ECLI:NL:RBGEL:2024:6354

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
C/05/422013 / HA ZA 23-313
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens inbreuk op auteursrechten van persfotografen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over schadevergoeding wegens inbreuk op auteursrechten van persfotografen. De eisende partijen, bestaande uit een besloten vennootschap en een individuele eiser, hebben schadevergoeding gevorderd van de gedaagde partijen, eveneens bestaande uit een besloten vennootschap en een individuele gedaagde. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 1 mei 2024 vastgesteld dat de eisers gerechtigd zijn om vorderingen in te stellen namens de persfotografen, op basis van mondelinge machtigingen die zij hebben ontvangen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van de eisers en heeft hen veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De schadevergoeding voor eiseres sub 1 is vastgesteld op € 14.925,00 en voor eiser sub 2 op € 37.323,20, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2023. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 11.121,73. De rechtbank heeft de veroordeling hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat elke gedaagde kan worden gedwongen het volledige bedrag te betalen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gedaagden geen tijdig beroep hebben gedaan op eigen schuld en dat hun argumenten over de licentietarieven niet voldoende waren om de eerdere oordelen te herzien. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/422013 / HA ZA 23-313
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van

1.de besloten vennootschap [eiseres sub 1] ,

gevestigd te Leidschendam,
2.
[eiser sub 2], handelend onder de naam
[bedrijf 1],
wonende te [plaats] en zaakdoende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en gezamenlijk: [eisers] ,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: mr. K.M. van Boven te Uitgeest,
tegen

1.de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk: [gedaagden] ,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024
- de akte van [eisers]
- de akte van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Lastgeving
2.1.
In het tussenvonnis van 1 mei 2024 (hierna: het tussenvonnis) is [eisers] in de gelegenheid gesteld gegevens met betrekking tot de overeenkomsten van lastgeving die zijn gesloten met de individuele persfotografen te completeren. Hiertoe heeft [eisers] bij akte verschillende ‘aanvullingen op machtigingen’ in het geding gebracht. [eisers] heeft verder toegelicht dat alle voor deze procedure relevante persfotografen voor aanvang van de procedure reeds mondeling een machtiging hebben verstrekt aan [eiseres sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] . Op grond van die machtigingen is [eisers] gerechtigd de persfotografen in deze procedure in eigen naam te vertegenwoordigen.
2.2.
Als onbetwist neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiseres sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] gerechtigd zijn in deze procedure op eigen naam ook vorderingen in te stellen namens de bij hen aangesloten persfotografen. Dit blijkt namelijk uit de bij akte nader overgelegde stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] de overeenkomsten van lastgeving heeft gecompleteerd zoals bepaald in het tussenvonnis.
Beroep op eigen schuld tarief
2.3.
In haar antwoordakte heeft [gedaagden] voor het eerst een beroep gedaan op eigen schuld (artikel 6:101 BW). [gedaagden] stelt – kort gezegd – dat [eisers] een op haar rustende verplichting tot beperking van de schade heeft geschonden. De rechtbank passeert dit verweer als tardief. Hiertoe is het volgende redengevend. Artikel 128 lid 3 Rv geeft als uitgangspunt dat een gedaagde partij bij conclusie van antwoord al haar verweren dient aan te voeren. De rechtbank overweegt dat de gedaagde ook na haar conclusie van antwoord een beroep kan worden op nieuwe principale verweren, bijvoorbeeld omdat een partij met de daaraan ten grondslag liggende feiten niet bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] het beroep op eigen schuld reeds bij conclusie van antwoord had kunnen voeren, aangezien zij zich baseert op stukken die reeds bij dagvaarding door [eisers] in de procedure zijn gebracht. Verder geldt dat de rechtbank in het tussenvonnis slechts een beperkte aktewisseling heeft toegestaan enkel op het onderwerp van lastgeving. Onder de genoemde omstandigheden is sprake van strijd met de goede procesorde om in dit stadium van deze procedure een nieuw principaal verweer te voeren.
Omvang schade
2.4.
Tot slot heeft [gedaagden] in haar antwoordakte – wederom – argumenten aangevoerd voor haar reeds bij antwoord ingenomen standpunt dat de licentietarieven van [eisers] onjuist zijn. In hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op hetgeen hierover is overwogen in het tussenvonnis.
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis (rov. 4.27 tot en met 4.37) geoordeeld op welke wijze de schade van [eisers] zal worden begroot. Aangezien vast is komen te staan dat [eiseres sub 1] gerechtigd is voor 82 auteursrechtinbreuken schade te vorderen tegen een vergoeding van € 196,65 per inbreuk, maakt [eiseres sub 1] in beginsel aanspraak op een schadevergoeding van (82 * € 196,65) € 16.125,30. Aangezien [eiseres sub 1] een schadebedrag van € 16.125,00 vordert en de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is gevorderd, zal de rechtbank uitgaan van laatstgenoemd bedrag. Ten aanzien van [eiser sub 2] geldt dat hij gerechtigd is voor 390 auteursrechtinbreuken schade te vorderen tegen een vergoeding van € 102,88 per inbreuk. [eiser sub 2] maakt aldus aanspraak op een schadevergoeding van (390 * € 102,88) € 40.123,20.
2.6.
Aangezien [gedaagden] reeds een bedrag van € 4.000,00 heeft voldaan en [eisers] vordert dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de toe te wijzen schadevergoeding, zal de rechtbank het bedrag van € 4.000,00 naar rato (in de verhouding 70% / 30%) in mindering brengen op de toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding.
Slotsom
2.7.
In het tussenvonnis (rov. 4.25 en 4.26) heeft de rechtbank bepaald dat vordering 1 van [eisers] gedeeltelijk zal worden toegewezen.
2.8.
Ten aanzien van vordering 2 van [eisers] overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagden] zal, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres sub 1] van (€ 16.125,00 - € 1.200,00) € 14.925,00 en aan [eiser sub 2] van (€ 40.123,20 - € 2.800,00) € 37.323,20. Als niet betwist zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente (artikel 6:119 BW) toewijzen over deze bedragen vanaf 1 januari 2023.
2.9.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [eisers] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten op de voet van artikel 1019h Rv en heeft in dit kader haar kosten opgegeven. Haar kosten sluiten op een bedrag van € 10.856,99. De onderhavige zaak is een zaak ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde kosten te kunnen beoordelen, sluit de rechtbank aan bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). Deze zaak kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als een eenvoudige bodemzaak. Het maximumtarief betreft aldus € 8.000,00. Het bedrag waarop [eisers] aanspraak maakt gaat het maximale bedrag van die categorie te boven. De rechtbank ziet geen aanleiding meer dan het maximum toe te wijzen. De rechtbank stelt de door [eisers] gemaakte advocatenkosten als bedoeld in artikel 1019h Rv vast op € 8.000,00.
2.10.
De proceskosten van [eisers] worden aldus begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
8.000,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.121,73
2.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.12.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 6:170 lid 3 BW niet in de weg staat aan een hoofdelijke veroordeling. Wel geldt dat op grond van dit artikel in de onderlinge relatie tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , laatstgenoemde mogelijk niet in de schadevergoeding hoeft bij te dragen. [eisers] staat echter buiten die discussie.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van [eiser sub 2] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiseres sub 1] van een schadevergoeding van € 14.925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser sub 2] van een schadevergoeding van € 37.323,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 11.121,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
1699