ECLI:NL:RBGEL:2024:6319

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
434468
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking na verkoop van auto

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde wegens ongerechtvaardigde verrijking. Eiseres heeft gedaagde geld verstrekt voor de aankoop van een auto, die gedaagde vervolgens heeft verkocht zonder de opbrengst aan eiseres terug te betalen. De rechtbank Gelderland heeft op 25 september 2024 geoordeeld dat gedaagde onterecht de verkoopopbrengst van de auto heeft behouden. Eiseres had recht op de volledige verkoopprijs, aangezien zij de auto had gefinancierd. De rechtbank concludeert dat er geen overeenkomst van geldlening was, maar dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door de verkoopprijs van de auto te behouden. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 19.000,00 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 februari 2024. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van eiseres grotendeels toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/434468 / HZ ZA 24-129
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. Peute,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Zeegers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

[gedaagde] moet [eiseres] een schadevergoeding betalen, omdat hij ten onrechte de opbrengst van de verkoop van haar auto zelf heeft gehouden.

3.De feiten

3.1.
Eind november 2022 heeft [gedaagde] een [automerk] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gekocht. [gedaagde] heeft de gehele koopprijs van de auto (€ 20.000,00) betaald met het geld dat van [eiseres] hiervoor aan hem heeft overgeboekt. De auto is op naam van [gedaagde] gesteld.
3.2.
[eiseres] heeft op 21 december 2022 een bedrag van € 2.500,00 aan [gedaagde] overgemaakt voor (onderhouds)kosten van de auto, waaronder een nieuwe accu.
3.3.
Partijen zijn in januari 2023 met de auto op vakantie geweest in Noorwegen. Op 14 januari 2023 heeft [eiseres] een bedrag van € 2.500,00 aan [gedaagde] overgeboekt. In het voorjaar van 2023 is de auto door [gedaagde] verkocht.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024, en een bedrag van € 1.240,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (27 maart 2024), en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiseres] legt - kort samengevat - aan haar vordering ten grondslag dat zij aan [gedaagde] geld heeft gegeven om een auto te kopen voor hun vakantie, dat [gedaagde] een auto heeft gekocht en dat hij de auto na de vakantie weer heeft verkocht zonder het gegeven geld aan haar terug te betalen.
4.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] erkent dat hij op verzoek van [eiseres] op zoek is gegaan naar een geschikte auto voor de vakantie, dat [eiseres] deze auto heeft betaald en dat hij de auto na de vakantie weer heeft verkocht. [gedaagde] stelt dat hij, in overleg met [eiseres] , de verkoopopbrengst heeft geïnvesteerd in cryptocurrency.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Er is geen overeenkomst van geldlening
5.1.
[eiseres] heeft in de dagvaarding gesteld dat de betaling aan [gedaagde] voor de aanschaf en het gereedmaken van de auto (in totaal € 25.000,00) is te kwalificeren als een geldlening en dat zij nakoming van de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] vordert. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is geweest van een geldlening.
5.2.
Voor een overeenkomst van geldlening is op grond van artikel 7:129 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), onder meer, vereist dat [gedaagde] zich verbindt om het verstrekte geld aan [eiseres] terug te betalen. [eiseres] heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat tussen partijen een terugbetalingsverplichting is overeengekomen, zodat niet is komen vast te staan dat sprake zou zijn van een overeenkomst van geldlening. [gedaagde] heeft op die grond dan ook geen (terug)betalingsverplichting.
Er is sprake van ongerechtvaardigde verrijking
5.3.
Ter zitting is (op grond van artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) met partijen de rechtsgrond ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW besproken. Voor ongerechtvaardigde verrijking is vereist dat sprake is van een verrijking van [gedaagde] en een verarming van [eiseres] waarbij een zeker verband moet bestaan tussen de verrijking en verarming. Daarnaast moet de verrijking ongerechtvaardigd zijn: er bestaat geen redelijke oorzaak of (rechtvaardigings)grond voor de verrijking.
5.4.
Vast staat dat de auto is gekocht met het geld van [eiseres] dat zij met dit doel aan [gedaagde] beschikbaar heeft gesteld. Daarnaast heeft zij ook nog (onderhouds)kosten voor deze auto betaald. Dit leidt tot de conclusie dat [eiseres] eigenaar was van de auto. Het enkele feit dat de auto en de autoverzekering op naam van [gedaagde] stonden maakt dit niet anders. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat [gedaagde] de auto zou gaan verkopen. Dat [gedaagde] de auto van [eiseres] heeft verkocht is dus niet onrechtmatig. [gedaagde] heeft echter de verkoopprijs van de auto behouden en, naar eigen zeggen, in cryptocurrency geïnvesteerd. [gedaagde] stelt dat deze investering - tijdens de vakantie - in overleg met [eiseres] is afgesproken, maar dit wordt door [eiseres] weersproken en door [gedaagde] niet (nader) onderbouwd. Nu niet is komen vast te staan dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de investering van de verkoopprijs van de auto in cryptocurrency, heeft [gedaagde] ten onrechte de verkoopprijs van de auto behouden en niet aan [eiseres] als eigenaar van de auto - en rechthebbende op de verkoopprijs - afgedragen. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] onrechtmatig is verrijkt met de verkoopprijs van de auto en dat [eiseres] is verarmd, omdat zij niet langer eigenaar is van de auto zonder dat zij hiervoor de verkoopprijs heeft ontvangen.
[gedaagde] is een schadevergoeding van € 19.000,00 aan [eiseres] verschuldigd
5.5.
De ongerechtvaardigd verrijkte partij ( [gedaagde] ) is verplicht de schade die de verarmde ( [eiseres] ) heeft geleden te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking en voor zover dit redelijk is.
5.6.
Het verweer dat het in een affectieve relatie of vriendschap niet ongebruikelijk is dat partners of vrienden zaken voor elkaar betalen en er dan geen terugbetalingsverplichting bestaat, slaagt niet. [gedaagde] heeft immers ter zitting verklaard dat hij niets betaalde.
5.7.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat de verkoopprijs van de auto € 19.000,00 bedroeg. [eiseres] heeft deze verkoopwaarde van de auto niet langer weersproken. Omdat [eiseres] als eigenaar van de auto recht had op de volledige verkoopopbrengst, is het bedrag van € 19.000,00 de door haar geleden schade. Nu [gedaagde] de verkoopprijs heeft behouden, is dit ook het bedrag waarmee hij zich heeft verrijkt en in hetgeen hij heeft aangevoerd is niet gebleken dat de verplichting tot het vergoeden van de schade ter hoogte van € 19.000,00 niet redelijk zou zijn. Daarom zal de gevorderde hoofdsom tot dit bedrag worden toegewezen.
De wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten
5.8.
De verbintenis tot schadevergoeding ontstaat op het moment van de verrijking. Dit is het moment dat [gedaagde] de verkoopprijs van de auto heeft ontvangen en behouden. De gevorderde wettelijke rente over een schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is op grond van artikel 6:119 BW verschuldigd nadat [gedaagde] met de voldoening hiervan in verzuim is geraakt. [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 14 februari 2024 in gebreke gesteld met een betalingstermijn van veertien dagen. [gedaagde] heeft niet binnen deze redelijke termijn betaald, waarna het verzuim is ingetreden. De wettelijke rente is daarom verschuldigd vanaf 29 februari 2024.
5.9.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.240,25 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (bij de gevorderde hoofdsom van € 25.000,00) is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.167,65 bij de toe te wijzen hoofdsom van € 19.000,00. De rechtbank wijst daarom € 1.167,65 toe. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar zoals gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding (27 maart 2024).
5.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.212,39

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 19.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 29 februari 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.167,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 27 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.212,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
AV/FB