ECLI:NL:RBGEL:2024:6306

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
055205.21 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. De officier schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk op € 134.070,27, maar paste dit bedrag later aan naar € 21.309,00. De verdediging stelde dat er geen grond was voor ontneming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 december 2018 tot en met 18 april 2019 meerdere declaraties heeft ingediend bij de gemeente Arnhem voor gespecialiseerde begeleiding, waarvoor HBO-geschoold personeel vereist was. De verdachte had echter zelf geen HBO-opleiding en heeft de begeleiding niet onder supervisie verleend, wat leidde tot valsheid in geschrift. Ondanks het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, was de rechtbank van oordeel dat het bedrag niet kon worden vastgesteld op basis van het dossier. Daarom heeft de rechtbank besloten dat de verdachte geen bedrag aan de Staat hoeft te betalen, en heeft het bedrag aan ontneming vastgesteld op nihil.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier was aanwezig bij de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05.055205.21
Datum uitspraak : 12 september 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. Y. Finani, advocaat in Utrecht.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 134.070,27.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de officier van justitie geschat op € 21.309,00. Hij heeft gevorderd dit bedrag aan verdacht te ontnemen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor ontneming.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 12 september 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van valsheid in geschrift is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Veroordeelde heeft in de periode van 21 december 2018 tot en met 18 april 2019 meermaals declaraties opgemaakt ten name van de gemeente Arnhem met betrekking tot gespecialiseerde begeleiding, zoals bedoeld onder productcode 02A05. Voor het verlenen van deze begeleiding is HBO-geschoold personeel vereist. [2] Veroordeelde heeft verklaard dat hij in de periode van januari tot en met maart 2019 werkzaamheden onder deze code heeft gedeclareerd, die hij heeft zelf heeft verricht. Veroordeelde heeft zelf geen HBO-opleiding gevolgd en de gespecialiseerde begeleiding onder supervisie verleend. [3] Zo handelend heeft veroordeelde niet voldaan aan de met de gemeente overeengekomen opleidingseisen. Veroordeelde heeft de declaraties in verband met deze werkzaamheden valselijk opgemaakt. De declaraties zijn wel uitbetaald aan [bedrijf] . Aan verdachte is salaris uitgekeerd uit de betalingen door de gemeente aan [bedrijf] (p. 48 en 49). Daarmee is vast komen te staan dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De hoogte van het bedrag aan declaraties voor niet of niet juist verleende zorg is op basis van het dossier echter niet vast te stellen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het niet mogelijk is op basis van het dossier de hoogte van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank daarom het bedrag dat veroordeelde aan de staat moet betalen vast op een bedrag van € 0 (nul euro).

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
nihil;
- bepaalt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op
nihil.
Aldus gegeven door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. M.W.R. Koch en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2024.
mr. Van Kasbergen is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de Sociale Recherche Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, gesloten op 9 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Opleidingseisen ambulante ondersteuning, p. 773.
3.Verklaring ter terechtzitting van 29 augustus 2024; curriculum vitae van [verdachte] , geboren op 8 december 1972 en de overeenkomst tot supervisie in het kader van de Wmo en de Jeugdwet van 1 januari 2018, overgelegd als productie D in de bijlagen van de e-mail van [naam] van 28 augustus 2024.