ECLI:NL:RBGEL:2024:6301

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
05.204890.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag op baby

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op haar achttien dagen oude baby. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als moeder verantwoordelijk was voor de zorg van haar kind, opzettelijk zware lichamelijke letsels heeft toegebracht aan de baby. De feiten vonden plaats tussen 20 en 30 november 2018, waarbij de baby ernstige verwondingen opliep door herhaaldelijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de letsels heeft veroorzaakt, maar ook haar kind in een hulpeloze toestand heeft gebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en vier maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 50.000,- schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat blijvende schade heeft opgelopen door het handelen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van haar kind, wat de poging tot doodslag bevestigde. De uitspraak is een duidelijke boodschap over de verantwoordelijkheid van ouders voor de veiligheid en het welzijn van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/204890-22
Datum uitspraak : 16 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
raadsman: mr. B.G.M. Frencken, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 30 november 2018 te [woonplaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018)
(telkens) opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] één of meermalen
(zeer) krachtig om/bij diens middel/borstkas heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (daarbij) krachtig repeterend heeft geschud en/of
die [slachtoffer] krachtig op/tegen de grond heeft gegooid, althans (onverhoeds) heeft laten vallen en/of
het hoofd van die [slachtoffer] tussen/nabij/tegen een deurkozijn heeft gelegd en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig de deur heeft dichtgedrukt en/of dichtgegooid en/of
(daarbij/daarmee) één of meermalen een grote krachtsinwerking op het hoofd en/of het lichaam
en/of de arm(en) en/of de be(e)n(en van die [slachtoffer] heeft uitgevoerd en/of
die [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 30 november 2018 te [woonplaats] ,
aan haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018)
(telkens) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-een complexe (vertakte) schedelbreuk beiderzijds en/of
-een subgaleale bloeduitstorting beiderzijds aan zij- en achterkant van het hoofd en/of
-een subdurale bloeduitstorting voor- en zijwaarts van het hoofd en/of
-subarachnoïdale bloeduitstortingen beiderzijds over de hersenen en/of
-een metafysaire hoekfractuur van beide scheenbenen en/of het kuitbeen rechts en/of
-drie ribfracturen, heeft toegebracht door één of meermalen
die [slachtoffer] (zeer) krachtig om/bij diens middel/borstkas vast te pakken en/of vast te houden en/of (daarbij) krachtig repeterend te schudden en/of
die [slachtoffer] krachtig op/tegen de grond te gooien, althans (onverhoeds) te laten vallen en/of
het hoofd van die [slachtoffer] tussen/nabij/tegen een deurkozijn te leggen en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig de deur dicht te drukken en/of dicht te gooien en/of (daarbij/daarmee) één of meermalen een grote krachtsinwerking op het hoofd en/of het lichaam en/of de arm(en) en/of de be(e)n(en) van die [slachtoffer] uit te voeren en/of
die [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan/stompen
en/of te trappen/schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 30 november 2018 te [woonplaats] ,
haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018) (telkens)
heeft mishandeld door,
die [slachtoffer] één of meermalen (zeer) krachtig om/bij diens middel/borstkas vast te pakken
en/of vast te houden en/of (daarbij) krachtig repeterend te schudden en/of
die [slachtoffer] krachtig op/tegen de grond te gooien, althans (onverhoeds) te laten vallen en/of
het hoofd van die [slachtoffer] tussen/nabij/tegen een deurkozijn te leggen en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig de deur dicht te drukken en/of dicht te gooien en/of (daarbij/daarmee) één of meermalen een grote krachtsinwerking op het hoofd en/of het lichaam en/of de arm(en) en/of de be(e)n(en) van die [slachtoffer] uit te voeren en/of
die [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan/stompen
en/of te trappen/schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-een complexe (vertakte) schedelbreuk beiderzijds en/of
-een subgaleale bloeduitstorting beiderzijds aan zij- en achterkant van het hoofd en/of
-een subdurale bloeduitstorting voor- en zijwaarts van het hoofd en/of
-subarachnoïdale bloeduitstortingen beiderzijds over de hersenen en/of
-een metafysaire hoekfractuur van beide scheenbenen en/of het kuitbeen rechts en/of
-drie ribfracturen,
ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 30
november 2018 te [woonplaats] ,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
onvoldoende toezicht op de veiligheid van nader te noemen en/of pasgeboren [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018) heeft gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer] onvoldoende adequate bescherming tegen geweld heeft onthouden en/of (daarbij) niet of niet tijdig passende (medische en/of hulpverlenende) zorg voor die [slachtoffer] in te roepen,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-een complexe (vertakte) schedelbreuk beiderzijds en/of
-een subgaleale bloeduitstorting beiderzijds aan zij- en achterkant van het hoofd en/of
-een subdurale bloeduitstorting voor- en zijwaarts van het hoofd en/of
-subarachnoïdale bloeduitstortingen beiderzijds over de hersenen en/of
-een metafysaire hoekfractuur van beide scheenbenen en/of het kuitbeen rechts en/of
-drie ribfracturen, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan;
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 november 2018 tot en met 30
november 2018 te [woonplaats] ,
(telkens) opzettelijk
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018) tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, als moeder van haar pasgeboren minderjarige dochter [slachtoffer] , krachtens de wet (art. 1.247 BW) verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft zij:
-haar pasgeboren dochter [slachtoffer] in een situatie gebracht en/of gehouden die voor de gezondheid
van haar schadelijk was of kon zijn en/of (daarbij)
-onvoldoende toezicht op de veiligheid van haar dochter [slachtoffer] gehouden en/of haar dochter [slachtoffer] bescherming tegen geweld onthouden en/of (vervolgens)
-één of meer letsels van haar dochter [slachtoffer] niet (tijdig) meegedeeld aan de (medische) zorg- en/of hulpverlenende instantie(s), dan wel hulp ingeroepen bij deze instantie(s), waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op [geboortedatum 2] 2018 is [slachtoffer] geboren. Bij het consultatiebureau werden gevoelige gegevens gevorderd met betrekking tot [slachtoffer] . Er is een postnataal huisbezoek geweest door een waarnemend verpleegkundige. Daar zijn geen relevante gegevens uitgekomen. [2] [slachtoffer] is op maandag 26 november 2018 op de inloop van het consultatiebureau gewogen. De procedure tijdens het wegen is dat de baby ontbloot wordt gewogen. [3]
Verdachte is de moeder van [slachtoffer] . In de nacht van 29 november 2018 op 30 november 2018 waren verdachte, haar zoon [zoon verdachte] en haar dochters [dochter verdachte] en [slachtoffer] in de woning van verdachte in [woonplaats] . [4]
Op 30 november 2018 om 04:45 uur ontvingen ambulancebroeders een melding dat een baby van achttien dagen oud, letsel zou hebben opgelopen. [5] [slachtoffer] werd opgenomen in het [ziekenhuis] in [plaats] . [6] In het ziekenhuis bleek dat [slachtoffer] de volgende letsels had:
  • beiderzijds een complexe schedelbreuk met subgaleale bloeduitstorting;
  • een plaatselijke subdurale (onder het harde hersenvlies) bloeduitstorting;
  • beiderzijds subarachnoïdale (onder het zachte hersenvlies) bloeduitstortingen;
  • een sleutelbeenbreuk;
  • drie opeenvolgende ribbreuken;
  • twee metafysaire hoekfracturen aan de scheenbenen;
  • een onderhuidse bloeduitstorting op het voorhoofd;
  • krab-, kras- en schaafletsels verspreid over het lichaam;
  • scherprandige huidperforaties aan de vingers aan beide handen en de linkervoet;
  • een vermoedelijke brandwond op de wang.
In het ziekenhuis moest [slachtoffer] vanwege ademstops, een lage bloeddruk en verminderde urineproductie kortdurend worden geïntubeerd en beademd op de kinder intensive-care. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit is de officier van justitie van oordeel dat de eerste van de drie in de tenlastelegging opgenomen varianten van het in een hulpeloze toestand brengen of laten kan worden bewezen. De tweede en derde variant kunnen niet worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de geweldshandelingen die zijn genoemd onder het 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd. De verdediging heeft aangevoerd dat mogelijk de 3-jarige [dochter verdachte] de letsels heeft toegebracht bij [slachtoffer] en verdachte heeft direct na ontdekking van de hulpeloze toestand van [slachtoffer] de artsen ingeschakeld, waardoor van in hulpeloze toestand houden of laten geen sprake kan zijn. Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de raadsman bepleit dat de vastgestelde letsels geen levensbedreigende letsels betroffen. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van de 5-jarige zoon van verdachte, [zoon verdachte] , en de 3-jarige dochter van verdachte, [dochter verdachte] , niet moeten worden gebruikt voor het bewijs, omdat ze niet betrouwbaar zijn. Indien de rechtbank deze verklaringen wel voor het bewijs zou gebruiken, heeft de verdediging een tweeledig voorwaardelijk verzoek gedaan. Dit betreft ten eerste het benoemen van een deskundige welke een betrouwbaarheidsoordeel geeft omtrent de bewijswaarde van de verklaringen van [zoon verdachte] en [dochter verdachte] tussen januari 2019 en september 2019 en ten tweede het horen van [zoon verdachte] en [dochter verdachte] als getuige.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 primair: poging tot doodslag
Letsels
Is er sprake geweest van levensbedreigende letsels?
De letsels van [slachtoffer] zijn hiervoor besproken onder de vaststaande feiten. De raadsman heeft aangevoerd dat de letsels niet levensbedreigend zijn geweest. De deskundige dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts, heeft in zijn rapport beschreven dat de complexe schedelbreuken, de bloedingen in het hoofd bij de hersenvliezen en de ribbreuken op zichzelf niet levensbedreigend waren na medisch ingrijpen. Dit medisch ingrijpen bestond uit kortdurend beademen en correctie van lage bloeddruk en verminderde urineproductie en toediening van medicatie tegen epileptische activiteit. [9] Ter terechtzitting heeft de deskundige dit nader toegelicht en ter verduidelijking aangegeven dat de letsels van [slachtoffer] potentieel levensbedreigend waren, na het noodzakelijke intensieve medisch ingrijpen was dit niet meer het geval. De vitale functies van het lichaam [slachtoffer] werden bedreigd, door het medisch ingrijpen is het risico afgewend. [10] De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en stelt dan ook vast dat sprake is geweest van levensbedreigend letsels.
Is er sprake van toegebrachte letsels?
De deskundige geeft in zijn rapport in de eerste plaats aan dat een medische (al dan niet bijkomende) oorzaak voor het, eventueel bij relatief geringe krachtsinwerking, ontstaan van de afwijkingen in het hoofd, de botbreuken en het uitwendig zichtbaar letsel, gelet op de resultaten van lichamelijk onderzoek (aard, aantal en verspreiding van de letsels) en aanvullend medisch onderzoek als uitgesloten wordt beschouwd.
De deskundige beschouwt een geboortetrauma als oorzaak voor het ontstaan van de afwijkingen in het hoofd, de botbreuken en het uitwendig zichtbaar letsel van [slachtoffer] eveneens als uitgesloten en de schedelfractuur, bij afzonderlijke beschouwing daarvan, als uiterst onaannemelijk.
Daarnaast beschouwt de deskundige eigen motorisch gedrag van het kind en normaal uitgevoerde handelingen in het kader van verzorging en hantering van het kind, als oorzaak voor het ontstaan van de afwijkingen in het hoofd, de botbreuken en het uitwendig zichtbaar letsel, als uitgesloten. [11]
Verdachte heeft verklaard dat er in de kraamperiode een incident heeft plaatsgevonden met een kinderbad waarbij de bodem van het bad stuk ging en verdachte [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt om erger te voorkomen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij een keer op de bank wegdommelde, dat [slachtoffer] uit haar armen rolde en dat [slachtoffer] op de grond viel. [12] Verder heeft verdachte verklaard dat de bodem van de box omsloeg, waardoor [slachtoffer] tussen de spijlen van de box en de bodemplank terechtkwam. [13]
De gemelde incidenten met het kinderbad en de boxbodem zijn naar het oordeel van de deskundige geen passende verklaring voor het ontstaan van de botbreuken en het uitwendig zichtbaar letsel gezien de verstreken tijd en gezien de gemelde verklaringen, daarvan uitgaande, over de afwezigheid van uitwendig zichtbaar letsel bij het kind vanaf de geboorte tot vóór 30 november 2018. Het incident met het kinderbad heeft, zo heeft de betreffende kraamverzorgster verklaard, plaatsgevonden op 14 november 2018. [14] Als de ribbreuken van [slachtoffer] bij dat incident zouden zijn ontstaan, dan zou volgens de deskundige op de röntgenfoto van 30 november 2018 een herstelreactie te zien moeten zijn. Daar is volgens hem geen sprake van. [15] De rechtbank voegt daar met betrekking tot het zichtbare letsel aan toe dat [slachtoffer] nog is gewogen op het consultatiebureau op 26 november 2018 en dat de procedure hierbij is dat het kind ontkleed wordt gewogen. Voor zover er op dat moment (zichtbaar) letsel zou zijn geweest, dan had dit bij het consultatiebureau moeten opvallen. Van enig letsel is door het consultatiebureau evenwel geen melding gemaakt.
De combinatie van bevindingen in het hoofd is volgens de deskundige, gezien de ernst, niet veroorzaakt door een ongecompliceerde val met lage aanvangssnelheid van 85-100 centimeter hoogte. Verder concludeert hij op basis van beoordeling van de ontvangen medische en overige gegevens, literatuur, en kennis en ervaring dat het aantreffen van de combinatie van een complexe schedelfractuur beiderzijds en de andere bevindingen in het hoofd, in onderlinge samenhang bezien, een gevolg is van een recent ernstig stomp botsend contacttrauma (één- of meermalig) op het hoofd, al dan niet met een bijkomende acceleratie-deceleratie component. [16] Ook heeft de deskundige verklaard dat de letsels moeten zijn ontstaan door meerdere losse handelingen, gelet op de locaties waar de letsels zich op het lichaam van [slachtoffer] bevinden en de aard van de letsels. Dit kunnen volgens de deskundige ook meerdere handelingen in een kort tijdsbestek zijn geweest. [17]
Verder geeft de deskundige in zijn rapport aan dat alle letsels recent waren op 30 november 2018 dan wel 3 december 2018, en van na de geboorte. Er zijn op meerdere momenten op verschillende manieren (grote) krachtsinwerkingen op het lichaam van het kind geweest, die tot letsels hebben geleid. [18]
De deskundige trekt in zijn rapport de volgende conclusie: het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen in het hoofd, de combinatie van botbreuken, de combinatie van uitwendig zichtbaar letsel (blauwe plek, vermoedelijke brandwond, krab/kras/schaafletsels en scherprandige huidperforaties verspreid over het lichaam) is veel waarschijnlijker onder het scenario van niet-accidenteel trauma dan onder het scenario van accidenteel trauma, van na de geboorte. [19] Dit betekent dat het veel waarschijnlijker is deze letsels aan te treffen wanneer deze zijn ontstaan door een incident wat geen ongeluk betrof dan door een incident wat wél een ongeluk betrof.
Op basis van de conclusies van de deskundige stelt de rechtbank vast dat het veel waarschijnlijker is dat de letsels van [slachtoffer] zijn ontstaan door een incident dat geen ongeluk is, en dus dat het veel waarschijnlijker is dat de (levensbedreigende) letsels zijn toegebracht.
Wie heeft de letsels toegebracht?
[zoon verdachte] (5 jaar oud) en [dochter verdachte] (3 jaar oud) hebben meerdere verklaringen afgelegd. Zij hebben kort na het incident met [slachtoffer] een verklaring afgelegd in een studioverhoor en een aantal maanden na het incident hebben zij verklaringen afgelegd tegen hun gezinshuisouders en hulpverleners. Zij hebben in het studioverhoor verklaringen afgelegd die er op lijken te wijzen dat [dochter verdachte] betrokken is geweest bij het incident, terwijl zij later tegenover hun gezinshuisouders en hulpverleners verklaringen hebben afgelegd die er op lijken te wijzen dat verdachte de letsels heeft toegebracht bij [slachtoffer] en dat zij daarbij moesten helpen. De verklaringen bevatten dus significante verschillen. Verder is een deel van de verklaringen afgelegd tegenover hun gezinshuisouders en hulpverleners en niet tegenover de politie, zodat onvoldoende duidelijk is op welke wijze deze gesprekken hebben plaatsgevonden en onder welke omstandigheden deze tot stand zijn gekomen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat kinderen van deze leeftijden jong en beïnvloedbaar zijn, waardoor in algemene zin voorzichtigheid is geboden bij het duiden van verklaringen van kinderen van die leeftijd. Immers los van de toedracht hebben zij ervaren dat hun baby-zusje moest worden opgenomen in het ziekenhuis en zijn zij sindsdien niet meer thuis geweest.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de advocaat, dat de verklaringen niet betrouwbaar genoeg zijn om als bewijsmiddel te kunnen worden gebruikt in deze strafzaak. Nu de rechtbank het verzoek van de raadsman volgt om deze verklaringen niet te gebruiken voor het bewijs, komt de rechtbank ook niet toe aan de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman.
In het verlengde hiervan merkt de rechtbank nog het volgende op. De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om beelden van een behandelsessie van de psychomotorisch therapeute van [dochter verdachte] . Hij heeft deze beelden ook verkregen en op zitting vragen over deze beelden gesteld aan de deskundige. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de beelden die zijn gemaakt door de psychomotorisch therapeute evenmin zullen worden betrokken bij de beoordeling, nu deze in het kader van hulpverlening zijn opgenomen en bovendien dateren van geruime tijd na het incident. Reeds gelet hierop zijn deze beelden niet bruikbaar bij de beoordeling van de vraag of [dochter verdachte] de letsels aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
In de nacht van 29 november 2018 op 30 november 2018 was verdachte volgens haar verklaring in de woning aanwezig met [zoon verdachte] , [dochter verdachte] en [slachtoffer] . [20] Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten dat er nog anderen in de woning aanwezig zijn geweest. De rechtbank stelt daarom vast dat alleen verdachte, [zoon verdachte] , [dochter verdachte] en [slachtoffer] in de nacht van 29 november 2018 op 30 november 2018 aanwezig waren in de woning.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij rond 00:30 uur op 30 november 2018 is gaan slapen op de bank in de woonkamer naast de box. [dochter verdachte] sliep boven in haar eigen slaapkamer, [slachtoffer] sliep in de box naast de bank en [zoon verdachte] sliep ook op de bank. Verdachte heeft verklaard dat zij op de bank is gaan liggen en dat het geluid van de televisie keihard stond. Ze werd rond 04:00 uur wakker van gehuil in de verte. Toen zag ze dat [slachtoffer] zonder kleren en zonder luier op de grond lag en dat [dochter verdachte] achter [slachtoffer] stond. Verdachte verklaarde desgevraagd dat [slachtoffer] op een afstandje van de box lag. Verdachte heeft volgens haar verklaring niet gezien wat er is gebeurd en [zoon verdachte] heeft volgens haar geslapen en is niet wakker geweest. Verdachte heeft naar eigen zeggen [slachtoffer] van de grond gepakt, waarbij [slachtoffer] wel reageerde op het oppakken en meenemen, maar niet huilde want dan had verdachte haar misschien wel laten liggen. Verdachte heeft [slachtoffer] mee naar boven genomen en haar aangekleed, omdat ze bang was dat [slachtoffer] onderkoeld zou raken. [slachtoffer] reageerde niet extreem op het aankleden. Pas boven zag verdachte de bult op het voorhoofd van [slachtoffer] en is zij gaan bellen. Bij het aankleden zag zij dat [slachtoffer] een gaatje op haar buikje had waar geen bloed uit kwam. Naar aanleiding van het constateren van de letsels heeft verdachte de huisartsenpost gebeld.
Omdat alleen verdachte, [zoon verdachte] en [dochter verdachte] met [slachtoffer] in de woning waren en [zoon verdachte] volgens de verklaring van verdachte lag te slapen en niet wakker is geweest, heeft de verdediging als alternatief scenario naar voren gebracht dat vermoedelijk [dochter verdachte] de letsels aan [slachtoffer] heeft toegebracht. De rechtbank acht dit alternatieve scenario dat door de verdediging is aangevoerd niet aannemelijk gelet op het volgende.
In de eerste plaats merkt de deskundige in zijn rapport op dat het hem in het algemeen gesproken, uit eigen kennis/ervaring en de literatuur, zeer onaannemelijk lijkt dat een 3-jarige dit letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] , gelet op het ontwikkelingsniveau van een 3-jarige. [21] Op de zitting heeft de deskundige hieraan toegevoegd dat het schedel- en hersenletsel van [slachtoffer] niet kan zijn toegebracht door een 3-jarige met een gemiddelde lengte en een gemiddeld gewicht. [22]
Ook acht de deskundige het zeer onaannemelijk dat dergelijk letsel is ontstaan door een ongecompliceerde val met lage aanvangssnelheid van ongeveer 100 centimeter hoog, wat de gemiddelde lengte is van een kind van 3 jaar. [23] Daarnaast heeft de deskundige ter zitting aangegeven dat ook op andere manieren, waaronder stompen, slaan, schoppen, trappen of zitten, een gemiddeld driejarig kind niet in staat is om een baby op dusdanige manier te verwonden. [24]
Gevraagd door de verdediging of het schedel- en hersenletsel kan zijn ontstaan door een driejarige van 24 kilo door het springen op of schoppen tegen het hoofd, geeft de deskundige in de eerste plaats aan dat een gemiddeld meisje van 3 jaar oud 15 kilo weegt en een gewicht van 24 kilo hem dus heel veel lijkt. Verder geeft hij aan dat als een kind met een gewicht van 24 kilo heel hard tegen het hoofd van een baby gaat trappen, hij niet uit kan sluiten dat daarbij dit schedel- en hersenletsel kan ontstaan. Dat geldt ook voor het geval waarin een kind op het hoofd van een baby zou vallen met bijvoorbeeld het achterwerk.
De rechtbank merkt op dat, zelfs in het geval [dochter verdachte] ten tijde van het incident 24 kilo woog (waarvoor zich onvoldoende aanknopingspunten in het dossier bevinden), de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting en, in dat verlengde, het alternatief scenario zoals door de verdediging aangevoerd gelet op het navolgende niet aannemelijk vindt.
De deskundige beschrijft dat het complex aan letsels niet in één moment kan zijn ontstaan maar dat hier verschillende stomp botsende, fysieke krachtsinwerkingen aan ten grondslag moeten hebben gelegen. Ten aanzien van het schedel- en hersenletsel is er sprake geweest van veel impact, anders zou er geen schedelfractuur aan twee kanten zijn ontstaan. De fractuur was vertakt en de bloedingen bevonden zich zowel buiten als binnen het schedelbot, wat aangeeft dat er veel botsende krachtinwerkingen op het hoofd zijn geweest. De combinatie aan letsels moet voor een heftige pijn hebben gezorgd met daarbij passende huilbuien van het kind. Verder heeft de deskundige aangegeven dat je een kind met dit schedel- en hersenletsel niet kan verschonen zonder dat dit kind hard huilt. [25] De verklaring van verdachte dat zij [slachtoffer] van de grond op zou hebben kunnen pakken zonder dat [slachtoffer] daarbij huilde en dat het nog mogelijk zou zijn geweest om haar, zonder dat zij daar met hard huilen op zou hebben gereageerd, te verschonen en aan te kleden, acht de rechtbank dan ook onaannemelijk.
Verder is van belang dat de aangetroffen letsels bij [slachtoffer] door de deskundige als zeer ernstig en levensbedreigend zijn geduid en moeten zijn ontstaan door meerdere, zeer forse krachtinwerkingen op het lichaam van [slachtoffer] . Gezien het hele scala aan ernstige letsels, waaronder naast het schedel/hersenletsel onder andere een vermoedelijke brandwond in het gezicht, krasletsel en drie ribbreuken naast de wervelkolom, in combinatie met het harde gehuil dat bij het ontstaan van deze letsels aanwezig moet zijn geweest, acht de rechtbank het alternatieve scenario waarin [dochter verdachte] , een driejarig meisje, al deze letsels aan [slachtoffer] zou hebben toegebracht zonder dat verdachte daarvan wakker is geworden, niet aannemelijk. Temeer, nu verdachte op de bank lag te slapen met haar hoofd op zeer korte afstand van zowel de box waar [slachtoffer] in lag te slapen en waar zij volgens het alternatieve scenario door [dochter verdachte] uitgehaald zou moeten zijn als van de plek waar verdachte [slachtoffer] volgens haar eigen verklaring zou hebben aangetroffen.
Tussenconclusie
De rechtbank kan niet vaststellen wat er zich in de nacht van 29 november 2018 op 30 november 2018 precies heeft afgespeeld in de woning. In het voorgaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het niet aannemelijk is dat de 3-jarige [dochter verdachte] de letsels heeft toegebracht. Nu vaststaat dat verdachte de enige volwassene in de woning was die nacht, en alle andere oorzaken van de letsels van [slachtoffer] kunnen worden uitgesloten zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat alleen zij degene kan zijn die het geconstateerde letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht door meermalen - gelet op de aard van de letsels - een grote krachtsinwerking op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] te hebben uitgevoerd.
Poging doodslag
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet dan op zijn minst genomen vast komen te staan dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om haar van het leven te beroven.
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank moet de vragen beantwoorden of de kans op de dood van [slachtoffer] aanmerkelijk was en of verdachte met haar handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt die vragen bevestigend. In het voorgaande is de rechtbank namelijk tot de conclusie gekomen dat verdachte de letsels aan [slachtoffer] heeft toegebracht en dat de letsels van [slachtoffer] levensbedreigend waren zonder medisch ingrijpen. Hoewel niet duidelijk is wat verdachte precies heeft gedaan, is de rechtbank wel van oordeel dat als zodanige kracht wordt toegepast dat het leidt tot de bij [slachtoffer] ontstane letsels, de kans dat een baby van 18 dagen daaraan overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk is te noemen. Er is sprake van stomp botsend contacttrauma (één- of meermalig) op het hoofd en het hoofd van een zo jong kind is bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij eenieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Bovendien is dergelijk geweld zozeer gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat verdachte het risico op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de letsels heeft toegebracht aan [slachtoffer] en dat zij het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daarmee kan het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd overtreding van artikel 255 van Wetboek van Strafrecht, namelijk het in hulpeloze toestand brengen en/of laten van haar dochter [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte het ouderlijk gezag van [slachtoffer] in de zin van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek had. Op verdachte rustte ingevolge artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke plicht tot verzorging en onderhoud van [slachtoffer] , hetgeen mede inhield het dragen van de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van [slachtoffer] . Uit dit artikel blijkt ook dat ouders in de verzorging en opvoeding van het kind geen geestelijk of lichamelijk geweld mogen toepassen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder feit 1 primair acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht, omdat zij [slachtoffer] in een toestand heeft gebracht die voor haar gezondheid schadelijk was, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het hiervoor beschreven letsel van [slachtoffer] , dat zonder medisch ingrijpen levensbedreigend was, kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr.
Ten aanzien het tweede gedachtestreepje merkt de rechtbank het volgende op. De verdenking dat verdachte onvoldoende toezicht zou hebben gehouden op [slachtoffer] of [slachtoffer] bescherming tegen geweld zou hebben onthouden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, kan niet worden bewezen, nu de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verdachte degene is die de letsels aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Ten aanzien van het derde gedachtestreepje merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de letsels niet tijdig heeft medegedeeld aan medische zorg- of hulpverlenende instanties of dat zij niet tijdig hulp heeft ingeroepen bij deze instanties. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van het tweede en derde gedachtestreepje.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
zij in
of omstreeksde periode van 20 november 2018 tot en met 30 november 2018 te [woonplaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018)
(telkens)opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] één of meermalen(zeer) krachtig om/bij diens middel/borstkas heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (daarbij) krachtig repeterend heeft geschud en/ofdie [slachtoffer] krachtig op/tegen de grond heeft gegooid, althans (onverhoeds) heeft laten vallen en/ofhet hoofd van die [slachtoffer] tussen/nabij/tegen een deurkozijn heeft gelegd en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig de deur heeft dichtgedrukt en/of dichtgegooid en/of(daarbij/daarmee) één ofmeermalen een grote krachtsinwerking op het hoofd en/of het lichaam
en/of de arm(en) en/of de be(e)n(envan die [slachtoffer] heeft uitgevoerd
en/of
die [slachtoffer] één of meermalen krachtig op/tegen het hoofd en/of lichaam heeftgeslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 20 november 2018 tot en met 30 november 2018 te [woonplaats] ,
(telkens)opzettelijk
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2018) tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, als moeder van haar pasgeboren minderjarige dochter [slachtoffer] , krachtens de wet (art. 1:247 BW) verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht
en/of heeft gelaten, immers heeft zij:
-haar pasgeboren dochter [slachtoffer] in een situatie gebracht
en/of gehoudendie voor de gezondheid van haar schadelijk was
of kon zijnen
/of (daarbij)-onvoldoende toezicht op de veiligheid van haar dochter [slachtoffer] gehouden en/of haar dochter [slachtoffer] bescherming tegen geweld onthouden en/of (vervolgens)-één of meer letsels van haar dochter [slachtoffer] niet (tijdig) meegedeeld aan de (medische) zorg- en/of hulpverlenende instantie(s), dan wel hulp ingeroepen bij deze instantie(s),waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2:
Meerdaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en vier maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat benoemd dat verdachte het gezag en de omgang met de kinderen is kwijtgeraakt, dat de redelijke termijn ruim is overschreden en dat verdachte vrijwel blanco justitiële documentatie heeft. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om strafvermindering als gevolg van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) in het kader van het Werken Onder Dekmantel-traject (hierna: WOD-traject).
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft haar dochter van 18 dagen oud potentieel dodelijk letsel toegebracht, namelijk een complexe schedelbreuk aan beide zijden met subgaleale bloeduitstorting, een plaatselijke subdurale (onder het harde hersenvlies) bloeduitstorting, beiderzijds een subarachnoïdale (onder het zachte hersenvlies) bloeduitstortingen, een sleutelbeenbreuk, drie opeenvolgende ribbreuken, twee metafysaire hoekfracturen aan de scheenbenen, een onderhuidse bloeduitstorting op het voorhoofd, krab-, kras-, en schaafletsels verspreid over het lichaam, scherprandige huidperforaties aan de vingers aan beide handen en de linkervoet en een vermoedelijke brandwond op de wang. Dit is onvoorstelbaar wreed en gruwelijk. [slachtoffer] was als baby weerloos en volledig afhankelijk van haar moeder. Verdachte heeft met haar handelen op de meest ernstige en grove wijze haar ouderlijke plicht geschonden en nagelaten om haar dochter de zorg en bescherming te bieden die een baby nodig heeft. In plaats daarvan heeft zij met haar handelen haar dochtertje opzettelijk geestelijk en lichamelijk schade berokkend. Op grond van de bij de vordering benadeelde partij overgelegde stukken kan nu al worden gesteld dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte is getraumatiseerd. Daarnaast heeft [slachtoffer] aan het incident niet aangeboren hersenletsel overgehouden (welke diagnose is gesteld in juni 2023 door de Sint Maartenskliniek) en zal zij de rest van haar leven moeten omgaan met de gevolgen van het handelen van haar moeder. Wat de rechtbank verdachte naast dit onvoorstelbaar nare handelen richting [slachtoffer] ook in het bijzonder kwalijk neemt, is dat zij heeft geprobeerd haar driejarige dochter de schuld van haar eigen gruwelijke handelen in de schoenen te schuiven. Daarmee heeft zij het zeer grote risico genomen haar eigen kind psychisch zwaar te beschadigen, om zo zelf aan de gevolgen van haar eigen handelen te kunnen ontkomen.
De rechtbank neemt het verdachte verder kwalijk dat zij de feiten heeft gepleegd in haar eigen woning, waar toen naast verdachte en [slachtoffer] ook [zoon verdachte] en [dochter verdachte] woonden. De woning is juist een plek waar de kinderen zich in het bijzonder veilig zou moeten kunnen voelen. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van hun ouders en zouden nooit door hen aan dergelijk geweld mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden door hun ouders. De enorme impact die het feit niet alleen op [zoon verdachte] , [dochter verdachte] en [slachtoffer] , maar ook op andere kinderen van verdachte heeft gemaakt en zal blijven hebben, is duidelijk naar voren gebracht in de slachtofferverklaringen.
Uit de verklaring van verdachte en het rapport van de reclassering d.d. 25 januari 2024 blijkt dat verdachte zeven kinderen heeft, waarvan er een is overleden. Verdachte heeft weinig tot geen contact meer met vijf van de zes kinderen. Met haar oudste zoon heeft verdachte wel contact. Uit het rapport blijkt dat sprake is van emotieregulatieproblematiek, dat zij beperkte copingvaardigheden heeft ten aanzien van het adequaat kunnen omgaan met oplopende spanningen en dat een aantal van haar partnerrelaties een conflictueus en regelmatig gewelddadig karakter heeft gehad. Er is geen actuele diagnostiek beschikbaar, omdat verdachte niet mee wilde werken aan verdiepingsdiagnostiek en het opstellen van Pro Justitia rapportage. Om die reden vindt de reclassering het lastig een beeld te vormen van de mate waarin de bovenstaande factoren mogelijk een rol hebben gespeeld. Verdachte wordt begeleid door Plushome en dat kan volgens de reclassering voorzichtig worden gezien als beschermende factor.
De reclassering kan op basis van een weging van de genoemde mogelijke risico- en beschermende factoren en vanwege de ontkennende houding van verdachte geen delictanalyse en geen volledige risico-inschatting maken. Volgens de reclassering lijkt in de huidige situatie, waarin verdachte geen zorg draagt voor haar kinderen en jeugdzorg en hulpverlening nauw betrokken zijn, de kans op herhaling van gewelddadig gedrag naar haar kinderen laag te zijn. De reclassering heeft verdachte als redelijk open ervaren in het reclasseringsonderzoek, maar ze heeft medewerking aan verdiepingsdiagnostiek afgewezen en ze heeft aangegeven geen noodzaak te zien voor reclasseringsinterventies. Ze wil alleen meewerken aan begeleiding in een vrijwillig kader. De reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen en acht de kans op niet meewerken aan eventuele interventies in als gemiddeld tot hoog. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet opportuun aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld op te leggen.
Ten aanzien van het beroep op schending van artikel 6 EVRM door de raadsman merkt de rechtbank het volgende op. Kort samengevat hebben de opsporingsambtenaren A-4403, A-4404 en A-4405 zich voorgedaan als gewone burgers, waarbij zij als doel hadden om een vriendschappelijke relatie op te bouwen met verdachte en haar toenmalige partner. Zij hebben verdachte benaderd in een vakantiepark en zijn contact met haar blijven houden. De verdediging heeft bepleit dat het vrije verkeer van verdachte met de toenmalige raadsvrouw actief werd doorkruist en dat de vertrouwelijke communicatie met de raadsvrouw is geschonden, hetgeen strafvermindering tot gevolg moet hebben. Uit het dossier blijkt het volgende. Verdachte wilde haar advocaat bellen naar aanleiding van een uitnodiging voor een verhoor, maar haar advocaat nam haar telefoon niet op. A-4404 stelde daarna voor aan verdachte om A-4403 te bellen, omdat zij mogelijk zou kunnen helpen en verdachte stemde hiermee in. Zij hebben A-4403 uitgelegd wat er was gebeurd en gevraagd of zij kon helpen. A-4403 zei dat zij iemand kon bellen en verdachte vond dat goed. A-4404 zag daarna dat verdachte een berichtje naar haar advocaat stuurde dat ze haar spoedig moest terugbellen. Iets later zei verdachte tegen A-4403 dat zij een berichtje had gestuurd naar haar advocaat en A-4403 reageerde daarop dat ze rustig moesten afwachten en dat ze er voor haar waren. Weer iets later zag A-4404 dat verdachte aan het appen was met haar advocaat en vervolgens liet verdachte het whatsappgesprek met haar advocaat aan A-4404 zien. Het gesprek ging over het verzetten van de datum van het verhoor, waarvoor verdachte was uitgenodigd. De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat verdachte uit haarzelf het gesprek met haar advocaat aan A-4404 heeft laten zien en de inhoud van dit bericht bovendien geen vertrouwelijke informatie bevatte. Verder volgt uit het voorgaande niet dat de verbalisanten het verkeer van verdachte met haar advocaat hebben doorkruist en/of haar op enigerlei wijze het contact met haar advocaat hebben onthouden. Naar oordeel van de rechtbank is artikel 6 EVRM niet geschonden.
Verdachte is op 12 februari 2019 voor het eerst verhoord als verdachte. De rechtbank merkt deze datum aan als een handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld door het Openbaar Ministerie. Op dat moment ving de redelijke termijn dus aan. De rechtbank doet echter pas op 16 september 2024 uitspraak. Daarmee is de redelijke termijn met ruim drieënhalf jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank acht, gelet op de ernst en de aard van de strafbare gedragingen, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. De rechtbank zou, gelet op het voorgaande, zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden hebben gevonden. Nu de redelijke termijn met ruim drieënhalf jaar is overschreden, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 100.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen grondslag is voor toewijzing gelet op de bepleitte vrijspraak ten aanzien van feit 1. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op het volgende. De raadsman heeft betwist dat [slachtoffer] het incident ternauwernood heeft overleefd, dat sprake is van blijvend hersenletsel en dat de (epileptische) aanvallen het gevolg zijn van het incident. Daarnaast heeft de verdediging het causale verband tussen de mentale problemen en het incident en de overprikkeling en het incident betwist.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De benadeelde heeft namelijk lichamelijk letsel opgelopen, wat aan verdachte is toe te rekenen, en verder is zij op andere wijze in de persoon aangetast. Het handelen van verdachte jegens de benadeelde is namelijk van dien aard en dermate ernstig dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt, zonder onderbouwing aan de hand van stukken. Rekening houdend met de aard en de ernst van het feit zal de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de immateriële schade vaststellen op een bedrag van € 50.000,00. Daarbij is van belang dat sprake is van letsel, maar dat beoordeling van dit letsel, mede bezien in het licht van het feit dat het nu nog niet duidelijk is hoe de verdere ontwikkeling van dit letsel zal zijn, ook gelet op de nog zeer jonge leeftijd van het slachtoffer, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal in het overige gedeelte van de vordering dan ook niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Uitgangspunt is dat verdachte vanaf de datum van het feit, 30 november 2018, wettelijke rente over het toegewezen bedrag is verschuldigd. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak (van ruim drieënhalf jaar) de wettelijke rente niet vanaf 30 november 2018 is verschuldigd omdat een deel van de vertraging in de betaling van de verschuldigde schadevergoeding verdachte gelet op het voorgaande niet kan worden toegerekend. De rechtbank bepaalt dan ook, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, dat verdachte wettelijke rente is verschuldigd met ingang van 1 juli 2022.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 255, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 50.000,- (vijftigduizend) aan smartengeld vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 50.000,- (vijftigduizend) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 285 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. S. Jansen en mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert en M.J. Willekers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2022261421, gesloten op 28 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. bezoek verdachte aan consultatiebureau, p. 275.
3.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. bezoek verdachte aan consultatiebureau, p. 276.
4.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 2 september 2024.
5.Het proces verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 154.
6.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 379.
7.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 416.
8.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 382.
9.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417.
10.De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.
11.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 416.
12.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 2 september 2024.
13.Het proces verbaal van verhoor van verdachte als getuige, p. 265.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige Sarah van 4 december 2018, p. 191.
15.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417 en de verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.
16.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417.
17.De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.
18.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417.
19.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 416-417.
20.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 2 september 2024.
21.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417.
22.De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.
23.Het schriftelijke bescheid, te weten een Rapport medisch forensisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut opgesteld door dr. H.G.T. Nijs d.d. 15 mei 2019, p. 417.
24.De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.
25.De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd ter terechtzitting van 2 september 2024.