ECLI:NL:RBGEL:2024:6323

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
10682278
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfsruimte en onderhoudsverplichtingen tussen kerkelijke rechtspersoon en stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen de Kerkrechtelijke Rechtspersoon de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Heilige Geest (hierna: CHG) en de Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen (hierna: NMVW). De procedure is gestart door CHG, die vorderingen heeft ingesteld tegen NMVW met betrekking tot de huurovereenkomst van het Afrika Museum, gelegen te Berg en Dal. De huurovereenkomst eindigt op 31 december 2024, en CHG vordert onder andere dat NMVW het gehuurde in oorspronkelijke staat oplevert, achterstallig onderhoud uitvoert, en schadevergoeding betaalt voor kosten die CHG heeft gemaakt voor de brandmeldinstallatie en tuinwerkzaamheden.

De kantonrechter heeft de eiswijzigingen van CHG toegestaan en geoordeeld dat NMVW niet in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht. De rechter heeft vastgesteld dat NMVW verplicht is om het gehuurde aan de binnenzijde in goede staat van onderhoud te houden, maar CHG heeft onvoldoende bewijs geleverd dat NMVW deze verplichting niet nakomt. De vorderingen van CHG met betrekking tot het onderhoud van het buitenmuseum zijn afgewezen, omdat NMVW niet contractueel verplicht is om dit onderhoud uit te voeren.

Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat NMVW €20.000,00 moet betalen aan CHG voor de brandmeldinstallatie, en €55.981,82 voor de tuinwerkzaamheden, omdat NMVW deze verplichtingen niet is nagekomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 13 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10682278 \ CV EXPL 23-2487
Vonnis van 13 september 2024
in de zaak van
DE KERKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON DE NEDERLANDSE PROVINCIE VAN DE CONGREGATIE VAN DE HEILIGE GEEST,
te Gennep,
eisende partij,
hierna te noemen: CHG
gemachtigde: mr. R.L. Fabritius,
tegen
DE STICHTING STICHTING NATIONAAL MUSEUM VAN WERELDCULTUREN,
te Leiden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NMVW,
gemachtigde: mr. L. Bakers en mr. M.R.A. Schonewille.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 januari 2024
- de aanvullende producties 51 tot en met 77 van CHG
- de aanvullende productie 78 van NMVW
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 mei 2024
- de akte wijziging en vermeerdering van eis en de gronden daarvan van CHG
- de akte reactie op akte wijziging en vermeerdering eis en de gronden daarvan van NMVW.
1.2.
Bij tussenvonnis van 22 december 2023 heeft de kantonrechter een deel van het geschil verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. Daardoor is CHG op dit moment in deze kantonzaak als enige eisende partij opgenomen. De Stichting Afrika Collecties (hierna: SAC) is niet langer in deze procedure betrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De aanvullende feiten

2.1.
In de huurovereenkomst uit 2019 staan, naast de bepalingen die zijn weergegeven in het tussenvonnis van 10 november 2023, nog de volgende artikelen:

(…)
Artikel 1 Object
1 Deze overeenkomst heeft betrekking op het object, plaatselijk bekend als het Afrika Museum, Postweg 6 te Berg en Dal, gemeente Groesbeek, omvattende het museumgebouw, alsmede de in 2005 gerealiseerde nieuwbouw ten behoeve van het museum; kantoorgebouw, restaurant en parkeerterrein, het geheel waarop en waarin thans het Afrika Museum is gehuisvest (hierna: het gehuurde).
2. (…)
3. (…)
Artikel 5 Wijzigingen of voorzieningen door NMvW
1. Het is NMvW niet toegestaan zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van CHG bouwkundige/constructieve veranderingen aan te brengen aan het gehuurde. Onder veranderingen worden in dit artikel ook voorzieningen verstaan.
2. CHG zal in geen geval toestemming verlenen, wanneer zwaarwichtige bezwaren van CHG zich tegen de verandering verzetten.
3. CHG is bevoegd aan de in dit artikel bedoelde toestemming voorschriften voor NMvW te verbinden, met name met betrekking tot de te gebruiken materialen, de toe te passen constructie en de te volgen werkwijze, in het bijzonder met het oog op de mogelijkheid voor toekomstig onderhoud en veiligheid.
4. CHG zal bij het verlenen van toestemming kenbaar maken of de veranderingen bij het einde van de huurovereenkomst wel of niet ongedaan gemaakt moeten worden.
5. Veranderingen die NMvW zonder voorafgaande toestemming van CHG heeft aangebracht, zullen op eerste aanzegging van CHG door NMvW ongedaan worden gemaakt.
6. Een door CHG gegeven toestemming is eenmalig en geldt niet voor andere of opvolgende gevallen.
(…)
Artikel 9 Tuin, erf, erfafscheidingen
1. NMvW is verplicht de tuin aan te leggen, te gebruiken en te handhaven en het erf en de tuin niet te bezigen voor de opslag van zaken van welke aard ook, of voor het stallen van auto’s. (…)
2. Het is NMvW niet toegestaan zonder toestemming van CHG, erfafscheidingen, schuren of andere opstallen te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen, anders dan die, welke deel uitmaken of zullen gaan uitmaken van het buitenmuseum.
3. Het bepaalde onder artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10 Onderhoud
1. CHG is verplicht het gehuurde aan de buitenzijde en NMvW is verplicht het gehuurde aan de binnenzijde in goede staat van onderhoud te houden en daartoe tijdig en op deugdelijke wijze - ieder voor eigen rekening - die voorzieningen (vernieuwingen daaronder begrepen) te treffen of te doen treffen die daarvoor nodig zijn en waartoe de wet of enig wettelijk voorschrift een of beide partijen verplicht.
2. Ter verduidelijking dan wel in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid dan wel in aanvulling daarop wordt in het aanhangsel bij deze overeenkomst bepaald welke partij de kosten van het onderhoud dient te voldoen.
3. (…)
4. (…)
Artikel 11 Schade en aansprakelijkheid
1. Wanneer in of aan het gehuurde schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, dient NMvW CHG terstond daarvan in kennis te stellen. (…)
2. Indien er onmiddellijke schade dreigt of ontstane schade zich dreigt uit te breiden, dient NMvW dit terstond bij CHG te melden en is NMvW verplicht om onverwijld passende maatregelen te nemen ter voorkoming en beperking van (verdere) schade in of aan het gehuurde. (…)
3. Indien NMvW nalaat onderhoud, herstel of vernieuwing te haren laste uit te voeren of te doen uitvoeren, dan wel indien deze op onoordeelkundige of slechte wijze zijn uitgevoerd, is CHG gerechtigd die werkzaamheden voor rekening en risico van NMvW te (doen) verrichten, nadat NMvW in de gelegenheid is gesteld om onderhoud, herstel of vernieuwing alsnog zelf te (laten) doen. Die gelegenheid wordt NMvW geboden door een schriftelijke aanmaning, waarin zij in gebreke wordt gesteld en waarbij haar een redelijke termijn voor nakoming wordt verleend. (…)
4. (…)
5. (…)
6. (…)
7. (…)
8. NMvW is aansprakelijk voor schade aan het gehuurde, die is ontstaan door haar toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit deze overeenkomst. Alle schade, behalve brandschade, wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan. (…)
2.2.
In het aanhangsel bij huurovereenkomst staat, voor zover hier van belang:

(…) Ter verduidelijking dan wel in afwijking van het bepaalde in artikel 10, lid 1, van de huurovereenkomst, dan wel in aanvulling is voor rekening van:
CHG
(…)
NMvW
(…)
e. alles wat verder als gering en dagelijks onderhoud in de zin van de wet kan worden beschouwd;
- jaarlijks reinigen van geisers en/of gasboilers;
- onderhoud, herstel en vernieuwing van voorzieningen die NMvW zelf heeft aangebracht of heeft doen aanbrengen;
- onderhoud, herstel en vernieuwing, nodig als gevolg van een gebruik van het gehuurde in afwijking van de bestemming.
(…)
2.3.
Op 27 november 2023 is het Afrikamuseum gesloten voor publiek.
2.4.
De huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen op 31 december 2024.

3.Het geschil

3.1.
CHG vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, NMVW te veroordelen om:
a. uiterlijk 1 januari 2025 het gehuurde, alsmede het buitenmuseum, aan CHG op te leveren in oorspronkelijke staat, te weten de staat waarin het gehuurde per 1 april 2014 aan NMVW ter beschikking is gesteld, zulks met uitzondering van de verbouwing aan zalen 1 en 2 die door NMVW is uitgevoerd, een en ander op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,00, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
b. zo spoedig mogelijk na het wijzen van vonnis het achterstallig onderhoud aan het gehuurde (zoals gespecificeerd door CHG), alsmede het buitenmuseum, voor eigen rekening en risico uit te voeren, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,00, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
c. aan CHG een bedrag van € 30.277,73 (inclusief btw) te voldoen ter zake de door CHG gemaakte kosten voor de brandmeldinstallatie;
d. aan CHG alle schade te vergoeden die is ontstaan of nog zal ontstaan als gevolg van het feit dat NMVW zonder toestemming van CHG wijzigingen aan het gehuurde heeft uitgevoerd en als gevolg van het feit dat NMVW tekort is geschoten in de nakoming van haar onderhoudsverplichting, een en ander nader op te maken bij staat;
e. aan CHG een bedrag van € 55.981,82 te voldoen ter zake de door CHG gemaakte kosten voor uitgevoerde tuinwerkzaamheden;
f. binnen één maand na het te wijzen vonnis medewerkers van CHG (vergezeld van door CHG aan te wijzen personen) volledige toegang tot het gehuurde te verschaffen ten behoeve van het opmaken van de staat van het gehuurde, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,00, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
met veroordeling van NMVW in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en in de nakosten, betekeningskosten en eventuele verdere executiekosten.
3.2.
Aan haar vordering legt CHG het volgende ten grondslag. Ze heeft met NMVW in 2019 een huurovereenkomst gesloten. Op 31 december 2024 komt aan die huurovereenkomst een einde. Dan moet NMVW het gehuurde aan haar opleveren (art. 7:224 BW). Deze nakomingsvordering kan nu alvast voor alsdan worden toegewezen. Daarnaast is NMVW op basis van art. 10 van de huurovereenkomst verplicht het gehuurde te onderhouden en voldoet ze daar niet aan. Daarom vordert CHG nakoming van die afspraak. Verder geldt dat NMVW een verbouwing heeft uitgevoerd en daarna bleek dat de brandmeldinstallatie hersteld moest worden. Deze kosten komen voor rekening van NMVW. Ook is (bijkomende) schade ontstaan na sluiting van het Afrikamuseum. Er heeft diefstal van diverse loodvoorzieningen plaatsgevonden op en om het gehuurde. Dat leidde tot lekkages. Deze schade moet NMVW ook vergoeden. Zij is namelijk haar exploitatieplicht niet nagekomen (art. 7:218 lid 1 BW en art. 11 lid 8 huurovereenkomst) en moet daarom de schade die daaruit voortvloeit vergoeden. Ze is ook haar verplichting om de tuin te handhaven (art. 9 huurovereenkomst) niet nagekomen. Het tuinwerk heeft CHG daarom uitgevoerd en de door haar gemaakte kosten wil CHG vergoed zien. Tot slot wil CHG dat zij volledige toegang tot het gehuurde krijgt ten behoeve van het opmaken van de staat van het gehuurde. Zo worden discussies in de toekomst voorkomen, aldus CHG.
3.3.
NMVW voert verweer. NMVW concludeert tot afwijzing van de vorderingen van CHG, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van CHG in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Verandering/vermeerdering van eis en gronden
4.1.
Op de mondelinge behandeling van 24 mei 2024 heeft CHG een eiswijziging aangekondigd. Bij akte van 7 juni 2024 heeft CHG haar eis veranderd/vermeerderd en ook de gronden aangevuld. Bij akte van 11 juli 2024 heeft NMVW hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens haar komt de eiswijziging in strijd met de eisen van de goede procesorde, nu CHG daarmee een nieuwe rechtsstrijd opent. Bovendien vindt de wijziging plaats op een laat tijdstip, namelijk na de mondelinge behandeling, aldus NMVW.
4.2.
De kantonrechter staat de verandering/vermeerdering van eis en de gronden daarvan toe. Volgens art. 130 Rv is de eiser bevoegd, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De eiswijziging is dus tijdig. Het levert ook geen onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding op, omdat een en ander tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen en CHG bij dagvaarding ook opmerkingen had gemaakt over het buitenmuseum (zie bijvoorbeeld randnummers 62 en 64, 153, 159 van de dagvaarding). Het geschil is in die zin dus niet (heel veel) anders geworden. Over het tuinonderhoud was in de dagvaarding niets opgenomen, maar CHG heeft door middel van productie 68 e-mailcorrespondentie uit december 2023 en februari 2024 overgelegd waaruit de discussie blijkt. NMVW heeft zich hierop dus voldoende kunnen voorbereiden. Tot slot geldt dat de kantonrechter zelf heeft verzocht om aanvulling van de gronden, waar nodig, omdat deze te summier in de dagvaarding waren opgenomen, waarin de nadruk met name lag op de inmiddels afgesplitste eigendomskwesties.
Schending waarheidsplicht
4.3.
CHG stelt dat NMVW tijdens de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023, gehouden in het incident, aan de kantonrechter niet de waarheid heeft verteld en dat dat moet betekenen dat de vorderingen van CHG moeten worden toegewezen. NMVW betwist dat ze de waarheidsplicht heeft geschonden.
4.4.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De kantonrechter is niet van oordeel dat NMVW haar verplichting om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren geschonden heeft. Het discussiepunt dat CHG opwierp en waar het CHG nu om gaat, ziet op het horen van een potentiële getuige. Ze wenst een verklaring van de getuige in te brengen en NMVW weerhoudt haar daarvan, terwijl NMVW tegen de kantonrechter verklaart dat ze dat niet doet, zo stelt CHG. De kantonrechter is van oordeel dat, mocht het al zo zijn dat CHG bij de kantonrechter iets anders zegt dan in een gesprek met NMVW, wat niet vaststaat, dat er niet toe leidt dat NMVW haar waarheidsplicht heeft geschonden. Als de kantonrechter het relevant vindt de getuige te horen, is dat mogelijk. Dat is van belang. Daarbij geldt ook dat CHG er zelf voor heeft gekozen geen voorlopig getuigenverhoor te starten, waarbij de getuige al gehoord had kunnen zijn, indien CHG dat essentieel had gevonden voor een goede behandeling van de zaak. De kantonrechter zal de vorderingen van CHG dus niet op deze grond toewijzen.
Onduidelijkheid/belang
4.5.
NMVW voert als algemene verweren tegen de vorderingen van CHG aan dat de vorderingen onduidelijk zijn en/of dat CHG er geen belang bij heeft.
4.6.
Zoals hierboven al aan de orde kwam, was de dagvaarding summier over de huurkwesties en heeft de kantonrechter CHG na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld haar stellingen nader toe te lichten. Voor de vordering onder a geldt dat deze inderdaad onvoldoende duidelijk is (gebleven). Hoe het gehuurde, alsmede het buitenmuseum, er op 1 april 2014 aan toe was is onbekend. Op die manier kan NMVW het gehuurde dus niet opleveren in “oorspronkelijke staat”, nog daargelaten dat NMVW heeft betwist dat van de staat waarin het gehuurde per 1 april 2014 aan NMVW ter beschikking is gesteld moet worden uitgegaan, omdat de huurovereenkomst in 2019 is aangegaan. CHG heeft foto’s overgelegd uit, zo stelt ze, onder meer de jaren 2013, 2018, 2019 en 2023, maar daaruit blijkt onvoldoende duidelijk wat de staat van het gehuurde was en in welke staat het gehuurde dan moet worden teruggebracht.
4.7.
Omdat CHG erkend heeft dat er geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, geldt het tweede deel van art. 7:224 lid 2 BW. De huurder wordt, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. NMVW heeft nog tijd om, indien nodig, eventuele onderhoudswerkzaamheden, waarop hierna nog zal worden teruggekomen, te verrichten en daarna zal het gehuurde ter beschikking van CHG worden gesteld.
4.8.
Ook de vordering onder f is onduidelijk (gebleven). Bij akte heeft CHG deze vordering niet toegelicht en daarmee onvoldoende gesteld. Onduidelijk is wat de grondslag van de vordering is. De vordering tot, kort gezegd, “toegang verlenen” wordt daarom afgewezen.
4.9.
Tot slot geldt dat CHG ook onvoldoende belang heeft bij haar vorderingen onder a en f, omdat pas bij het einde van de huur oplevering plaatsvindt en dus de staat van het gehuurde bekeken wordt. Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe (art. 3:303 BW). Daarbij geeft de kantonrechter partijen wel mee dat het, gezien alle tussen partijen spelende discussies, verstandig kan zijn om voor het einde van de huur al een keer samen met elkaar door het gehuurde te gaan.
Het onderhoud
4.10.
Volgens CHG is NMVW verplicht het gehuurde aan de binnenzijde in goede staat van onderhoud te houden en onderhoud, herstel en vernieuwing van voorzieningen die NMVW zelf heeft aangebracht of heeft doen aanbrengen te plegen (art. 10 huurovereenkomst en aanhangsel). Pas na een bouwkundige inspectie kan bekeken worden welke herstelkosten nodig zijn om het binnenmuseum weer in goede staat van onderhoud te krijgen, aldus CHG.
4.11.
Daarnaast baart voornamelijk het achterstallig onderhoud aan het buitenmuseum CHG zorgen. Ze wijst op een rapport van Architectureplus van 8 november 2021 om te onderbouwen welke onderdelen in ieder geval onderhoud nodig hebben. Ze stelt dat NMVW verplicht is het buitenmuseum te onderhouden. Dat zou voortvloeien uit het in 2013 ten behoeve van SAC gevestigde opstalrecht op de Afrikaanse woonvormen, deel uitmakend van het buitenmuseum. In artikel 3 onder d daarvan is opgenomen dat SAC de bebouwingen in goede staat moest onderhouden. De bedoeling was dat het recht van opstal en dus ook de verplichting tot onderhoud op NMVW zou overgaan. Dat blijkt onder meer uit notulen van twee gesprekken, die CHG, NMVW en SAC hebben gehad op 7 april 2015 en 22 oktober 2015. Er zou een notariële akte worden opgemaakt. Die is echter nooit opgemaakt, maar NMVW weet volgens CHG heel goed dat dat wel de bedoeling was en heeft zich ook gedragen alsof ze opstalhouder was. Zo heeft ze onderhoud aan het buitenmuseum gepleegd. Daarvan heeft CHG ook bewijsstukken overgelegd (productie 47 en 48). Het zou dus, kort gezegd, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de onderhoudsverplichting voor het buitenmuseum op CHG zou rusten, aldus CHG.
4.12.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de huurovereenkomst in art. 10 lid 1 en in het aanhangsel bij de huurovereenkomst is opgenomen dat NMVW het gehuurde aan de binnenzijde moet onderhouden. CHG heeft onvoldoende onderbouwd dat NMVW zich niet aan deze verplichting houdt. Het door haar overgelegde rapport ziet op het onderhoud aan het buitenmuseum en kan dus niet ter onderbouwing dienen. CHG erkent ook dat ze niet precies weet hoe de binnenzijde er aan toe is en wil daarom een inspectie doen. Op die inspectie is de kantonrechter hierboven al ingegaan (zie het deel over “volledige toegang tot het gehuurde verschaffen”/vordering onder f). Deze nakomingsvordering kan dus in zoverre niet slagen.
4.13.
Duidelijk is dat in de verhouding die CHG met SAC had, het onderhoud van het buitenmuseum door SAC werd gedaan. Dit heeft NMVW ook niet betwist. Echter, het recht van opstal, waarin de onderhoudsverplichting ten laste van SAC was opgenomen, is teniet gegaan door vermenging. Op 30 december 2019 is daarvan een notariële akte opgemaakt die door NMVW is overgelegd. Die akte dateert van na de door CHG en NMVW gesloten huurovereenkomst. Het had voor de hand gelegen om juist dan een nieuw opstalrecht te vestigen, zoals aanvankelijk misschien ook de bedoeling was. Echter dit is niet gebeurd. Dat betekent dat aan NMVW geen duidelijke verplichting is opgelegd om het buitenmuseum te onderhouden. Dat betekent ook dat niet kan worden aangenomen dat de huurovereenkomst op dit punt een leemte bevat, die aan de hand van de redelijkheid en billijkheid zou kunnen worden opgevuld. Dit geldt te meer, nu met het onderhoud van het buitenmuseum zulke grote financiële lasten gepaard gaan als uit het rapport van Architectureplus volgt (en uit de vordering blijkt). Een tegenargument voor een onderhoudsplicht ten laste van NMVW valt ook aan de huurovereenkomst zelf te ontlenen. In artikel 9 lid 2 is het NM(V)W niet toegestaan om zonder toestemming van CHG onder meer opstallen te veranderen of uit de tuin te verwijderen, echter met uitzondering van die van het buitenmuseum. Dat NMVW opstallen uit het buitenmuseum mag veranderen en zelfs mag verwijderen lijkt niet in overeenstemming te zijn met een onderhoudsplicht. De vordering van CHG bevat op dit punt ook onderdelen die betrekking hebben op zulk een verandering. Die veranderingen lijken dus sowieso te zijn gedekt door de huurovereenkomst. Afgezien van de vraag naar de onderhoudsplicht is de vordering van CHG op dit punt dus ook te weinig gespecificeerd.
Dat NMVW op andere gronden dan de huurovereenkomst of een opstalrecht gehouden is om het onderhoud aan het buitenmuseum te doen is onvoldoende door CHG onderbouwd. Ze heeft wel gesteld dat het uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit, maar de kantonrechter ziet niet in waarom, als de huurovereenkomst duidelijk is en het opstalrecht niet gevestigd is, de redelijkheid en de billijkheid tot een onderhoudsverplichting zouden moeten leiden. Dat het mogelijk een omissie is dat het opstalrecht niet gevestigd is, kan zo zijn, maar moet voor rekening van CHG blijven. Dat een bruikleenovereenkomst is gesloten tussen partijen, zoals CHG bij de mondelinge behandeling heeft betoogd, is onvoldoende onderbouwd. Dat een onderhoudsplicht zonder meer voortvloeit uit de exploitatieplicht van NMVW is voorts zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan te nemen. Ten slotte maakt de omstandigheid dat in het verleden tussen partijen bepaalde vormen van onderhoud aan het buitenmuseum zouden zijn besproken en/of uitgevoerd niet dat NMVW daar nu in algemene zin mee kan worden belast. De conclusie is dat ook de nakomingsvordering tot onderhoud van het buitenmuseum niet kan slagen. De vordering onder b zal dus worden afgewezen.
4.14.
Voor zover CHG heeft willen betogen dat ze schade heeft geleden doordat NMVW heeft nagelaten onderhoud uit te voeren en CHG (daarom) gerechtigd is die werkzaamheden voor rekening en risico van NMVW te (doen) verrichten, en/of dat NMVW aansprakelijk is voor schade aan het gehuurde, die is ontstaan door haar toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit deze overeenkomst (art. 11 lid 3 en lid 8 van de huurovereenkomst), geldt dat die vorderingen ook worden afgewezen. Het tekortschieten van NMVW is, zoals hierboven al aan de orde kwam, onvoldoende onderbouwd. Dit betreft het laatste deel van de vordering onder d.
De brandmeldinstallatie
4.15.
Nadat partijen over en weer stellingen hadden ingenomen over de brandmeldinstallatie, is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat CHG van mening is dat NMVW schade heeft veroorzaakt aan de brandmeldinstallatie die eigendom van CHG is. Hoewel CHG onvoldoende heeft onderbouwd welke schade zij precies heeft geleden (ze heeft enkel twee facturen van [naam 1] bijgevoegd waaruit niet blijkt waarom het betreffende werk is uitgevoerd en wat voor werk het precies betrof) en waarom NMVW daarvoor aansprakelijk is, geldt dat NMVW, zonder erkenning van aansprakelijkheid, heeft toegezegd een bedrag van € 20.000,00 te willen betalen. De kantonrechter begrijpt uit de laatste akte van NMVW dat NMVW dat bedrag inmiddels heeft betaald. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een hoger bedrag dan € 20.000,00 door NMVW betaald moet worden. De vordering onder c van € 30.277,73 (inclusief btw) zal dan ook niet volledig worden toegewezen. Enkel € 20.000,00 (inclusief btw) zal worden toegewezen en uiteraard geldt dat voor zover dit bedrag al is betaald, dat niet nogmaals hoeft te gebeuren. Omdat CHG alleen niet meer op de akte van NMVW heeft kunnen reageren kan daarvan niet zonder meer worden uitgegaan.
De vorderingen tot schadevergoeding
4.16.
Naast schade aan de brandmeldinstallatie, is volgens CHG ook schade aan het dak van zaal 1 en 2 opgetreden, in de vorm van spijkers die door het dak zijn geslagen. Daardoor, zo begrijpt de kantonrechter, hebben lekkages in zaal 1 en 2 van het binnenmuseum plaatsgevonden volgens CHG. NMVW heeft dit betwist. CHG heeft geen (nadere) onderbouwing aangeleverd en heeft ook aangegeven dat het haar niet precies duidelijk is welke schade waar precies is ontstaan, maar dat het voortvloeit uit verbouwingen die NMVW heeft uitgevoerd. Ze wil graag toegang tot het gehuurde om dit nader te onderzoeken. De vordering tot zo’n inspectie is, zoals hierboven al twee keer is overwogen, afgewezen.
4.17.
CHG heeft verder geen concreet bedrag genoemd aan schade die zij stelt te hebben geleden. Ze vordert verwijzing naar de schadestaat (zie de vordering onder d). CHG kan een veroordeling tot schadevergoeding krijgen, ook als de omvang van de schade nog niet vaststaat (vergelijk art. 612 Rv). Wel moet zij dan feiten stellen waaruit aannemelijk wordt:
- dat mogelijk schade is geleden,
- dat er sprake is van aansprakelijkheid c.q. een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis en dat NMVW in verzuim is in het geval de nakoming niet blijvend onmogelijk is,
- dat er causaal verband bestaat tussen het doen/nalaten van NMVW/de tekortkoming en de schade.
Dit heeft CHG onvoldoende gedaan. Ze heeft enkel foto’s overgelegd, maar daaruit wordt een en ander niet voldoende duidelijk. NMVW heeft bovendien betwist dat ze wijzigingen heeft aangebracht waarvoor geen toestemming door CHG is verleend. CHG heeft ook erkend dat toestemming is verleend voor verbouwing van zaal 1 en 2. Bij deze stand van zaken moet de conclusie zijn dat NMVW zich heeft gehouden aan wat in art. 5 van de huurovereenkomst is overeengekomen en deze vordering van NMVW dus wordt afgewezen.
4.18.
CHG heeft ook schadevergoeding gevorderd (of verwijzing naar de schadestaat) vanwege diefstal van diverse loodvoorzieningen. Ook dit leidt tot lekkages in zaal 1 en 2 volgens CHG. Deze schade is ontstaan, aldus CHG, omdat NMVW haar exploitatieplicht niet is nagekomen. De aansprakelijkheid van NMVW volgt uit art. 7:218 BW. Daarnaast volgt het ook uit art. 11 lid 8 van de huurovereenkomst. Volgens dat artikel is NMVW aansprakelijk voor schade aan het gehuurde, die is ontstaan door haar toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit deze overeenkomst. Alle schade, behalve brandschade, wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan.
4.19.
NMVW heeft betwist dat deze schade is ontstaan doordat zij haar exploitatieplicht niet nakomt. Het Afrika Museum, in 2023 hernoemd tot Wereldmuseum, mocht na een uitspraak van de kantonrechter van 10 november 2023 gesloten worden. Daarna is, zo stelt NMVW, de beveiliging (fysiek en met een beveiligingssysteem/camera’s) hetzelfde gebleven als toen het museum nog open was voor publiek. De diefstal heeft ook plaatsgevonden buiten de tijd dat NMVW aanwezig was (zij is aanwezig 9.00-17.00 uur).
4.20.
Ook hiervoor geldt dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van NMVW, CHG onvoldoende heeft onderbouwd dat NMVW aansprakelijk is voor de door haar gestelde schade. Daarom volgt ook hier geen verwijzing naar de schadestaat.
4.21.
De vordering onder d wordt dus afgewezen.
Tuinwerkzaamheden
4.22.
Volgens art. 9 van de huurovereenkomst is NMVW verplicht de tuin aan te leggen, te gebruiken en te handhaven. CHG vordert € 55.981,82 aan kosten en heeft vier offertes van [naam 2] overgelegd om deze kosten te onderbouwen. NMVW erkent dat ze de tuin moet onderhouden. Ze doet dat ook en heeft daartoe personeel in dienst. Ze betwist echter dat ze het tuinonderhoud op een manier moet doen die CHG bepaalt. Zij mag, zo stelt ze, de verplichting naar eigen inzicht invullen. “Handhaven” van de tuin is voldoende.
4.23.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden, is of het door CHG bedoelde tuinonderhoud valt onder wat partijen in art. 9 van de huurovereenkomst hebben afgesproken. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is. NMVW heeft gesteld dat ze de afgelopen 10 jaar in totaal ongeveer € 1.400.000,00 heeft uitgegeven aan tuinonderhoud. Dat betekent dat de kosten aanzienlijk (voor haar) waren. Dat betekent echter ook dat het bedrag van € 55.981,82, met het totaalbedrag in gedachten, niet onevenredig hoog lijkt voor een of twee jaar onderhoud. CHG heeft onbetwist gesteld dat het tuinonderhoud in ieder geval in 2022 en 2023 niet heeft plaatsgevonden en daarvan e-mailcorrespondentie in het geding gebracht. NMVW heeft vervolgens niet aangegeven welke kosten volgens haar normale kosten per jaar voor het “handhaven” van de tuin zouden zijn. Dat betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat de door CHG overgelegde offertes overeenstemmen met hetgeen gebruikelijk is voor het handhaven van de tuin en NMVW deze kosten moet vergoeden.
4.24.
NMVW heeft nog gesteld dat zij geen schriftelijke ingebrekestelling/kennisgeving heeft ontvangen van CHG, wat wel nodig is, maar ook dat verweer gaat niet op. Uit de door NMVW overgelegde e-mailcorrespondentie (productie 68) blijkt duidelijk dat CHG in december 2023 heeft verzocht om (regulier) tuinonderhoud te doen en NMVW in februari 2024 heeft laten weten daar niet toe te zullen overgaan. NMVW heeft enkel, zonder nadere toelichting, aangeven dat er onderhoud is gepleegd. Dat is onvoldoende. Deze vordering onder e zal dus worden toegewezen.
Slot
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat € 20.000,00 wordt toegewezen vanwege de brandmeldinstallatie en € 55.981,82 voor de tuinwerkzaamheden.
4.26.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt NMVW tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 (inclusief btw) aan CHG vanwege de brandmeldinstallatie, voor zover dit bedrag nog niet is betaald,
5.2.
veroordeelt NMVW tot betaling van een bedrag van € 55.981,82 aan CHG vanwege tuinonderhoud,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.
398 / 40141