ECLI:NL:RBGEL:2024:6346

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
412571
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en inbreuk op eigendomsrecht met betwisting van handtekening onder overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 18 september 2024, staat de vraag centraal of er sprake is van onrechtmatig handelen en inbreuk op een eigendomsrecht. De eisende partijen, bestaande uit een rechtspersoon naar buitenlands recht en een particulier, hebben een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder een kunstenaar en enkele andere betrokkenen. De kern van het geschil betreft de echtheid van handtekeningen onder bepaalde overeenkomsten, waarbij de gedaagde partij, [gedaagde 5 in conventie], ontkent dat de handtekeningen authentiek zijn. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen om de authenticiteit van de handtekeningen vast te stellen. Het deskundigenrapport concludeert dat het waarschijnlijker is dat de handtekeningen vervalsingen zijn, wat door de rechtbank wordt overgenomen. De rechtbank oordeelt dat de eisende partijen niet in hun bewijslevering zijn geslaagd, waardoor hun vorderingen worden afgewezen. Tevens wordt de proceskostenveroordeling uitgesproken, waarbij de eisende partijen de kosten van de deskundige moeten dragen. In reconventie wordt de opheffing van conservatoire beslagen toegewezen, omdat de vorderingen in conventie onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat er geen inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van de eisende partijen, en dat er geen schade is geleden. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast en de rol van deskundigen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/412571 / HA ZA 22-536
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van

1.de rechtspersoon naar buitenlands recht[eiser 1 in conventie, verweerder 1 in reconventie] ,

gevestigd te [plaats 1] ( [land] ),
2.
[eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie],
wonende te [plaats 2] ,
eisende partijen in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. J.J.M. Cliteur,
tegen

1.[gedaagde 1 in conventie] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. T.P. Timmers,
2.
[gedaagde 2 in conventie],
wonende te [plaats 3] , gemeente Land van Cuijk,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen,
3.
[gedaagde 3 in conventie],
gevestigd te [plaats 3] , jegens wie de procedure van rechtswege is geschorst op grond van artikel 29 Fw.,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. J.J.M. Verhagen (onttrokken op 8 mei 2023),
4.
[gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. F.J. Beelen,
5.
[gedaagde 5 in conventie],
wonende te [plaats 5] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. R.A.D. Koppelaar,
6.
[gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie],
wonende te [plaats 6] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts,
Eisende partijen in conventie worden hierna gezamenlijk [eisende partijen in conventie gezamenlijk] genoemd en afzonderlijk [eiser 1 in conventie, verweerder 1 in reconventie] en [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] . Gedaagde partijen in conventie worden hierna gezamenlijk (m.u.v. [gedaagde 3 in conventie] ) [gedaagde partijen in conventie m.u.v. gedaagde 3 gezamenlijk] genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1 in conventie] , [gedaagde 2 in conventie] , [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] , [gedaagde 5 in conventie] en [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023,
- de akte overlegging productie 11 tevens houdende opgave getuige en verhinderdata van de zijde van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] van 8 november 2023,
- de akte uitlating en overlegging producties 12 en 13 tevens houdende wijziging van eis van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] van 14 februari 2024 waarin [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] afziet van het horen van getuigen,
- de antwoordakte van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] na niet gehouden enquête tevens antwoordakte wijziging van eis in reconventie van 14 februari 2024 met producties 42 tot en met 45,
- het deskundigenrapport van 26 februari 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] van 27 maart 2024,
- de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [gedaagde 5 in conventie] van 24 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
De rechtbank blijft bij al hetgeen in het tussenvonnis van 4 oktober 2023 is overwogen en beslist. In het tussenvonnis is geoordeeld dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] de bewijslast heeft aangaande de echtheid van de handtekeningen onder de documenten die als productie 2 bij dagvaarding zijn overgelegd, nu [gedaagde 5 in conventie] stellig ontkent dat dit zijn handtekeningen zijn. Er is vervolgens een deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van de handtekeningen onder de hiervoor genoemde documenten bevolen.
2.2.
Op 26 februari 2024 heeft de deskundige het rapport Onderzoek authenticiteit
handtekeningen voor [gedaagde 5 in conventie] onder documenten “Overeenkomst” en
“Zustimmung” ingediend, waarin onder meer het volgende staat:
(…)
2.4.
Hypothesen
Naar aanleiding van vraag 1 van de onderzoeksopdracht zijn de volgende elkaar uitsluitende hypothesen opgesteld voor de twee betwiste handtekeningen:
Hypothese 1: De betwiste handtekeningen zijn authentieke handtekeningen van [gedaagde 5 in conventie] .
Hypothese 2: De betwiste handtekeningen zijn vervalsingen van de handtekening van [gedaagde 5 in conventie] .
Na het vergelijkend onderzoek tussen de betwiste handtekeningen en de
referentiehandtekeningen van [gedaagde 5 in conventie] wordt nagegaan of de verkregen
resultaten beter passen bij hypothese 1 of bij de alternatieve hypothese 2. (…)

7.Conclusie

(…)
Ik acht de resultaten van het vergelijkend onderzoek
waarschijnlijker wanneer hypothese 2 waar is(de betwiste handtekeningen zijn vervalsingen van de handtekening van [gedaagde 5 in conventie] ) dan wanneer hypothese 1 waar is.
2.3.
Achter het cursief geschreven woord “waarschijnlijker” staat in het rapport een
voetnoot met de volgende uitleg: In de conclusie wordt geen uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid
van de geformuleerde hypothesen maar over de waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten in het licht van
beide hypothesen. Deze wijze van concluderen is conform die gehanteerd door het Nederlands Forensisch
Instituut (zie de website www.forensischinstituut.nl en zoek op ‘waarschijnlijkheidstermen’). Hierbij wordt de
volgende conclusiereeks gebruikt: de resultaten van het onderzoek zijn
ongeveer even waarschijnlijk │iets
waarschijnlijker │ waarschijnlijker │veel waarschijnlijker │zeer veel waarschijnlijker │extreem veel
waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 juist is als/dan wanneer hypothese 2 juist is (of andersom bij meer steun
voor hypothese 2 dan voor hypothese 1).
2.4.
[eisende partijen in conventie gezamenlijk] stelt in zijn conclusie na deskundigenbericht dat de conclusie “waarschijnlijker” van de deskundige gradatie drie op de schaal van zes mogelijke conclusies betreft over de echtheid van de handtekeningen op de in het geding gebrachte overeenkomsten, zodat kennelijk niet is vast te stellen of sprake is van vervalsingen of echte handtekeningen. Daarvoor is de onzekerheidsfactor in de conclusie van de deskundige te groot. [eisende partijen in conventie gezamenlijk] stelt zich op het standpunt dat hij er wel in is geslaagd om aan te tonen dat de handtekeningen op de overeenkomsten van [gedaagde 5 in conventie] afkomstig zijn. Volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] rammelt het rapport van de deskundige en heeft de deskundige zijn onafhankelijkheid onvoldoende bewaakt. De deskundige heeft kennis genomen van de inhoud van de conclusie van antwoord van [gedaagde 5 in conventie] , terwijl de rechtbank bij de vaststelling van de documenten die aan de deskundige ter beschikking moeten worden gesteld niet heeft opgenomen dat partijen ook de door hen voor de procedure vervaardigde processtukken ter beschikkingen moesten stellen. Volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] kan de inhoud van de conclusie van antwoord de waarneming van de deskundige hebben gekleurd, temeer nu [eisende partijen in conventie gezamenlijk] zijn processuele standpunten niet aan de deskundige kenbaar heeft gemaakt dan wel heeft kunnen maken. Daarnaast is [eisende partijen in conventie gezamenlijk] het fundamenteel oneens met de vaststelling van de deskundige dat uit het ter beschikking gestelde materiaal niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 5 in conventie] bij het tekenen van de documenten een techniek gebruikte die de deskundige ‘pseudo vervalsing’ noemde. Volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] is [gedaagde 5 in conventie] in staat om in zijn werk bijzonder nauwkeurig en zeer gedetailleerd te werken. Voor een persoon met dergelijke hand motorische vaardigheden is het vervaardigen van een handtekening zonder de door de deskundige geconstateerde afwijkingen geen enkel probleem. Als die handtekeningen dan zo ver van elkaar afwijken, ligt de oorzaak daarvoor in het gedrag van [gedaagde 5 in conventie] , aldus [eisende partijen in conventie gezamenlijk] Tot slot maakt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] bezwaar tegen het feit dat de deskundige de op de documenten gebruikte stempel in zijn beschouwingen heeft betrokken. Gelet hierop en gelet op de discutabele procesopstelling van [gedaagde 5 in conventie] en het feit dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] [gedaagde 5 in conventie] jarenlang heeft onderhouden, is volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] zijn standpunt – namelijk dat de handtekeningen onder de documenten van [gedaagde 5 in conventie] zijn – juist. [eisende partijen in conventie gezamenlijk] verzoekt de rechtbank dan ook om primair vast te stellen dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] geslaagd is in het hen opgedragen bewijs en subsidiair een nieuwe deskundige te benoemen die een onafhankelijk en deskundig oordeel geeft over de echtheid van de onder de twee overeenkomsten geplaatste handtekeningen waarbij de geplaatste stempels onderdeel zijn van de ondertekening.
2.5.
[gedaagde 5 in conventie] betoogt in zijn conclusie na deskundigenbericht dat de deskundige de kans dat de handtekeningen niet van [gedaagde 5 in conventie] afkomstig zijn met voldoende mate van zekerheid heeft vastgesteld. Volgens [gedaagde 5 in conventie] heeft de deskundige onder gebruikmaking van de conclusiereeks deze kans op meer dan 50% vastgesteld. Een dergelijk percentage is statistisch ruimschoots voldoende om de conclusie te kunnen dragen dat de handtekeningen naar alle waarschijnlijkheid vervalsingen betreffen. Ook wijst [gedaagde 5 in conventie] er op dat de deskundige bij de interpretatie van de resultaten (punt 6 van het rapport) het volgende heeft overwogen:
“(…) De met het nu beschikbare referentiemateriaal behaalde resultaten van het vergelijkend onderzoek liggen in de lijn der verwachting wanneer de betwiste handtekeningen niet door [gedaagde 5 in conventie] zelf zijn geplaatst maar door een ander persoon. De kans om de geconstateerde verschillen aan te treffen in wel door hem geproduceerde handtekeningen acht ik weliswaar niet uitgesloten maar toch vrij klein (…).”
2.6.
Over de bezwaren van [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] tegen het deskundigenbericht merkt [gedaagde 5 in conventie] op dat het toezenden van de conclusie van antwoord op verzoek van de deskundige is gebeurd. De deskundige heeft [eisende partijen in conventie gezamenlijk] eveneens gevraagd om toezending van de door hem ingediende processtukken. Dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dit niet heeft gedaan, kan de deskundige niet worden verweten. Verder merkt [gedaagde 5 in conventie] op dat de deskundige in zijn rapport schrijft dat hij de conclusie van antwoord slechts oppervlakkig heeft gelezen. Niet valt daarom in te zien op welke wijze kennisneming van de conclusie van antwoord de waarneming van de deskundige heeft beïnvloed. Ook volgt uit het rapport dat de deskundige rekening heeft gehouden met de hypothese dat [gedaagde 5 in conventie] bewust afwijkende handtekeningen heeft geplaatst met het doel zich later te kunnen beroepen op vervalsing. De deskundige schrijft in het rapport dat daarvoor geen daadwerkelijke aanwijzingen zijn gevonden in het door hem uitgevoerde onderzoek. Over het betoog van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dat ten onrechte de gebruikte stempel op de documenten in zijn onderzoek is betrokken, wijst [gedaagde 5 in conventie] erop dat de deskundige daarover heeft verklaard dat hij zijn bevindingen op dit onderdeel niet heeft laten meewegen bij het bepalen van de sterkte van zijn conclusie met betrekking tot de authenticiteit van de betwiste handtekeningen op de onderhavige documenten.
2.7.
Vooropgesteld wordt dat in overweging 6.15 van het tussenvonnis van 4 oktober 2023 is overwogen en beslist dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] op grond van artikel 159 lid 2 Rv de bewijslast heeft aangaande echtheid van de handtekeningen onder de door hem als productie 2 bij dagvaarding overgelegde documenten, nu [gedaagde 5 in conventie] stellig heeft ontkend dat hij de desbetreffende documenten heeft ondertekend. [eisende partijen in conventie gezamenlijk] heeft aangeboden om dit bewijs te leveren door handschriftonderzoek te laten plaatsvinden. Gelet op de resultaten van het handschriftonderzoek, namelijk dat waarschijnlijker is dat de betwiste handtekeningen vervalsingen zijn van de handtekeningen van [gedaagde 5 in conventie] dan dat de betwiste handtekeningen authentieke handtekeningen van [gedaagde 5 in conventie] zijn, is [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet in deze bewijslevering geslaagd. Er is immers niet komen dat de handtekeningen wel door [gedaagde 5 in conventie] zijn geplaatst. Dit houdt in dat de door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] als productie 2 bij dagvaarding overgelegde documenten geen (dwingend) bewijs jegens [gedaagde 5 in conventie] kunnen opleveren voor de stelling dat de door [gedaagde 5 in conventie] vervaardigde kunstvoorwerpen eigendom van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] zijn.
2.8.
Het betoog van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dat hij wel in zijn bewijslevering is geslaagd dan wel dat een nieuwe deskundige dient te worden benoemd die nogmaals een handschriftonderzoek uitvoert, volgt de rechtbank niet. Anders dan [eisende partijen in conventie gezamenlijk] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat sprake is van een gebrekkige rapportage dan wel dat de deskundige tijdens het onderzoek zijn onafhankelijkheid niet in acht heeft genomen.
2.9.
Ten aanzien van het gestelde “rammelen van de rapportage” heeft [eisende partijen in conventie gezamenlijk] betoogd dat er nog een hypothese kan zijn, namelijk dat [gedaagde 5 in conventie] bewust afwijkende handtekeningen heeft geplaatst met het doel zich later te kunnen beroepen op de vervalsing. De rechtbank overweegt dat uit het deskundigenrapport volgt dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] deze mogelijkheid ook al bij de deskundige aan de orde heeft gesteld na het opstellen van het concept rapport en dat de deskundige daarop als volgt heeft gereageerd: “(…)Bij het afwegen van de bevindingen van het onderzoek wordt wel altijd rekening gehouden met deze mogelijkheid. Soms zijn in de resultaten van het onderzoek daadwerkelijk aanwijzingen voor pseudo-vervalsing te vinden, die dan ook vermeld zullen worden en zullen meewegen in de conclusie. Waar dit niet het geval is, geven de resultaten slechts steun aan de vervalsingshypothese (…)”.
Omdat er in het rapport geen melding wordt gemaakt dat er aanwijzingen zijn voor pseudo-vervalsing, gaat de rechtbank er vanuit dat de deskundige deze aanwijzingen niet heeft gevonden. In het rapport wordt alleen omschreven dat de kans niet is uitgesloten dat de door de deskundige geconstateerde verschillen wel in door [gedaagde 5 in conventie] geproduceerde handtekeningen zijn aan te treffen, maar dat hij die kans toch vrij klein acht. Aansluitend schrijft de deskundige dat hij het opmerkelijk vindt dat de betwiste handtekeningen de meeste overeenkomsten vertonen met twee referentiehandtekeningen (één uit 2014 en één uit begin 2023) die juist nog al afwijken van het merendeel van de referentiehandtekeningen die hij ten behoeve van het onderzoek verstrekt heeft gekregen. Verder schrijft hij dat indien de betwiste handtekeningen inderdaad nabootsingen zijn van de handtekening van [gedaagde 5 in conventie] , de vervalser gebruik moet hebben gemaakt van een van deze of een soortgelijke handtekening als voorbeeld. Op basis van hoofdstuk 1 van het rapport stelt de rechtbank vast dat de hiervoor genoemde referentiehandtekeningen, referentiehandtekeningen zijn die door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] aan de deskundige zijn verstrekt, namelijk een kopie van een Nederlands paspoort op naam van [gedaagde 5 in conventie] , afgegeven in 2014 en een kopie van een overeenkomst van overdracht tussen [gedaagde 2 in conventie] , [gedaagde 5 in conventie] en [betrokkene 1] , volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] daterend van op of omstreeks 16 januari 2023. Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank het bezwaar van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] op dit punt terzijde zal schuiven.
2.10.
Dit geldt ook voor het bezwaar van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dat de deskundige de op de documenten gebruikte stempel in zijn beschouwingen zou hebben betrokken. De deskundige heeft expliciet in zijn rapport vermeld dat hij bij de sterkte van de conclusie met betrekking tot de authenticiteit van de betwiste handtekeningen op de desbetreffende documenten de bevindingen over de gebruikte stempel niet heeft meegewogen. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen en die reden wordt door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ook niet gegeven.
2.11.
Over de volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] discutabele ‘onafhankelijkheid van de deskundige’ omdat de deskundige kennis heeft genomen van de door [gedaagde 5 in conventie] opgestelde conclusie van antwoord, overweegt de rechtbank het volgende. In het door [gedaagde 5 in conventie] overgelegde e-mailbericht van de deskundige van 13 december 2023 aan de raadslieden van beide partijen staat:
‘(…) @ mr. Koppelaar: Ik beschik helaas niet over een afschrift van het procesdossier, ook niet van de Conclusie van antwoord. Zou u mij hiervan een kopie kunnen toesturen?
Gewoonlijk draagt de rechtbank bij het benoemen van een deskundige een van de partijen op om de deskundige een afschrift van het procesdossier toe te sturen. Hierover kan ik in het vonnis van 4 oktober 2023 met de benoeming niets terugvinden. Als een van u mij een digitale versie van het procesdossier zou kunnen toesturen, zou dat fijn zijn. (…)’
Kennelijk heeft [gedaagde 5 in conventie] aan dit verzoek gehoor gegeven door alleen zijn conclusie van antwoord aan de deskundige toe te zenden. Dat er geen verdere afstemming tussen partijen is geweest om het gehele procesdossier aan de deskundige toe te sturen en de raadsman van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] evenmin de noodzaak heeft gezien om naar aanleiding van het e-mailbericht van de deskundige de namens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] gewisselde processtukken aan de deskundige te overhandigen, kan de deskundige niet worden verweten. Op grond van overweging 8.9. van het tussenvonnis van 4 oktober 2023 kon de deskundige deze informatie opvragen. Verder wijst de rechtbank erop dat uit het deskundigenrapport volgt dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dit bezwaar ook bij brief van 21 februari 2024 aan de deskundige heeft voorgelegd. De deskundige heeft als volgt op die bezwaren gereageerd:
‘Wat het in de eerste alinea van dit schrijven genoemde processtuk betreft, wordt kennelijk gedoeld op het afschrift van de Conclusie van Antwoord van mr. Koppelaar in deze procedure. Ik heb dit stuk slechts oppervlakkig gelezen met alleen aandacht voor wat er beweerdelijk met het stempel gebeurd zou zijn en om te zien of er wellicht nog aan andere door [gedaagde 5 in conventie] ondertekende stukken werd gerefereerd die ik als referentiemateriaal voor het onderzoek zou kunnen gebruiken. (…)’.
Mede gelet hierop en het feit dat de bevindingen van de deskundige zijn gebaseerd op door partijen aan de deskundige overhandigde referentiemateriaal en de rechtbank de materiaalbeoordeling (hoofdstuk 4 van het rapport) en de resultaten van het vergelijkend onderzoek (hoofdstuk 5 van het rapport) en de interpretatie van de resultaten (hoofdstuk 6 van het rapport) overtuigend voorkomt, acht de rechtbank dan ook niet gebleken dat de inhoud van de conclusie van antwoord de waarneming van de deskundige heeft gekleurd. Van partijdigheid is daarmee niet gebleken. Dit betekent dat de rechtbank het oordeel en de conclusie van de deskundige de hare maakt.
2.12.
Voor het overige wordt vastgesteld dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] in een eerder stadium in deze procedure nog heeft aangeboden om de complementaire What’s app berichten uit 2019 in het geding te brengen. [eisende partijen in conventie gezamenlijk] heeft echter niet toegelicht wat in deze What’s appberichten te lezen is. Voor zover [eisende partijen in conventie gezamenlijk] met het overleggen van de What’s app berichten uit 2019 wilde aan te tonen dat de desbetreffende documenten in 2019 zijn opgesteld, is dit, gelet op zijn eigen verklaring ter zitting, niet langer relevant. Zoals uit het tussenvonnis van 4 oktober 2023 immers blijkt heeft hij tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij de betreffende documenten niet in 2019 maar in 2020/2021 heeft opgesteld. Aangezien [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] in zijn conclusie na deskundigenbericht niet meer naar de What’s app correspondentie uit 2019 heeft verwezen en ook geen concrete stellingen heeft ingenomen dan wel andere concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de op 5 mei 2022 meegenomen en door [gedaagde 5 in conventie] vervaardigde kunstvoorwerpen wel in eigendom aan [eisende partijen in conventie gezamenlijk] toebehoren, komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering. Voor zover [eisende partijen in conventie gezamenlijk] betoogt dat het gestelde financieel onderhouden van [gedaagde 5 in conventie] ook een aanwijzing is dat partijen zijn overeengekomen dat de kunstvoorwerpen eigendom zijn van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] , volgt de rechtbank [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet in dat standpunt. Enerzijds heeft [gedaagde 5 in conventie] dit gemotiveerd weersproken en anderzijds heeft te gelden dat als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] [gedaagde 5 in conventie] wel financieel zou hebben onderhouden, hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat [gedaagde 5 in conventie] als tegenprestatie de eigendom van de door [gedaagde 5 in conventie] vervaardigde kunstvoorwerpen aan [eisende partijen in conventie gezamenlijk] heeft overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de kunstvoorwerpen op 5 mei 2022 in het bezit van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] waren dan ook geen vermoeden oplevert dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] op grond van 3:109 jo 3:119 BW rechthebbende is. Dit vermoeden wordt al in voldoende mate weerlegd door het gegeven dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] een galeriehouder is en [gedaagde 5 in conventie] een kunstenaar. Gelet op die hoedanigheden is aannemelijker dat de in de galerie aanwezige kunst op basis van consignatie bij [eisende partijen in conventie gezamenlijk] stond, zoals bij [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] , [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] en [betrokkene 2] ook het geval was.
2.13.
De conclusie is dan ook dat ten aanzien van de door [gedaagde 5 in conventie] vervaardigde kunstvoorwerpen niet gebleken is dat een inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] Dit maakt – mede gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 4 oktober 2023 is overwogen, dat niet aan de vereisten voor onrechtmatig handelen dan wel groepsaansprakelijkheid is voldaan. Niet gebleken is dat een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] is gemaakt dan wel dat er schade is geleden. De rechtbank zal de schadevergoedingsvorderingen van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] daarom afwijzen. Een beslissing over de proceskosten volgt hierna. De kosten van de deskundige voor het opstellen van de rapportage, een bedrag van € 2.662,00 inclusief btw komen voor rekening van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] Aangezien [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dit bedrag al heeft moeten deponeren op grond van het voorgaande tussenvonnis, zal de rechtbank in het dictum alleen bepalen dat deze kosten voor rekening van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] komen.

3.De verdere beoordeling in reconventie (tussen [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] )

3.1.
In het tussenvonnis van 4 oktober 2023 is in reconventie (tussen [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk]
) overwogen en beslist dat [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] dient te bewijzen dat de door hem
vervaardigde kunstwerken [kunstwerk 1] , [kunstwerk 2] , [kunstwerk 3] en [kunstwerk 4]
in het bezit van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] zijn. Hierover wordt het volgende overwogen.
3.2.
[gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] heeft bij akte van 14 februari 2024 een proces-verbaal van constatering
van waarnemend gerechtsdeurwaarder, de heer Snoek, van Van Schendel en Partners van 19
oktober 2023 (hierna: het proces-verbaal van constatering) in het geding gebracht. Volgens
[gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] volgt uit dit proces-verbaal dat [kunstwerk 4] en [kunstwerk 3] in het bezit
van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] waren/zijn. Op 29 december 2023 heeft [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] [kunstwerk 4] [eisende partijen in conventie gezamenlijk]
terug gekregen. Omdat deze twee kunstvoorwerpen in het bezit
van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] waren/zijn is volgens [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] ook aannemelijk dat [kunstwerken 1 en 2]
dit ook zijn. [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] heeft zijn vordering in reconventie daarom als
volgt gewijzigd. Hij vordert dat:
  • het door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] gelegde beslag wordt opgeheven,
  • primair: [eisende partijen in conventie gezamenlijk] wordt veroordeeld om de drie kunstwerken ( [kunstwerk 3] , [kunstwerk 1] en [kunstwerk 2] ) af te geven dan wel te doen afgeven,
    subsidiair: (voor zover afgifte onmogelijk is omdat de kunstwerken niet (meer) in het bezit zijn van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ) [eisende partijen in conventie gezamenlijk] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding van € 2.555,72, een en ander te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en dat
  • [eisende partijen in conventie gezamenlijk] in de proceskosten en nakosten wordt veroordeeld, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
[eisende partijen in conventie gezamenlijk] erkent dat [kunstwerk 3] op foto 349 van het proces-verbaal van de door [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] ingeschakelde deurwaarder is te zien, maar voert aan dat hij [kunstwerk 3] na het ordenen van de chaos die ontstond bij de afgedwongen retournering van zijn zaken niet heeft aangetroffen. Ten aanzien van de [kunstwerken 1 en 2] betwist [eisende partijen in conventie gezamenlijk] dat die (op enig moment) in zijn bezit zijn (geweest). Voor wat betreft de subsidiair gevorderde schadevergoeding betwist [eisende partijen in conventie gezamenlijk] de hoogte van de gevorderde bedragen. [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] maakt volgens [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet inzichtelijk welke kosten hij daadwerkelijk heeft moeten maken, aangezien er geen facturen en betalingsbewijzen zijn overgelegd. Ook zijn de door [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] gestelde kostenposten inclusief btw, terwijl [eisende partijen in conventie gezamenlijk] meent dat [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] de btw heeft kunnen verrekenen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.4.
Ongeacht de vraag in wiens bezit [kunstwerk 3] voor of na 5 mei 2022 was, geldt dat op basis van het proces-verbaal van constateringen voldoende is komen vast te staan dat [kunstwerk 3] in elk geval op 29 oktober 2023 in het bezit van [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] is gekomen. De omstandigheid dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] stelt dat hij [kunstwerk 3] na het ordenen van alle spullen niet meer heeft aangetroffen en daarom nu niet meer kan afgeven, dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen. Omdat [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] – voor het geval afgifte niet meer mogelijk zou zijn – ook schadevergoeding heeft gevorderd, ziet de rechtbank aanleiding om voor [kunstwerk 3] een bedrag van € 476,63 toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente. Met [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] acht de rechtbank aannemelijk dat [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] de btw heeft kunnen verrekenen, zodat dit geen schade voor [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] oplevert. Het toe te wijzen bedrag, gebaseerd op de door [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] genoemde en grotendeels onderbouwde posten, is als volgt opgebouwd:
- € 47,95 voor het 3D-printen
- € 175,00 voor het brons gieten
- € 100,00 aan uurloon, en
- € 153,68 voor het goud vergulden.
3.5.
Nu [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] geen begin van bewijs heeft geleverd dat [kunstwerken 1 en 2] in het bezit van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] zijn (geweest), zal de rechtbank de vorderingen van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] op die onderdelen afwijzen. De enkele omstandigheid dat [kunstwerk 3] en het [kunstwerk 4] wel in bezit van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] waren, betekent immers nog niet dat [kunstwerken 1 en 2] dit ook waren.
3.6.
Dan de gevorderde opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. De rechtbank stelt voorop dat opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag er naar zijn aard toe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
3.7.
Nu de vorderingen in conventie – gestoeld op onrechtmatige daad – als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, is summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ingeroepen recht gebleken. Ook een belangenafweging maakt dat de rechtbank tot het opheffen van de gelegde conservatoire beslagen zal overgaan. Er is (onder meer) beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] bij Rabobank. Het belang van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] om weer vrijelijk over deze rekeningen te kunnen beschikken dient zwaarder te wegen dan het belang van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] om eventueel in hoger beroep zijn gestelde vorderingen met aanvullende bewijsmiddelen te kunnen onderbouwen. De door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] gelegde conservatoire beslagen zijn al geruime tijd geleden gelegd, en het gelegde conservatoire beslag onder Rabobank is ernstig beperkend voor [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] . Niet gesteld of gebleken is immers dat [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] naast deze rekeningen nog andere rekeningen houdt bij andere bankinstellingen.
3.8.
Een beslissing over de proceskosten in reconventie volgt hierna.
4. De verdere beoordeling in reconventie (tussen [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] )
4.1.
Ook [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] heeft in reconventie opheffing van de door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] gelegde conservatoire beslagen gevorderd.
4.2.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in reconventie tussen [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] en [eisende partijen in conventie gezamenlijk] is overwogen, geldt ook hier dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ingeroepen recht is gebleken en dat ook hier een belangenafweging in het voordeel van [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] dient uit te vallen. Net als bij [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] is er (onder meer) conservatoir beslag gelegd onder twee bankinstellingen waar [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] rekeningen aanhoudt. [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] dient weer vrijelijk over deze rekeningen te kunnen beschikken. De beslagen zijn al geruime tijd geleden gelegd en van [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] kan niet langer worden gevergd dat deze beslagen dienen te blijven liggen in afwachting of [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoger beroep tegen dit vonnis gaat instellen en of hij zijn vorderingen met aanvullende bewijsmiddelen zal onderbouwen.
4.3.
Tot slot heeft [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] in reconventie ook nog gevorderd dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] wordt veroordeeld in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. De artikelen 237 e.v. Rv regelen de kostenveroordeling van de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in civiele procedures. De hoogte van de proceskosten wordt via zogenoemde liquidatietarieven bepaald aan de hand van het aantal proceshandelingen in relatie tot het belang van de zaak tegen bedragen die los staan van door een partij werkelijk gemaakte kosten (forfaitaire bedragen). Volgens vaste jurisprudentie (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) bevatten genoemde artikelen, behoudens wettelijke uitzonderingsgevallen - die zich hier niet voordoen - en behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht, zoals door [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] gevorderd, is alleen in ‘buitengewone omstandigheden’ denkbaar. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen. Dergelijke buitengewone omstandigheden zijn de rechtbank echter onvoldoende gebleken. [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] was op 5 mei 2022 ter plaatse aanwezig en heeft kunstvoorwerpen uit de woning van [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] gedragen. Tot aan dit vonnis was onduidelijk of dit kunstvoorwerpen waren die in eigendom aan [eisende partijen in conventie gezamenlijk] toebehoren. Er kan daarom niet zonder meer geoordeeld worden dat [eisende partijen in conventie gezamenlijk] misbruik van procesrecht heeft gemaakt dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] in deze procedure te betrekken. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een forfaitaire proceskostenveroordeling uit te spreken, als hierna te melden.

5.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

De proceskostenveroordelingen
5.1.
In conventie en in reconventie (tussen [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] en [eisende partijen in conventie gezamenlijk] en tussen [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] en [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ) zal [eisende partijen in conventie gezamenlijk] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.2.
De proceskosten van [gedaagde 1 in conventie] begroot de rechtbank op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.883,00
5.3.
De proceskosten van [gedaagde 2 in conventie] begroot de rechtbank op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
2.714,00
(1,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.169,00
5.4.
De proceskosten van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] begroot de rechtbank op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
5.428,00
921,00
(2,00 punten × € 2.714,00 [1] )
(1,50 punt x € 614,00 [2] )
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing [3] )
Totaal
6.713,00
5.5.
De proceskosten van [gedaagde 5 in conventie] begroot de rechtbank op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
6.785,00
(2,50 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.049,00
5.6.
De proceskosten van [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] begroot de rechtbank op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
5.428,00
614,00
(2,00 punten × € 2.714,00 [4] )
(1,00 punt x € 614,00 [5] )
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing [6] )
Totaal
8.597,00
5.7.
Indien wettelijke rente over de proceskosten is gevorderd, zal deze worden toegewezen als hierna te melden.
5.8.
De proceskostenveroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat [eiser 1 in conventie, verweerder 1 in reconventie] en [eiser 2 in conventie, verweerder 2 in reconventie] kunnen worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing in conventie en reconventie

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen in conventie van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] af,
6.2.
bepaalt dat de door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] voorgeschoten kosten voor de deskundige voor rekening van [eisende partijen in conventie gezamenlijk] komen;
in reconventie ( [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] )
6.3.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] om aan [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] te betalen een bedrag van € 476,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
heft op de door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ten laste van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] gelegde conservatoire beslagen voor zover die betrekking hebben op de onderhavige procedure;
in reconventie ( [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] )
6.5.
heft op de door [eisende partijen in conventie gezamenlijk] ten laste van [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] gelegde conservatoire beslagen voor zover die betrekking hebben op de onderhavige procedure;
in conventie en in reconventie ( [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] en [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] – [eisende partijen in conventie gezamenlijk] )
6.6.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 1 in conventie] van € 7.883,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van volledige betaling;
6.7.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 2 in conventie] van € 5.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van volledige betaling;
6.8.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 4 in conventie en eiser 1 in reconventie] van € 6.713,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van volledige betaling;
6.9.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 5 in conventie] van € 7.049,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.10.
veroordeelt [eisende partijen in conventie gezamenlijk] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 6 in conventie, eiser 2 in reconventie] van € 8.597,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partijen in conventie gezamenlijk] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, vanaf de vijftiende dag tot aan de dag van volledige betaling;
6.11.
verklaart de veroordelingen onder 6.2. tot en met 6.10. uitvoerbaar bij voorraad;
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer, mr. F.M.T. Quaadvliet en mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Voetnoten

1.in conventie
2.in reconventie
3.in conventie en reconventie
4.in conventie
5.in reconventie
6.in conventie en in reconventie