ECLI:NL:RBGEL:2024:6325

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
10859178
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur onzelfstandige woonruimte en afrekening servicekosten met betrekking tot gezag van gewijsde

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden] over de afrekening van servicekosten voor onzelfstandige woonruimte. [Eiseres] heeft van [gedaagden] onzelfstandige woonruimte gehuurd in Nijmegen van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2021. Na een verzoek aan de huurcommissie om uitspraak te doen over de servicekosten over de jaren 2017 tot en met 2021, heeft de huurcommissie de betalingsverplichting van [eiseres] vastgesteld. [Gedaagden] hebben [eiseres] gedagvaard om een verklaring voor recht te verkrijgen over de kale huurprijs en in reconventie heeft [eiseres] gevorderd om onverschuldigd betaalde servicekosten terug te vorderen. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vorderingen. In het huidige vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen sprake is van gezag van gewijsde, omdat de eerdere vordering van [eiseres] niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat zij niet kon aantonen dat zij onverschuldigd heeft betaald. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10859178 \ CV EXPL 23-3753
Vonnis van 13 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. N.F. Hijlkema,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. D.R. Trip.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2023 met producties
- de akte uitlating en producties van [eiseres]
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met een productie
- de conclusie van dupliek met een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] verhuurden aan [eiseres] onzelfstandige woonruimte in het pand aan de [adres woonruimte] . Het ging om kamer 9 vanaf 1 augustus 2016 tot en met 28 februari 2019 en kamer 7 vanaf 1 maart 2019 tot en met 31 juli 2021.
2.2.
[eiseres] (en overigens ook andere huurders in hetzelfde pand) heeft de huurcommissie verzocht uitspraak te doen over de afrekening van de servicekosten over de jaren 2017 tot en met 2021. De (voorzitter van de) huurcommissie heeft de betalingsverplichting van [eiseres] voor wat betreft de servicekosten als volgt vastgesteld:
- over het jaar 2017: € 1.209,34 (zaak 336080)
- over het jaar 2018: € 1.151,57 (zaak 336080)
- over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 december 2019: € 1.085,94 (zaak 384688)
- over het jaar 2020: € 1.162,05 (zaak 384689)
2.3.
Over het jaar 2021 heeft de huurcommissie volgens partijen (nog) geen inhoudelijke uitspraak gedaan.
2.4.
Op 16 juni 2022 hebben [gedaagden] een aantal huurders, waaronder [eiseres] , gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen. Zij vorderden, voor zover hier van belang, een verklaring voor recht dat de kale maandhuurprijs per 1 augustus 2020 voor [eiseres] € 441,18 bedroeg. In reconventie vorderde [eiseres] , voor zover hier van belang, veroordeling van [gedaagden] om aan [eiseres] te betalen “de hoofdsom bestaande uit het bedrag volgend uit de onverschuldigde betaling op basis van de kale huurprijs, servicekosten en waarborgsom”.
2.5.
Bij tussenvonnis van 27 januari 2023 (zaakgegevens 9962215 \ CV EXPL 22-1854) heeft de kantonrechter de vordering in conventie toegewezen en [eiseres] in de gelegenheid gesteld om over haar vordering in reconventie met betrekking tot de servicekosten een nadere verduidelijkende akte te nemen. Bij eindvonnis van 25 augustus 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat de huurders, waaronder [eiseres] , niet inzichtelijk hebben gemaakt wat aan hen in rekening is gebracht en wat zij daadwerkelijk hebben betaald aan servicekosten en daarom de vorderingen in reconventie ter zake van onverschuldigd betaalde servicekosten als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat het totaalbedrag aan voorschot op de servicekosten conform de huurovereenkomst voor kamer 9 een bedrag van € 123,05 bedraagt;
II. een verklaring voor recht dat het totaalbedrag aan voorschot op de servicekosten conform de huurovereenkomst voor kamer 7 een bedrag van € 124,55 bedraagt;
III. [gedaagden] te veroordelen aan [eiseres] , binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, de hoofdsom van € 1.084,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de ingebrekestelling tot de dag van de algehele voldoening;
VI. [gedaagden] te veroordelen aan [eiseres] , binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, de buitengerechtelijke incassokosten van € 196,82 te betalen;
met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan de door haar gevorderde verklaringen voor recht legt [eiseres] ten grondslag dat het voorschot op de servicekosten te vinden is in de huurovereenkomsten die zien op kamer 9 en kamer 7 en dat als die bedragen worden opgeteld, gekomen wordt tot een bedrag van € 123,05 per maand voor kamer 9 en € 124,55 per maand voor kamer 7. Aan haar vordering van € 1.084,40 legt [eiseres] ten grondslag dat ze de afgelopen jaren (voorschotten voor) servicekosten heeft betaald en achteraf gebleken is dat een deel daarvan onverschuldigd betaald is. De huurcommissie heeft namelijk lagere bedragen vastgesteld. Wat onverschuldigd betaald is, wil ze terug. Daarnaast vordert ze wettelijke rente, omdat [gedaagden] te laat betalen en buitengerechtelijke incassokosten omdat ze [gedaagden] heeft moeten aanmanen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Ze concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijke kosten van deze procedure, althans in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Gezag van gewijsde
4.1.
Volgens [gedaagden] is de vordering van [eiseres] al onherroepelijk afgewezen, namelijk bij eindvonnis van 25 augustus 2023 (zaakgegevens 9962215 \ CV EXPL 22-1854). Het ging in die procedure, in reconventie, ook om de servicekosten over de jaren 2017 tot en met 2020 en een vordering uit onverschuldigde betaling. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld, aldus [eiseres] .
4.2.
Artikel 236 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Partijen zijn het met elkaar eens dat tegen het vonnis van 25 augustus 2023 geen hoger beroep is ingesteld en dat het dus kracht van gewijsde heeft gekregen. Ze verschillen dus (enkel) van mening over de vraag of de beslissing “de rechtsbetrekking in geschil” betrof.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval geen sprake van gezag van gewijsde. In 2023 heeft de kantonrechter het in reconventie gevorderde afgewezen op grond van zijn oordeel dat de door [eiseres] daaraan ten grondslag gelegde stellingen onvoldoende waren om hem in staat te stellen aangaande de rechtsbetrekking in geschil een beslissing te geven. Dan is geen sprake van gezag van gewijsde. (HR 19 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1151).
4.4.
Daarbij komt dat [eiseres] in 2023 geen oordeel had gevraagd omtrent de servicekosten over 2021. Dat lijkt ze nu wel te doen en daarom is voor dat jaar in ieder geval geen sprake van gezag van gewijsde. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dus beoordelen.
De verklaringen voor recht
4.5.
[gedaagden] stellen dat [eiseres] geen belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht, omdat zij al geruime tijd geen huurster meer is. De kantonrechter honoreert dit verweer. Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe (art. 3:303 BW). [eiseres] huurt kamer 9 of kamer 7 niet meer en hoeft dus ook geen voorschotten meer te betalen. Ze blijft van mening verschillen met [gedaagden] over de daadwerkelijk te betalen servicekosten (dus niet over de voorschotten) en daarover zal in dit vonnis worden geoordeeld. Ze heeft dan geen belang meer bij verklaringen voor recht die betrekking hebben op voorschotten. De verklaringen voor recht worden afgewezen.
De vordering gegrond op onverschuldigde betaling
4.6.
[eiseres] vordert € 1.084,40 omdat ze dat bedrag, zo stelt ze, onverschuldigd heeft betaald. Eigenlijk betreft het een bedrag van € 1.330,50, zo geeft ze aan, maar omdat ze haar eis niet in die zin heeft vermeerderd (ze noemt het enkel een miscalculatie van € 246,10), zal de kantonrechter van € 1.084,40 als vordering uitgaan.
4.7.
Als de kantonrechter het goed begrijpt, heeft [eiseres] haar vordering als volgt opgebouwd:
jaartal totaal in rekening gebracht aan servicekosten onverschuldigd betaald
2017 123,05x12=1.476,60 € 267,26
2018 123,05x12=1.476,60 € 325,03
2019 124,55x10=1.245,50 € 159,56
2020 125,55x12=1.494,60
€ 332,55
€ 1.084,40
waarbij het bedrag onder “onverschuldigd betaald” tot stand is gekomen door de in rekening gebrachte voorschotten aan servicekosten af te trekken van de door de huurcommissie vastgestelde bedragen aan definitieve servicekosten (€ 1.209,34, € 1.151,57, € 1.085,94 en € 1.162,05). [eiseres] vordert dus over 2021 geen bedrag.
4.8.
[gedaagden] hebben betwist dat [eiseres] € 1.084,40 aan servicekosten onverschuldigd heeft betaald. Volgens hen bestaan de aan [eiseres] in rekening gebrachte servicekosten uit een deel “leveringen van zaken en diensten waarvoor een vast bedrag overeengekomen is” en “leveringen van zaken en diensten waarop een systeem van voorschotbetalingen en afrekeningen van toepassing is verklaard.” Omdat [eiseres] ten onrechte geen onderscheid maakt tussen deze twee, heeft ze geen vordering, aldus [gedaagden] .
4.9.
Degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft gegeven, is gerechtigd deze geldsom van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen (vergelijk art. 6:203 BW). [eiseres] stelt dat ze een deel van de servicekosten zonder rechtsgrond heeft betaald; de servicekosten zijn door de huurcommissie onherroepelijk vastgesteld en door haar is meer dan die kosten betaald. Servicekosten bestaan volgens art. 7:259 BW uit kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten. De huurcommissie is bevoegd over beide typen kosten te oordelen (art. 7:260 BW). Volgens [eiseres] heeft de huurcommissie dat ook gedaan ( [eiseres] stelt dat de huurcommissie geen onderscheid maakt tussen vaste en variabele kosten). [eiseres] stelt dat onder meer door haar is betaald voor afschrijving stoffering, huur wasmachine, internet en nutsvoorzieningen en uit de door haar overgelegde producties blijkt ook dat de huurcommissie op die posten ingaat (gas, elektriciteit, schoonmaak, onderhoud, afschrijving e.d.). De huurcommissie heeft dus inderdaad over alle door partijen in de discussie gebrachte servicekosten geoordeeld.
4.10.
De redenering van [eiseres] snijdt dus hout. Wat zij meer heeft betaald aan servicekosten aan [gedaagden] dan wat ze had moeten betalen (het bedrag dat de huurcommissie heeft vastgesteld) is onverschuldigd betaald. De vraag is nu wat ze aan [gedaagden] heeft betaald. Dat er voorschotten in rekening zijn gebracht door [gedaagden] mag zo zijn, maar of die voorschotten daadwerkelijk door [eiseres] zijn betaald is onduidelijk (gebleven). [eiseres] heeft een overzicht van de totaal door haar gedane betalingen overgelegd, maar daaruit blijkt niet waar die betalingen op zien (huurprijs? servicekosten? waarborgsom? een ander bedrag?).
4.11.
In de procedure uit 2023 heeft de kantonrechter [eiseres] in de gelegenheid gesteld een nadere (cijfermatige) onderbouwing te geven van wat aan haar in rekening was gebracht en wat ze daadwerkelijk had betaald. Die onderbouwing is toen niet gekomen. Nu ontbreekt die onderbouwing opnieuw. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] daarom weer af. De vorderingen die gaan over buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente worden eveneens afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [gedaagden] hebben vergoeding gevorderd van de reële (daadwerkelijke) proceskosten. Volgens de Hoge Raad (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) is een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten denkbaar, maar alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij gedacht moet worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Geoordeeld moet worden dat het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan zo zijn als de vordering gebaseerd is op stellingen waarvan de partij die zich erop beroept op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Terughoudendheid past.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval geen veroordeling in de werkelijke proceskosten moet volgen. [eiseres] had, gezien de eerder ingestelde vordering in reconventie uit de procedure in 2023, kunnen weten dat haar vordering, zonder nadere onderbouwing, weinig kans van slagen had, maar haar vordering is niet evident ongegrond. Mogelijk heeft ze een bedrag onverschuldigd betaald, maar onduidelijk is welk bedrag dat dan zou zijn. Dat maakt haar handelen (nog) geen misbruik van procesrecht en (nog) niet onrechtmatig. De kantonrechter geeft [eiseres] wel mee dat ze niet door moet blijven gaan op de ingeslagen weg en haar verlies moet nemen als ze niet in staat is de nadere onderbouwing te leveren.
4.14.
[eiseres] zal dus veroordeeld worden in de proceskosten volgens het liquidatietarief. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.
398 / 40141