Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.De beoordeling van de vordering
4.De toegepaste wettelijke bepalingen
5.De beslissing
nihil;
nihil.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. De officier schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk op € 134.070,27, maar paste dit bedrag later aan naar € 21.309,00. De verdediging stelde dat er geen grond was voor ontneming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 december 2018 tot en met 18 april 2019 meerdere declaraties heeft ingediend bij de gemeente Arnhem voor gespecialiseerde begeleiding, waarvoor HBO-geschoold personeel vereist was. De verdachte had echter zelf geen HBO-opleiding en heeft de begeleiding niet onder supervisie verleend, wat leidde tot valsheid in geschrift. Ondanks het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, was de rechtbank van oordeel dat het bedrag niet kon worden vastgesteld op basis van het dossier. Daarom heeft de rechtbank besloten dat de verdachte geen bedrag aan de Staat hoeft te betalen, en heeft het bedrag aan ontneming vastgesteld op nihil.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier was aanwezig bij de zitting.