ECLI:NL:RBGEL:2024:6328

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
11094202 \ CV EXPL 24-1468
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst en loonvordering na opzegging via WhatsApp

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als vakkracht en vorderde betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding en wettelijke verhogingen na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door de werkgever. De werknemer stelde dat zij op 24 september 2023 via een WhatsApp-bericht haar ontslag had ingediend, maar dat dit bericht voortkwam uit frustratie over de werkomstandigheden en niet als een definitieve opzegging van haar dienstverband moest worden beschouwd.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet zomaar op het WhatsApp-bericht mocht vertrouwen als een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De rechter benadrukte dat de werkgever een onderzoeksplicht heeft om te verifiëren of de werknemer daadwerkelijk haar ontslag wilde indienen. Aangezien de werknemer na het versturen van het bericht niet meer opgeroepen werd om te werken en de werkgever geen goede redenen had om het loon niet te betalen, werd de vordering van de werknemer toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat het dienstverband van de werknemer doorliep en dat de werkgever verplicht was om het loon en de transitievergoeding te betalen.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.933,31 aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de werkgever opgelegd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11094202 \ CV EXPL 24-1468 \ 560
uitspraak van 20 september 2024
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.P.J. Rubens,
procederende krachtens toevoegingsnummer [nummer] ,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon bij haar directeur [directeur gedaagde ] .
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2024 en de daarin genoemde processtukken,
- de akte met producties 7 tot en met 10 zijdens [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2024. Namens [gedaagde] is, ondanks dat zij behoorlijk is opgeroepen, niemand op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [1992] , is op [2022] in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van vakkracht, op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst ‘invalkracht -nuluren bepaalde tijd’ van [2022] . [eiser] voerde haar werkzaamheden uit in [restaurant] in [plaats] . Laatstelijk gold een all in uurloon van € 14 per uur.
2.2.
De arbeidsovereenkomst was, zo staat tussen partijen niet ter discussie, gesloten voor een periode van twee jaar en is door [gedaagde] opgezegd tegen de einddatum, waardoor deze is geëindigd per [2024]

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
1. het haar nog toekomende loon van in totaal € 3.706,31 netto;
2. de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het onder 1 bedoelde bedrag, te weten € 1.853,16 netto;
3. de transitievergoeding van € 373,84 netto;
4. de wettelijke rente over deze vordering vanaf de datum van deze uitspraak;
5. de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij op grond van het gemiddeld aantal gewerkte uren in de periode vanaf indiensttreding mocht verwachten dat zij na april 2023 minimaal 40 uur per maand zou worden opgeroepen. [gedaagde] heeft haar ten onrechte geen arbeidsovereenkomst met een dienovereenkomstige arbeidsomvang aangeboden en haar over mei 2023 en de periode september tot en met december 2023 ten onrechte niet conform deze uren opgeroepen en betaald. Vanaf januari 2024 tot en met maart 2024 heeft [gedaagde] [eiser] niet meer opgeroepen en niets meer betaald.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] eind september 2023 haar ontslag ingediend omdat zij vaak niet kon als zij werd opgeroepen en omdat het niet boterde tussen haar en een andere werknemer en ook niet met de kok. [gedaagde] zou hebben aangeboden om haar in een ander restaurant van dezelfde eigenaar te laten werken, maar dat wilde [eiser] niet. Daarom is haar ingediende ontslag geaccepteerd. In december 2023 wilde [eiser] terugkomen op het ingediende ontslag, maar dat kon niet meer, aldus [gedaagde] .
4.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Inderdaad heeft [eiser] op 24 september 2023 een appbericht gestuurd aan de directeur van [gedaagde] waarin staat dat zij haar ontslag wil indienen. Bij een dergelijke mededeling door een werknemer mag een werkgever er niet zomaar op vertrouwen dat de wil van de werknemer er ook echt op gericht is om de arbeidsrelatie te beëindigen. Dit is alleen gerechtvaardigd als sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer (Hoge Raad 28 mei 1982, ECLI:HL:HR:AG4391) en Hoge Raad 25 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1310). Dit om een werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor de werknemer kan hebben. Onder omstandigheden rust op de werkgever een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer wel echt wilde opzeggen en om de werknemer voor te lichten over de gevolgen van een opzegging.
4.3.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij het appbericht heeft gestuurd uit frustratie. Zij werd vaak ingepland en dan korter dan 24 uur voordat zij zou moeten werken afgebeld. Enkele dagen na het appbericht heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen haar en de directeur van [gedaagde] . Het ontslag was toen van de baan, aldus [eiser] . Aan haar is wel aangeboden dat zij ook in een ander restaurant kon werken, maar dat hoefde niet. [eiser] heeft daar niet voor gekozen.
4.4.
Namens [gedaagde] is niemand verschenen op de mondelinge behandeling en dit is dus onbetwist gebleven. Ook de stukken ondersteunen het verhaal van [eiser] . Zij heeft immers in de periode oktober tot en met december 2023 gewerkt voor [gedaagde] . Ook uit verdere appberichten en de door [eiser] opgenomen besprekingen tussen haar en haar opa enerzijds en de directeur van [gedaagde] anderzijds blijkt dat geen sprake is van een door [gedaagde] geaccepteerd ontslag. Gezien vorenstaand criterium mocht [gedaagde] het ontslag van [eiser] op basis van het appbericht van 24 september 2023 ook niet accepteren. Het moet voor [gedaagde] kort na het sturen van het appbericht helder zijn geweest dat geen sprake was van een hiervoor bedoelde duidelijke en ondubbelzinnig verklaring gericht op beëindiging van de arbeidsrelatie. Evenmin blijkt dat [gedaagde] aan het voortduren van de arbeidsrelatie de voorwaarde heeft gesteld dat [eiser] (ook) in een ander restaurant zou gaan werken.
4.5.
Conclusie is dus dat het dienstverband van [eiser] bij [gedaagde] ook na
24 september 2023 doorliep. Gelet op artikel 7:628a lid 5 BW had [eiser] na een jaar recht op een arbeidsovereenkomst voor, kort gezegd, het gemiddelde aantal uren dat zij in die periode feitelijk heeft gewerkt. [eiser] heeft dit onder overlegging van loonstroken gesteld op 40 uur per maand en dit heeft [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] moest [eiser] dus dienovereenkomstig betalen en desgewenst te werk stellen, ook als die overeenkomst nog niet tot stand was gekomen (artikel 7:628a lid 5 BW). Dit heeft zij niet gedaan. Vanaf januari 2024 heeft [gedaagde] [eiser] helemaal niet meer opgeroepen en betaald, terwijl zijzelf (in elk geval in een appbericht van 6 december 2023) en haar advocaat (in een brief van 23 januari 2024) expliciet aan [gedaagde] hebben bericht dat zij beschikbaar is om te werken. Het is dus de keuze geweest van [gedaagde] om daarvan geen gebruik te maken. Dat mag, maar zij moet dan wel het loon aan [eiser] betalen.
4.6.
De door [eiser] ingestelde en door [gedaagde] verder niet weersproken loonvordering wordt daarom toegewezen. Dat geldt eveneens voor de verschuldigde transitievergoeding. Ook de wettelijke verhoging moet [gedaagde] betalen. Zij heeft het loon namelijk zonder goede reden niet betaald en dan wordt het bedrag met maximaal vijftig procent van het onbetaald gelaten loon verhoogd (artikel 7:625 BW). De kantonrechter ziet geen reden om dit bedrag te matigen. Ook de onbetwiste wettelijke rente over deze bedragen wordt toegewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 135,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.933,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 87 aan dagvaardingskosten, € 135,97 aan griffierecht, € 678 aan salaris voor de gemachtigde en € 135 aan kosten voor zover die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024