten worden vergoed als schade op grond van onrechtmatige daad. Dat hiervan sprake is heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd gesteld en dit is ook niet gebleken. [eiseres] heeft nagelaten om feiten en of omstandigheden aan te dragen, waaruit volgt dat [gedaagde] welbewust de regeling is aangegaan in de wetenschap dat zij deze toch niet zou nakomen. Bovendien heeft [eiseres] de gestelde schade van € 12.500,= ex btw op geen enkele wijze onderbouwd.
4.48.
De rechtbank wijst de vordering af voor zover deze ziet op de werkelijke advocaatkosten.
Schadevergoeding: bezoek Inspectie
4.49.
[eiseres] stelt voorts dat [gedaagde] willens en wetens op onjuiste gronden een handhavingsverzoek heeft ingediend om [eiseres] in diskrediet te brengen. [eiseres] duidt dit aan als een ‘onrechtmatige melding’. [eiseres] vordert schadevergoeding van € 6.000,00 vanwege de tijd die zij heeft besteed aan het bezoek van de Inspectie en de voorbereiding en nasleep daarvan.
4.50.
[gedaagde] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door een handhavingsverzoek in te dienen bij de Inspectie. Zij heeft toegelicht dat de reden voor het handhavingsverzoek was gelegen in onder meer het niet ter beschikking stellen van de volledige traceability administratie. Daarnaast had [eiseres] reguliere botschroeven voorzien van een extra label.
4.51.
Het is aan [eiseres] om te stellen (en bij betwisting) te bewijzen dat aan de vereisten van een onrechtmatige daad is voldaan, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit. [eiseres] heeft dat niet gedaan. Zij heeft bijvoorbeeld niet toegelicht welke (geschreven of ongeschreven) norm [gedaagde] heeft geschonden met het handhavingsverzoek. Het is aan [eiseres] om haar stellingen handen en voeten te geven. Met name nu tussen partijen vaststaat dat [eiseres] tot op heden niet de volledige administratie heeft verstrekt, maar slechts de administratie van 1 januari 2022 tot en met 15 december 2022. Daar komt bij dat [eiseres] heeft toegegeven een fout te hebben gemaakt bij de etikettering van de botschroeven. Dit was voldoende grond voor de melding van [gedaagde] . Het enkele feit dat de Inspectie tot het oordeel is gekomen dat [eiseres] voldoet aan de wet- en regelgeving maakt niet dat het handhavingsverzoek zelf als onrechtmatig handelen kan worden bestempeld.
Beroep exoneratiebedingen
4.52.
In artikel 11.4 van de overeenkomst uit 2011 en artikel 9 is een exoneratie opgenomen (zie overweging 2.7).
4.53.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op deze exoneraties. Volgens [gedaagde] kan zij op basis van deze bepalingen niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden.
4.54.
[eiseres] heeft – ter zitting – onder meer gesteld dat een beroep op deze algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en daarom tussen partijen niet van toepassing is. Het is aan [eiseres] om te stellen, en bij betwisting, te bewijzen dat hiervan sprake is.
4.55.
Bij de beoordeling of een tussen partijen overeengekomen exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is ex artikel 6:248 lid 2 BW, zijn alle omstandigheden van het geval van belang en is terughoudendheid op zijn plaats.
4.56.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiseres] op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt ten aanzien van artikel 11.4 van de overeenkomst en artikel 9 algemene voorwaarden. Zij acht daartoe onder meer de volgende omstandigheden van belang:
  • op initiatief van [gedaagde] zijn de exoneraties opgenomen in de overeenkomst;
  • de tekst van de exoneraties is afkomstig van [gedaagde] ;
  • de tekortkoming ziet op de nakoming van de verplichting tot levering van meshes zoals vastgelegd in het proces-verbaal en niet rechtstreeks op basis van de overeenkomst, waarin de exoneraties zijn opgenomen;
  • [gedaagde] heeft geen meshes geleverd, ondanks dat zij (zoals hiervoor overwogen) expliciet had afgesproken deze te leveren; en
  • de tekortkoming (het niet leveren van meshes) ziet zodoende op de kern / de essentie van hetgeen was afgesproken in het proces-verbaal.
4.57.
Ten aanzien van artikel 11.4 van de overeenkomst wijst de rechtbank nog op de volgende aanvullende omstandigheden, namelijk dat:
  • volgens [gedaagde] artikel 11.4 niet is geschreven voor de onderhavige situatie. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij dit artikel heeft opgenomen om onderlinge schade uit te sluiten. [gedaagde] noemt daarbij de situatie waarbij zij een verkeerd product levert en de distributeur dit product weer aan een derde levert en een recall volgt. De distributeur zou vervolgens de schade die verbonden is met de recall willen verhalen. In artikel 11.4 wordt deze onderlinge schade uitgesloten, aldus [gedaagde] ;
  • zowel directe als gevolgschade is in artikel 11.4 uitgesloten.
4.58.
In het licht van bovenvermelde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op de exoneraties naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het beroep van [gedaagde] op de exoneraties slaagt om die reden niet.
Verklaring voor recht
4.59.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de schadevergoedingsvordering (gedeeltelijk) toewijst die ziet op de ontbinding van de overeenkomst vastgelegd in het proces-verbaal. De rechtbank overweegt dat aan de vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht naast de vordering tot schadevergoeding geen zelfstandige betekenis toekomt, nu ook de vordering tot schadevergoeding al een oordeel omtrent de aansprakelijkheid van [gedaagde] vraagt; dit oordeel zit zodoende vervat in de veroordeling.
Wettelijke (handels)rente
4.60.
[eiseres] heeft in haar petitum geen wettelijke (handels)rente gevorderd. Zij heeft enkel in het lichaam van de dagvaarding de wettelijke handelsrente opgenomen als P.M.-post, zonder nadere toelichting. In het petitum heeft zij opgenomen “P.M.”. Daarbij staat niet vermeld dat deze “P.M.” ziet op de wettelijke (handels)rente. De rechtbank acht het enkel opnemen van de afkorting “P.M.” in het petitum onvoldoende voor toewijzing van wettelijke (handels)rente.
Buitengerechtelijke kosten
4.61.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De rechtbank acht een bedrag van € 917,10 voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar.
Beslagkosten
4.62.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. De beslagstukken ten aanzien van het beslag onder derde-beslagene ING Bank N.V. zijn niet compleet overgelegd. Bij de stukken ontbreekt het - ingevolge het bepaalde in artikel 721 Rv - op straffe van nietigheid voorgeschreven exploot van overbetekening van een afschrift van de dagvaarding aan de derde-beslagene. Bij gebreke daarvan kan niet worden beoordeeld of de wettelijke termijnen en formaliteiten ten aanzien in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van beslagkosten zal daarom worden afgewezen.
Vordering in reconventie
Nakoming: overleggen traceability administratie
4.63.
[gedaagde] vordert (kort gezegd) nakoming ex artikel 3:296 BW van [eiseres] van de verplichting zoals vastgelegd in artikel 3.5 van de overeenkomst uit 2011.
4.64.
Op grond van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling draagt [gedaagde] de stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit volgt dat sprake is van een overeenkomst waaruit deze verplichting volgt.
4.65.
De rechtbank heeft hiervoor – in het kader van de vordering in conventie – overwogen dat tussen partijen expliciet overeen is gekomen dat [eiseres] (kort gezegd) voor onbepaalde tijd de traceability administratie moet bewaren en deze ter inzage moet verstrekken aan [eiseres] .
4.66.
[eiseres] meent dat zij haar verplichtingen op grond van de overeenkomst is nagekomen, nu zij de administratie uit 2022 heeft overgelegd. Nu [eiseres] zich beroept op het rechtsgevolg, namelijk dat zij van haar verplichting tot nakoming is bevrijd, rust de stelplicht en (bij betwisting) bewijslast van het voldoen aan de verplichting op [eiseres] .
4.67.
[eiseres] heeft in dat kader aangevoerd dat uit de lijsten die als productie 16 bij akte aan de zijde van [eiseres] zijn overgelegd en aan [gedaagde] zijn toegezonden blijkt dat zij aan haar verplichting heeft voldaan. [eiseres] stelt dat zij over de gegevens over de andere jaren beschikt. Tot slot heeft de Inspectie geconstateerd dat zij aan haar wettelijke verplichtingen voldoet.
4.68.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] al volledig is nagekomen. [gedaagde] heeft enkel de administratie over (een gedeelte van) het jaar 2022 gekregen.
4.69.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] niet de volledige traceability administratie aan [eiseres] heeft verstrekt, maar enkel over (een gedeelte van) het jaar 2022. Volgens artikel 3.5 de traceability administratie voor onbepaalde tijd moet worden bewaard en moet deze administratie aan [gedaagde] ter inzage worden verstrekt.
4.70.
Gelet op het hiervoor aangeduide Haviltex-criterium is het aan [eiseres] om voldoende onderbouwd te stellen dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat – ondanks de letterlijke bewoording van de bepaling – zij voldeed aan haar verplichting door het verstrekken van de administratie over één jaar. [eiseres] heeft daartoe geen feiten en/of omstandigheden aangedragen. De enkele omstandigheid dat de Inspectie de administratie heeft ingezien over twee jaar, maakt dat evenmin anders. De Inspectie heeft immers ‘slechts’ een periode van twee jaar ingezien. Daarnaast ziet de overeenkomst op de verstrekking van de traceability administratie ter inzage aan [gedaagde] en wordt daaraan niet voldaan door de Inspectie inzage te geven.
4.71.
[eiseres] slaagt zodoende niet in haar bevrijdende verweer dat zij al is nagekomen.
Nakoming: belang
4.72.
Voor zover [eiseres] meent dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat [gedaagde] geen belang heeft bij haar vordering ex artikel 3:303 BW, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.73.
Anders dan [gedaagde] meent, heeft [eiseres] voldoende belang bij haar vordering tot nakoming. Daarbij is van betekenis dat degene die een rechtsvordering aanhangig maakt, wordt verondersteld voldoende belang te hebben. Nu dat wordt betwist, moet [gedaagde] toelichten waarom zij wel belang heeft. Dat heeft [gedaagde] voldoende gedaan. Zij wil als producent de zekerheid dat distributeurs over de traceability administratie beschikken, bijvoorbeeld als sprake is van een recall. Dat van een concrete recall nog geen sprake is geweest, doet daar niet aan af. Zij heeft als producent er belang bij om te weten dat – mocht de situatie zich voordoen – zij over de gegevens beschikt van haar afnemers/kopers.
Tussenconclusie
4.74.
De rechtbank zal om die reden de vordering toewijzen. Zij zal daaraan een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbinden van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat de overtreding van dit gebod aanhoudt tot een maximum van € 50.000,00. De rechtbank zal een termijn van tien werkdagen geven om aan de veroordeling tot nakoming te voldoen.
Schadevergoeding wegens uitlatingen
4.75.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] in strijd met de gesloten overeenkomst zich op onjuiste wijze uitgelaten over de (leverbaarheid van) de meshes en over [gedaagde] . Dit zou zowel tot een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst als een onrechtmatige daad leiden. [gedaagde] stelt dat zij hierdoor minder meshes heeft kunnen verkopen en zij vordert gederfde winst van € 163.279,20.
4.76.
[eiseres] betwist dat zij zich op onjuiste wijze heeft uitgelaten over [gedaagde] . Zij betwist daarnaast ook dat [gedaagde] schade heeft geleden.
4.77.
Nog daargelaten de vraag of sprake is van een tekortkoming c.q. onrechtmatig handelen en schade vanwege gedane uitlatingen, is het aan [gedaagde] om te stellen (en bij betwisting) te bewijzen zowel in het kader van de tekortkoming in de nakoming (ex artikel 6:74 BW) dan wel onrechtmatige daad (ex artikel 6:162 BW) dat deze uitlatingen hebben geleid c.q. zullen leiden tot de gestelde schade/de gederfde winst.
4.78.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] het causaal verband onvoldoende onderbouwd heeft gesteld. [gedaagde] heeft nagelaten om te onderbouwen dat als gevolg van de gestelde onjuiste uitlatingen klanten van [gedaagde] over zijn gegaan tot gebruik van andere hulpmiddelen en zij hierdoor minder meshes heeft verkocht. Van [gedaagde] mocht in dat kader worden verwacht dat zij correspondentie of bijvoorbeeld verklaringen van klanten zou overleggen, waaruit volgt dat deze klanten zijn overgestapt op andere hulpmiddelen vanwege de uitlatingen aan de zijde van [eiseres] . Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Juist uit de overgelegde correspondentie aan de zijde van [eiseres] blijkt dat klanten (die voorheen bij [eiseres] bestelden) nu rechtstreeks bij [gedaagde] afnemen. Dat klanten bij haar zijn weggelopen vanwege het handelen van [eiseres] is zodoende onvoldoende gesteld en gebleken.
Tussenconclusie
4.79.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de reconventionele vordering tot schadevergoeding afwijzen.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.80.
De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde proceskosten in conventie en reconventie te compenseren, nu partijen over en weer in het ongelijk, dan wel gelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

In conventie
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van € 14.210,11;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten van 917,10 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval dat voldoening van de kostenveroordeling binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kostenveroordeling vanaf bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart de beslissingen onder 5.1 en 5.2 van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot nakoming van de verplichting zoals vastgelegd in artikel 3.5 van de distributieovereenkomst om een volledige en correcte traceability administratie van de door [eiseres] verkochte meshes aan [gedaagde] te overleggen vanaf 26 januari 2009 tot heden, waarin in ieder geval de in artikel 3.5 genoemde gegevens genoemd worden;
5.5.
gebiedt [eiseres] om binnen tien werkdagen na betekenis van het vonnis te voldoen aan het bepaalde onder 5.4 onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 (vijfhonderd euro) per dag of gedeelte van een dag dat zij hieraan niet voldoet
tot een maximum van € 50.000,00 (vijftigduizend euro);
5.6.
verklaart de beslissingen onder 5.4 en 5.5 van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en reconventie
5.7.
compenseert de proceskosten in conventie en reconventie, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
1889

Voetnoten

1.Van 17 tot 17 juni zijn 4 maanden. De 12 resterende dagen komen uit op 0.4 maand (12/30=0.4)