ECLI:NL:RBGEL:2024:6295

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
05.065087.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor overval op McDonald's met vuurwapen

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een McDonald's in Arnhem op 30 december 2023. De verdachte, geboren in 2001 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van afpersing en bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de manager en een medewerker van de McDonald's had bedreigd en gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en mastgegevens van de telefoon van de verdachte. Ondanks de ontkenning van de verdachte, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de overval. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de manager van de McDonald's en het bedrijf zelf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, wat leidde tot een hogere strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.065087.24
Datum uitspraak : 12 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] (Somalië),
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman mr. L. Rommy, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 december 2023 te Arnhem met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer
400 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [bedrijf 2] (gelegen aan de [adres 1] ) toebehoorde, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of
- een plastic tas naar die [slachtoffer 1] te gooien/reiken en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen/roepen “maak alle kassa’s leeg” en/of “geld” en/of “vullen” en/of “die andere ook” en/of “meer, meer” en/of “muntjes ook”, althans woorden van soortgelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 30 december 2023 te Arnhem [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meerdere andere (onbekende) personen heeft bedreigd met enig misdrijf met het leven gericht en/of zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die een of meerdere andere (onbekende) personen te richten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de overval op de [bedrijf 2] heeft gepleegd. De verklaring van getuige [getuige 1] is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs gebruikt worden. De verklaring bevat inconsistenties en feitelijke onjuistheden. Bovendien had [getuige 1] een motief om verdachte als dader aan te wijzen. Ook de herkenningen door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zijn onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Op de beelden zijn onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar voor een herkenning. Beide getuigen hadden daarnaast vooraf al een slecht gevoel over verdachte. Bovendien is sprake geweest van wederzijdse beïnvloeding. Aan de hand van het wapen of de jas kan verdachte ook niet worden geïdentificeerd als de persoon die verantwoordelijk is geweest voor de overval. Tot slot levert de analyse van de historische telefoongegevens van de telefoon van verdachte een contra-indicatie op voor betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde, omdat de telefoon negen seconden na de overval een mast aanstraalt die ver van de plaats delict verwijderd is, terwijl er tenminste vier masten dichterbij staan.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
[slachtoffer 1] is manager bij [bedrijf 2] aan de [adres 1] in Arnhem. Zij stond op 30 december 2023 omstreeks 18:30 uur bij de counter van dit filiaal, toen een persoon via de achteringang binnenkwam en naar de counter liep. Deze persoon greep richting zijn rechter heup en pakte een pistool. Het was een redelijk lang, zwart en smal pistool. Hij richtte het pistool op [slachtoffer 1] en zei dat hij geld wilde. Hij gooide een plastic zak richting [slachtoffer 1] en zei: “Meer, meer, meer.”. Hij zei vervolgens: “Ook die”. Daarmee bedoelde hij de tweede kassa, maar die was leeg. Hij riep dat hij ook muntjes wilde hebben. Vervolgens rende hij richting de uitgang. [slachtoffer 1] heeft hem naar schatting € 300,00 à € 400,00 gegeven. [slachtoffer 1] heeft de dader als volgt omschreven:
  • donker getint;
  • kroeshaar donker, wild;
  • capuchon zwart;
  • wit mondkapje
  • ongeveer 25 jaar.
[slachtoffer 2] , medewerker bij [bedrijf 2] , stond bij de counter toen een man een donkerblauwachtige revolver pakte en op hem richtte. Hij hoorde de man zeggen: “Maak alle kassa’s leeg! Nu!”. [3]
Toen de overvaller in de richting van de uitgang rende passeerde hij [slachtoffer 3] , een klant van [bedrijf 2] . Terwijl de overvaller passeerde, keek hij [slachtoffer 3] aan en riep tegen hem “wat zit je te kijken?”. Vervolgens richtte hij zijn wapen op [slachtoffer 3] , waardoor [slachtoffer 3] in de loop keek. De afstand tussen [slachtoffer 3] en het wapen was ongeveer 30 centimeter. [4]
Camera’s in [bedrijf 2] hebben de overval op 30 december 2023 geregistreerd. De beelden van twee camera’s zijn uitgekeken en beschreven door een verbalisant. Op de beelden is een man (NN01) te zien. Afbeeldingen (stills) van NN01 zijn beschreven door de verbalisant. NN01 is een man met een donkere huidskleur. Hij draagt een crème-witte dons-jas met capuchon en een zwart rond logo op de linker bovenarm, een grijze trainingsbroek, zwarte schoenen, een zwarte capuchon (vermoedelijk van zijn sweater), zwarte handschoenen met grijze accenten en een wit mondkapje. Hij heeft een zwart pistool bij zich. Op de beelden is verder te zien dat NN01 om 18:37:43 uur de [bedrijf 2] betreedt. Hij loopt richting de counter van het restaurant. Om 18:37:53 uur is NN01 nabij de balie en heeft hij met zijn rechterhand een vuurwapen uit zijn rechter jaszak gepakt. Hij richt dit wapen op de medewerkster in een blauw overhemd en staat ongeveer een meter van haar af. Omstreeks 18:37:54 uur heeft NN01 met zijn linkerhand uit zijn linker jaszak een blauwe plastic tas gepakt en reikt deze in de richting van de medewerkster van het restaurant. Omstreeks 18:37:57 uur dirigeert NN01 de medewerkster richting de kassa’s terwijl hij het vuurwapen op haar gericht houdt. Omstreeks 18:38:06 uur heeft de medewerkster de kassalade geopend en pakt zij papiergeld uit de kassalade. NN01 maakt een prikkende beweging met het vuurwapen in zijn hand richting het hoofd van de medewerkster die naar achteren buigt. Het vuurwapen komt ongeveer 30 centimeter bij het gezicht van de medewerkster vandaan. Omstreeks 18:38:09 uur heeft NN01 de Albert Heijn plastic tas naar de medewerkster gegooid waarin zij het papiergeld stopt. Omstreeks 18:38:16 uur overhandigt de medewerkster de blauwe tas met het papiergeld aan NN01, terwijl NN01 haar onder schot houdt. Omstreeks 18:38:23 uur opent de medewerkster de tweede kassalade, waar geen geld in zit. Omstreeks 18:38:30 uur loopt de medewerkster terug naar de eerste kassa en pakt daar muntgeld uit de kassalade en stopt dit in de blauwe plastic zak. Omstreeks 18:38:32 uur rent NN01 weg met de blauwe plastic tas in zijn linkerhand in de richting van de ingang/uitgang. Omstreeks 18:38:37 uur heeft NN01 het vuurwapen in zijn rechterhand en in zijn linkerhand de blauwe plastic tas. NN01 kan de deur niet openen. (De deur gaat open middels een drukknop aan de linkerzijde van de deur.) NN01 gaat terug richting het restaurant. Omstreeks 18:38:42 uur is NN01 terug bij de uitgang en drukt hij met zijn linkerhand op de drukknop die de deur opent. NN01 heeft het vuurwapen en de blauwe plastic tas waar het geld in zit in zijn rechterhand. Omstreeks 18:38:46 uur rent NN01 het pand uit en verdwijnt rechts in beeld. [5]
Camera’s boven kassa 1 en 2 van [bedrijf 2] hebben de overval van bovenaf vastgelegd. De camerabeelden zijn voorzien van geluid. Een verbalisant heeft de beelden uitgekeken en beschreven. De camerabeelden starten om 18:37:51 uur en eindigen om 18:39:37 uur. Terwijl verdachte nog niet te zien is, hoor je hem schreeuwen: “Opschieten nu, opschieten!”. Verdachte schreeuwt: “Opschieten”. In beeld is zijn linkerhand met zwarte handschoen te zien. In zijn hand houdt hij een blauwe plastic Albert Heijn tas vast. Verdachte pakt met zijn linkerhand de plastic Albert Heijn tas en blijft het vuurwapen op de kassamedewerkster gericht houden en zegt: “Nu, andere ook, andere ook, opschieten, die andere ook.”. De kassamedewerkster stopt meerdere briefjes en muntgeld in de Albert Heijn tas. Verdachte heeft met zijn linkerhand het tasje overgepakt en houdt het wapen gericht op de kassamedewerkster. De kassamedewerkster zegt: “Die is leeg.”, terwijl ze de kassalade opent. Verdachte schreeuwt: “Maakt niet uit, opschieten!”. De kassamedewerkster zegt: “We hebben echt niet meer.”. Verdachte schreeuwt: “Muntjes ook, muntjes ook.”. Verdachte blijft het wapen gericht houden op de kassamedewerkster en houdt de plastic Albert Heijn tas open. [6]
De rechtbank stelt vast dat op 30 december 2023 tussen 18:37:43 uur en 18:38:46 uur een overval is gepleegd bij [bedrijf 2] aan de [adres 1] in Arnhem. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de dader is geweest van de overval.
Daderschap van verdachte
Herkenningen
Getuige [getuige 2] heeft op 20 februari 2024 een item op Gelrenieuws gezien over de overval bij de [bedrijf 2] op 30 december 2023. Zij herkende verdachte direct aan zijn houding, zijn gelaat, zijn jas en zijn stem. Getuige weet zeker dat het om verdachte gaat. Verdachte heeft in maart 2023 stage gelopen bij [bedrijf 1] , waar getuige werkzaam is. [7] Verdachte heeft een maandje stage gelopen. Getuige zag verdachte vaak en heeft vijf à zes keer gesprekken met hem gevoerd. [8]
Getuige [getuige 3] heeft een filmpje van de overval bij [bedrijf 2] gezien. Ze heeft verdachte direct herkend aan zijn magere postuur, zijn lengte, zijn huidskleur en zijn typische jas. [9]
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van dit type herkenningen spelen diverse factoren een rol, waaronder de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie).
De rechtbank is van oordeel dat de (bewegende) camerabeelden van goede kwaliteit zijn en dat aan de hand van deze beelden een herkenning mogelijk is. De herkenningen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zijn aan de hand van deze beelden tot stand gekomen.
Beide getuigen kennen verdachte en hebben hem meermalen, in het geval van [getuige 2] zelfs vaak, in levende lijve gezien. Verdachte heeft ongeveer een jaar voorafgaand aan de overval een periode van een maand stage gelopen bij de zorginstelling waar beide getuigen werkzaam waren.
Hoewel een deel van de door de getuigen benoemde persoonskenmerken als houding, postuur, lengte en huidskleur meer algemene persoonskenmerken zijn, zijn ook specifiekere kenmerken genoemd als gelaat en stem. Beide getuigen hebben daarnaast ook zijn jas genoemd. Dat [getuige 3] geen specifiekere (gezichts)kenmerken heeft genoemd, doet aan de betrouwbaarheid van haar herkenning niet af. Herkenning vindt immers plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht of gelaat, maar ook op grond van andere persoonskenmerken zoals een houding en postuur. Bovendien zijn beide getuigen stellig en consistent in hun verklaring dat verdachte degene is die op de beelden is te zien.
Van wederzijdse beïnvloeding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze het filmpje aan [getuige 3] heeft laten zien en gevraagd of haar iets opviel. Ze heeft geen vermoeden uitgesproken voordat ze het filmpje liet zien. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [getuige 2] haar had gevraagd naar het filmpje te kijken en te vertellen wat ze daarop zag. [getuige 3] heeft bij de herkenning van verdachte geen sturing ervaren van [getuige 2] en de naam van verdachte was nog niet genoemd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de herkenningen van [getuige 2] en [getuige 3] als onvoldoende betrouwbaar uit te sluiten van het bewijs. Wel moet bij het gebruik van dergelijke herkenningen voor het bewijs behoedzaamheid worden betracht. De aanwezigheid van ander bewijs kan bij dat gebruik een rol spelen. De herkenningen moeten dan ook in onderlinge samenhang met de hierna te bespreken bewijsmiddelen worden bezien.
Mastgegevens
Verdachte heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van hem is en dat hij de telefoon bij zich had op 30 december 2023. [10]
De mastgegevens van dit telefoonnummer rondom het tijdstip van de overval zijn opgevraagd. Uit een analyse van de historische telefoongegevens volgt dat de telefoon van verdachte op 30 december 2023 om 14:10 uur wordt verplaatst van de thuismast aan het [weg 1] in de richting van Arnhem-Zuid. Om 18:38:57 uur heeft de telefoon een mast aan de [weg 2] aangestraald. Om 18:43:31 uur, kort na de overval, heeft een uitgaand gesprek plaatsgevonden, waarbij de telefoon een mast heeft aangestraald aan de [weg 3] in Arnhem. Om 19:37:02 uur, om 19:59:18 uur en om 20:05:45 uur heeft de telefoon van verdachte een mast aangestraald aan de [weg 4] in Arnhem-Noord en om 21:05 uur de thuismast aan het [weg 1] . [11]
De rechtbank stelt vast dat de telefoon van verdachte rondom het tijdstip van de overval (van 18:37:43 uur tot en met 18:38:46 uur) verschillende masten heeft aangestraald in de nabije omgeving van de betreffende vestiging van de [bedrijf 2] . Dat de telefoon van verdachte om 18:38:57 uur de mast heeft aangestraald aan de [weg 2] , terwijl er enkele masten dichterbij de plaats delict staan, is – anders dan de verdediging stelt – geen contra-indicatie voor betrokkenheid van verdachte bij de overval. Het feit dat een telefoon aanstraalt op een bepaalde zendmast betekent niet dat deze mast noodzakelijkerwijs de dichtstbijzijnde mast is ten opzichte van de locatie van de telefoon, nu een telefoon aanstraalt op een zendmast die bereikbaar en op dat moment beschikbaar is.
Verklaringen van [getuige 1]
heeft verklaard dat verdachte hem direct na de overval heeft gebeld en met hem bij de kroeg [café] heeft afgesproken. Toen ze daar waren heeft verdachte aan [getuige 1] verteld dat hij de overval had gepleegd. [12]
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] , die immers wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo vindt de verklaring van [getuige 1] steun in de analyse van de historische telefonische gegevens van het nummer van verdachte. Vlak na de overval, te weten om 18:43:31 uur, is een uitgaand gesprek geregistreerd naar het nummer van [getuige 1] . [13] Dat komt overeen met de verklaring van [getuige 1] dat hij vlak na de overval door verdachte is gebeld. Bovendien straalt de telefoon van verdachte tussen 19:37 uur en 20:05:45 uur de mast aan de [weg 4] aan, blijkens de kaart op pagina 153 van het procesdossier gelegen nabij het in Arnhem-Noord gelegen café [café] , waar verdachte en [getuige 1] elkaar na de overval hebben gezien volgens [getuige 1] .
Verder vindt de verklaring van [getuige 1] steun in chatgesprekken tussen [getuige 1] en verdachte van 3 en 4 januari 2024, waarin verdachte onder meer zegt dat [getuige 1] heeft gepraat over zijn zaak en dat [getuige 1] zijn mond voorbij heeft gepraat. [14]
Wapen
[getuige 1] heeft op een filmpje van de overval bij [bedrijf 2] het vuurwapen in de hand van verdachte herkend. Het is volgens [getuige 1] een nep vuurwapen uit de Tweede Wereldoorlog dat aan hem ( [getuige 1] ) toebehoort. Het wapen bevond zich in zijn woning, maar nu niet meer. [15]
Aan de hand van een foto van het wapen heeft een verbalisant van de afdeling specialistische ondersteuning wapen, munitie en explosieven verklaard dat het wapen, gelet op de vorm en de uiterlijke kenmerken, een pistool van het merk Luger model P08 zou kunnen zijn. [16]
De verklaring van de wapenexpert past bij de verklaring van [getuige 1] dat het wapen dateert uit de Tweede Wereldoorlog.
Jas
De jas die de overvaller draagt op 30 december 2023 tijdens de overval bij de [bedrijf 2] is een jas van het merk Malelions. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dezelfde jas heeft. [17]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij de overval bij [bedrijf 2] aan de [adres 1] op 30 december 2023 heeft gepleegd. Zijn telefoon heeft een mast aangestraald in Arnhem-Zuid, omdat hij daar langs is gereden onderweg naar Nijmegen en Tiel. Hij heeft verklaard die avond met een vriend rondjes te hebben gereden (p. 194 en 195). Ter terechtzitting van 29 augustus 2024 heeft verdachte verklaard dat hij in Nijmegen en Tiel een casino heeft bezocht. Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en het gebrek aan ondersteuning in het dossier voor dit alternatieve scenario is de rechtbank van oordeel dat het aangevoerde alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, de herkenningen van verdachte, de mastgegevens, de verklaring van [getuige 1] , het wapen en de jas van verdachte, die in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die de overval op de [bedrijf 2] op 30 december 2023 heeft gepleegd.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen/zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Volgens vaste jurisprudentie is de beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde geobjectiveerd.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de aard van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte, namelijk het richten van een (nep)wapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , in de gegeven omstandigheden zonder meer een bedreiging op met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling.
Daaraan doet niet af dat [slachtoffer 2] niet zelf heeft verklaard dat hij zich bedreigd heeft gevoeld en dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zich gek genoeg niet bedreigd voelde, terwijl de hele situatie voor het personeel en voor alle bezoekers zeer bedreigend was (p. 76).
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks30 december 2023 te Arnhem met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2]heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer
400 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [bedrijf 2] (gelegen aan de [adres 1] ) toebehoorde, door
-
een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] en
/ofdie [slachtoffer 2] te richten en
/of
- een plastic tas naar die [slachtoffer 1] te
gooien/reiken en
/of
- tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te zeggen/roepen “maak alle kassa’s leeg” en
/of“geld” en
/of “vullen” en/of“die andere ook” en
/of“meer, meer” en
/of“muntjes ook”, althans woorden van soortgelijke dreigende en
/ofdwingende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks30 december 2023 te Arnhem [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2]
en/of een of meerdere andere (onbekende) personenheeft bedreigd met enig misdrijf met het leven gericht en
/ofzware mishandeling, door
een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 3] en
/ofdie [slachtoffer 2] en
/ofdie een of meerdere andere (onbekende) personen te richten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
afpersing.
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten moet worden afgetrokken van de gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een overval op een winkel onder bedreiging van geweld volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) moet worden uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een overval gepleegd op een filiaal van [bedrijf 2] . Hij heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op de manager van de [bedrijf 2] en de manager gedwongen tot afgifte van geld. Verdachte heeft het wapen richting het hoofd van de manager geduwd, zodat zij achteruit moest stappen om niet geraakt te worden. Verder heeft verdachte het wapen gericht op een andere medewerker en op een klant. In het filiaal waren meerdere bezoekers aanwezig. Het moet voor alle aanwezigen een zeer angstige situatie zijn geweest. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft tot op de dag van vandaag last van de overval. Overvallen als deze brengen ook buiten de kring van direct betrokkenen gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeg. Hoewel de opbrengst voor verdachte relatief beperkt is gebleven, heeft hij zijn eigen financieel gewin boven de belangen van anderen geplaatst. Verdachte heeft nadien geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Integendeel, hij ontkent iedere betrokkenheid. De rechtbank vindt dat zorgwekkend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 29 juli 2024 waaruit blijkt dat hij in 2022 is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen het reclasseringsrapport van 8 augustus 2024. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat verdachte op basis van beschikbare informatie niet ontvankelijk lijkt voor een pedagogische aanpak. De rechtbank neemt dit advies over.
Verder heeft de reclassering het recidiverisico als hoog ingeschat. Verdachte kent problemen op de meeste leefgebieden. Het ontbreekt hem aan stabiele huisvesting, een structurele daginvulling en er is sprake van middelenproblematiek. Het lijkt verdachte te ontbreken aan adequate copingvaardigheden en er is sprake van agressieproblematiek. De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie agressiebeheersing, ambulante behandeling door [zorgverlener] of soortgelijke zorgverlener (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod voor vestigingen van [bedrijf 2] in Arnhem (zonder elektronische monitoring) en meewerken aan middelencontrole. De rechtbank neemt ook dit advies over.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf gerechtvaardigd. Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar uitspraken in vergelijkbare zaken. De LOVS vermelden als uitgangspunt voor een winkeloverval met bedreiging met geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. In de persoon van verdachte, met name zijn leeftijd, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 9.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [bedrijf 2] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 981,52 aan materiële schade (€ 701,52 aan (ontvreemd) geld en € 280,00 aan cadeaubonnen voor het personeel dat ten tijde van de overval aanwezig was), vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, met toekenning van de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [bedrijf 2] op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 701,52, met toekenning van de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege een gebrek aan onderbouwing. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering te hoog is en dat matiging van het schadevergoedingsbedrag dient plaats te vinden.
Ten aanzien van de vordering van [bedrijf 2] heeft de verdediging primair verzocht om [bedrijf 2] vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft zij zich ten aanzien van de eerste post gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft zij verzocht om de tweede post af te wijzen omdat deze schade geen rechtstreekse schade betreft.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hier op beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ook de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dat met concrete gegevens moeten onderbouwen. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing.
Zoals uit de bewijsoverwegingen volgt, heeft verdachte in deze zaak de benadeelde partij gedwongen tot afgifte van geld door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar te richten. Hij heeft daarmee ook prikkende bewegingen naar haar hoofd gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van die gedragingen meebrengt dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarmee kan een nadere concrete onderbouwing achterwege blijven. Kortom: er is een grondslag voor immateriële schadevergoeding.
Bij de bepaling van de hoogte van het schadevergoedingsbedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergoedingen die in vergelijkbare zaken met vergelijkbare schade aan benadeelde partijen worden toegekend. Gezien de aard en de ernst van de normschending zal de rechtbank het smartengeld naar billijkheid vaststellen op € 1.000,00 en de vordering in zoverre toewijzen. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Zij kan zich voor dat deel van de vordering wenden tot de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de vordering van [bedrijf 2]
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [bedrijf 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft het geld dat verdachte uit de kassalade heeft meegenomen. De rechtbank zal de vordering van [bedrijf 2] voor zover die ziet op deze post toewijzen voor het gevorderde bedrag van € 701,52. Voor zover de schade ziet op de cadeaubonnen zal de rechtbank de vordering afwijzen. Er is geen sprake van rechtstreekse schade.
Ten aanzien van alle vorderingen
Wettelijke rente
Verdachte is in alle gevallen wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd vanaf de dag dat de schade is ingetreden. De wettelijke rente is telkens verschuldigd vanaf
30 december 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partijen ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
tien maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden;
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat;
-
meldplicht bij reclassering
verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering op het adres [adres 2] en dat verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
gedragsinterventie agressiebeheersing
verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie I respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-
ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
verdachte zich laat behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
-
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
-
locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
verdachte zich niet bevindt in vestigingen van [bedrijf 2] Arnhem, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-
meewerken aan middelencontrole
verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af;
Beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] ad € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan [bedrijf 2] ad € 701,52 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken, tot vandaag begoot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[slachtoffer 1]
€ 1.000,00
20
[bedrijf 2]
€ 701,52
14
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van smartengeld;
 wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] tot vergoeding van materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W. van Kasbergen (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023599076, gesloten op 3 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 20 en 21.
3.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 28.
4.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 3] , p. 48.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52 t/m 65.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67, 68, 71 en 72.
7.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] , p. 91 t/m 96.
8.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 12 juli 2024, geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier, p. 2 t/m 5.
9.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 3] , p. 98.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2024; proces-verbaal van het verhoor van verdachte, p. 192.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 151 t/m 154.
12.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 139 en 140.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 101.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 145-146.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 85.
16.Proces-verbaal, p. 75.
17.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2024.